praktijkoverdracht

Praktijkoverdracht: Wat komt er allemaal bij kijken?

Als u uw tandartsenpraktijk wilt overdragen aan een collega, zijn er veel zaken waar u op moet letten. Een overzicht van de belangrijkste punten bij praktijkoverdracht.

Verslag van de presentatie van Harry Korver (specialist praktijkadvies KNMT) tijdens het seminar over praktijkoverdracht van de KNMT op 20 januari 2017. Deze presentatie ging over de overdracht van een tandartsenpraktijk aan een collega. Bij overdracht aan een keten moet er met andere zaken rekening worden gehouden.

Situatie op dit moment
Op dit moment gaat een relatief groot aantal tandartsen stoppen met hun praktijk. Dit komt door de scheve leeftijdsopbouw onder tandartsen (er zijn relatief veel oudere tandartsen) en de economische situatie van de laatste jaren. Veel tandartsen hebben om financiële redenen het beëindigen van de praktijk uitgesteld. Er zijn nu ongeveer 260 ‘stoppers’ per jaar, terwijl er maximaal 243 tandartsen per jaar afstuderen. Daarbij komt dat oudere tandartsen vaak 2000 à 2500 patiënten hebben, maar jonge tandartsen meestal minder. Er is dus over het algemeen een schaarste in opvolgers, hoewel dit per streek verschilt. Een oplossing hiervoor zou de instroom van buitenlandse gediplomeerden kunnen zijn, maar dit komt nog niet erg van de grond.

Veranderingen in de markt
In de tandartsenmarkt zijn een aantal ontwikkelingen gaande. Zo wordt het percentage vrouwelijke tandartsen steeds groter. In de groep onder de 30 jaar is 66% vrouw, tegenover 13% in de groep 60-64 jaar. Nu is nog 60% van de tandartsen solist, dus (alleen) eigenaar van de praktijk. Deze tendens is echter dalende. Er wordt steeds vaker in teamverband met meer behandelkamers gewerkt. De overgang tussen kleinschalige en grootschalige praktijken ligt bij drie behandelstoelen. 42% van de praktijkhoudende tandartsen heeft drie of meer stoelen.

Ook komen er meer ‘concept-praktijken’ van professionele organisaties, die meer differentiaties in huis hebben. Solisten blijven echter ook bestaan. In het westen van het land, met name in Amsterdam, stijgt de opbrengst per patiënt; het aantal patiënten per behandelkamer daalt daar dus. In het oosten van het land daalt juist de opbrengst per patiënt.

Overnametraject
Tijdens een overnametraject moet er veel geregeld worden. De KNMT Checklist Praktijkoverdracht (te downloaden van de website van de KNMT) geeft een overzicht van wat er allemaal moet gebeuren.

Belangrijk is om te bedenken of je een geleidelijke overdracht wilt of een overdracht in één keer. Een geleidelijke overdracht is alleen mogelijk als de praktijk groot genoeg is: uw opvolger kan dan al in de praktijk komen werken.

U moet duidelijke afspraken maken over de termijn waarop de definitieve overdracht plaatsvindt, bijvoorbeeld twee jaar. Een ‘openeinderegeling’ is zeker niet aan te raden. Na de overdracht kunt u in de praktijk blijven werken, maar uw rol is dan wel anders omdat u geen eigenaar meer bent. U moet u van te voren afvragen of u dat wel wilt en kunt.

Propositie: wat biedt u aan?
Bij de aanbieding van uw praktijk maakt u een lijstje à la Funda: aantal behandelkamers, aantal patiënten, werknemers, wat u buiten de normale behandelingen doet (bijvoorbeeld orthodontie), enzovoort.

Ook de omgevingsfactoren zijn van belang. Zit u in een krimp- of groeiregio? Is er concurrentie in de buurt? Is er een vestiging van een professionele organisatie in de buurt?

Zorg dat de praktijk klaar voor verkoop is. Niet-goed werkende apparatuur moet vervangen worden. Arbeidsovereenkomsten, vergunningen, contracten en financiële informatie moeten in orde en voorhanden zijn.

Waardebepaling
Wat een tandartsenpraktijk waard is, hangt af van bovengenoemde punten en hoeveel interesse er voor is. Huisvesting is een belangrijke factor. Bij een praktijk aan huis kan de waardeontwikkeling van het pand een probleem bij de verkoop zijn. De opbrengst van de praktijk moet voldoende zijn om het pand te financieren. Is dat niet het geval, dan moet de mogelijkheid onderzocht worden om de praktijk te verplaatsen naar een andere locatie.

De waardebepaling kan door een gespecialiseerd taxatiebureau worden uitgevoerd. Voor het berekenen van de goodwill is geen vaste norm. Er wordt meestal gekeken naar de winstverwachting van de praktijk. In de praktijk kan de goodwill variëren van 0 tot 40%.

Verder zijn onder andere van invloed op de praktijkwaarde: behandelapparatuur, technische apparatuur, behandelruimtes en wachtruimte.

Overdracht
Als er een overnamekandidaat is, kunt u het beste eerst zonder adviseur erbij met elkaar afspreken. U kunt elkaar dan aftasten om te kijken of u op één lijn zit. Het onderhandelen begint pas later. Als er overeenstemming is bereikt over de overname, moet dit in een overeenkomst vastgelegd worden.

Het personeel is een belangrijk onderdeel bij de onderhandelingen. Met de overdracht van het personeel gaat ook de verplichting tot een transitievergoeding over op de opvolger.

Belangrijk aandachtspunt bij de overdracht wordt gevormd door de patiëntendossiers. U mag alleen kopieën van patiëntendossiers overdragen als de patiënten daar geen bezwaar tegen hebben. U moet ook afspraken maken over nagekomen klachten van patiënten.

Verslag door Yvette in ‘t Velt voor dental INFO van de lezing van Harry Korver (specialist praktijkadvies KNMT) tijdens het seminar over praktijkoverdracht van de KNMT op 20 januari 2017.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Management, Ondernemen
smile design

Digitale fotografie en Smile Design

Ontwikkelingen in de esthetische tandheelkunde hebben geleid tot betere resultaten, maar ook tot hogere verwachtingen van onze patiënten. Paul de Kok liet zien hoe digitale fotografie en Smile Design helpen om het esthetisch behandelplan vooraf inzichtelijker maken.

Verslag van de lezing van Paul de Kok, restauratief tandarts en docent indirecte restauratieve tandheelkunde aan ACTA.

Paul de Kok liet een viertal zeer concrete esthetische casussen zien en gaf aan welke digitale technieken daarbij van pas kunnen komen. Ook vertelde hij waarom digitale fotografie- en filmtechnieken absoluut onmisbaar zijn in de esthetische tandheelkunde.

Kijk naar de patiënt
In de eerste casus liet De Kok een, mogelijke fout zien die gemaakt kan worden als een behandelaar zich te veel op modellen focust maar vergeet te kijken naar de patiënt. De mevrouw in kwestie had namelijk een asymmetrie van haar incisale lijn ten opzichte van haar pupillijn. De mooie setup op het model gaf letterlijk een vreselijk gezicht en met een gezichtsfoto aan het laboratorium had dit simpelweg voorkomen kunnen worden.

pupillijn

Tips voor mondfotografie
Dit was dan ook een ezelsbruggetje naar wat theoretische uitleg over mondfotografie.
De Kok gaf deze tips:

  • Licht is cruciaal bij mondfotografie en dit kan beïnvloed worden door drie factoren, te weten; diafragma, ISO en sluitertijd.
  • Een kleiner diafragma geeft meer scherptediepte maar ook weer minder licht. (F25 voor intra-oraal, F9 voor extra-oraal))
  • De ISO waarde is de lichtgevoeligheid van de film, waarmee de foto weer lichter gemaakt kan worden. (ISO 100 of 200)
  • Tenslotte wordt de hoeveelheid licht ook door de sluitertijd bepaald, maar hoe langer de sluitertijd, hoe meer risico op een bewogen foto (1/200). Uiteraard komt daar dan weer bij dat je doormiddel van flash en/of indirect licht zoals in een fotostudio, bij zult moeten belichten.
    De Kok kiest zelf doorgaans voor een zogenaamde twin-light flash om meer structuur en diepte te zien.

Digital Smile Design
Na het vertellen over mondfotografie maakte hij een bruggetje naar Digital Smile Design. Want met Digital Smile Design kunt u, met de gemaakte foto’s, zowel een plan als ook een prognose doen over hoe het eindresultaat eruit zal zien. Vervolgens kunt u dan terug rekenen hoe de opstelling moet worden.

De Kok waarschuwde daarbij gelijk om de patiënt niet al te veel beloftes te doen: het blijft namelijk een “digitale” proefopstelling.

digitale tandheelkunde

Natuurlijk is hier speciale software voor, maar gebruik van het simpele Keynote presentatie programma en het trekken van wat referentielijnen over de foto’s kan ook voldoende zijn. De Kok illustreerde dit aan de hand van de overige casussen.

Een bekende one-liner die de noodzaak van fotografie in de esthetische tandheelkunde mooi samenvat is: “If it’s good case, than show me the face”.

Paul de Kok studeerde tandheelkunde aan ACTA en is erkend restauratief tandarts bij de Kliniek voor Parodontologie Amsterdam (KvPA), waar hij op verwijzing patiënten met restauratieve en esthetische problemen behandelt. Daarnaast is Paul als docent indirecte restauratieve tandheelkunde verbonden aan de afdeling Orale Functieleer van ACTA en doet hij onderzoek bij de afdeling materiaalkunde. Paul geeft nationaal en internationaal lezingen op dit vakgebied.

 Verslag door tandarts Daniel Joffe, voor dental INFO van de lezing van Paul de Kok tijdens het congres Digitaal in de tandartspraktijk van Bureau Kalker

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z

Congres Kindertandheelkunde zeer goed bezocht

Op 3 februari vond het congres Kindertandheelkunde plaats in RAI Amsterdam. Bezoekers werden tijdens dit congres bijgepraat over de kindertandheelkunde in haar volle breedte.

Het belang van de mondzorgverlener in de huispraktijk werd onderstreept en er werden handvatten aangereikt om tandheelkundige zorg voor kinderen in de praktijk aantrekkelijk, uitdagend, efficiënter en richtlijn-proof te maken. Zo’n 1.100 mondzorgverleners namen deel aan het congres.

Hieronder ziet u een impressie van de congresdag.

 

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
Oncologische afwijkingen

Oncologische afwijkingen en de rol van de tandarts

De huidige incidentie van oncologische afwijkingen ligt op 100.000 (2015), er zijn 700.000 mensen die leven met kanker of de gevolgen ervan, dit is 4% van de Nederlandse bevolking.

Hoe ontstaan oncologische afwijkingen? En wat is de behandeling, nazorg en preventie ervan en welke rol speelt het tandheelkundig team hierin? Waar moet je als tandarts op letten bij hoofd-halstumoren?

Oncologische afwijkingen
DNA in een cel verdubbelt zich. Tijdens deze verdubbeling kan er een mutatie in het DNA optreden, wanneer de cel met dat defecte DNA ontsnapt aan het afweersysteem en niet als ‘fout’ wordt aangemerkt, kan deze cel zich verder delen en zich tot een tumormassa ontwikkelen. Hierbij kan een goedaardige (houdt zich aan anatomische grenzen) of kwaadaardige (houdt zich niet aan anatomische grenzen) tumor ontstaan. Ook kan een tumor zijn eigen bloedtoevoer aanmaken, waardoor cellen zich hematogeen kunnen gaan verplaatsen en zo metastasering op afstand kunnen veroorzaken.

DNA-schade kan ontstaan door:

  • Omgevingsfactoren
  • Ioniserende factoren
  • Radioactieve stralen
  • Lifestyle factoren
  • Ouderdom

Vaakst voorkomende kankers (‘Big Five’):

  1. Huidkanker
  2. Darmkanker
  3. Longkanker
  4. Borstkanker
  5. Prostaatkanker

Rol tandheelkundig team
Een gevolg voor de tandarts is dat 1 op de 4 oudere volwassenen kanker heeft of had, je ziet het dus veel in de praktijk. De rol van het tandheelkundig team is het optimaliseren van de mondconditie van de patiënt en het uitvoeren van focusonderzoek.

Bij het optimaliseren van de mondconditie wordt allereerst de anamnese afgenomen. Verder is een proactieve houding van het gehele tandheelkundig team van belang voor begeleiding en ondersteuning van patiënten met kanker. Het motiveren van de patiënt voor het nastreven van een goede mondhygiëne is hierbij het belangrijkste.

Focusonderzoek
Bij het uitvoeren van het focusonderzoek moet onderscheid gemaakt worden tussen potentiële foci en latente foci. Potentiële foci moeten verwijderd worden wanneer het gaat om hoofd-halskanker. Latente foci die langer dan 3 maanden klachtenvrij aanwezig zijn, kunnen eventueel onbehandeld blijven als een patiënt kort daarna chemo- of radiotherapie ondergaat voor kanker elders in het lichaam.

Focusonderzoek wordt uitgevoerd omdat chemotherapie een daling geeft van de granulocyten (afweercellen) en hierdoor dus de kans bestaat dat aanwezige ontstekingen zullen opvlammen.

Focusonderzoek wordt zowel bij dentate als bij edentate mensen uitgevoerd, hierbij vindt intra-oraal en röntgenologisch onderzoek plaats.

Het volgende wordt beoordeeld:

  • Weke delen
  • Cariëslaesies
  • Elementen met non vitale pulpa
  • Elementen met peri-apicale granulomen
  • Geïmpacteerde elementen
  • Cysten
  • Parodontale problemen
  • Ulceraties

Behandeling van tandheelkundige problemen geschied in overleg met de oncoloog.

Geconcludeerd kan worden dat optimaliseren van de mondconditie van de patiënt belangrijk is en dat het tandheelkundig team hier een belangrijke rol in speelt.

Hoofd-halstumoren
3200 patiënten per jaar melden zich met tumoren in het hoofd-halsgebied, hiervan hebben 900-1000 patiënten een tumor in de mondholte. De ontstaanswijze voor tumoren in het hoofdhalsgebied verschilt niet van andere tumoren.

Wanneer moet je denken aan een maligniteit?

  • Patiënten van 40-50 jaar en ouder
  • Rook- en drinkgewoontes
  • Locatie in de mond (onderlip, tongrand, mondbodem, onderkaak)
  • Klinisch aspect en palpatie bevindingen (vooral letten op induratie van de afwijking)

Een plaveiselcelcarcinoom komt het vaakste voor in de mondholte, een duidelijk kenmerk hiervan is induratie van de tumor.

Als je bijvoorbeeld een ulcus ziet, pas dan de 2-3-weken regel toe: laat een patiënt na 2 of 3 weken terugkomen. Wanneer de laesie dan niet verdwenen is, is het verstandig de patiënt door te verwijzen voor aanvullende diagnostiek.

De overleving van hoofd-halstumoren is sterk afhankelijk van het type tumor en het stadium waarin de tumor zich bevindt.

Gevolgen van (behandeling van) hoofd-halstumoren kunnen zijn:

  • Veranderde anatomie van de mond
  • Verminderde kauwfunctie
  • Trismus
  • Xerostomie
  • Transport in de mond verstoord
  • Slikstoornissen
  • Spraakstoornissen

Ondanks dat hoofdhals-tumoren niet tot de ‘Big Five’ behoren maar zeldzaam zijn, kunnen de gevolgen groot zijn en is vroege herkenning gewenst.

Prof. dr. R. Koole – Na voltooiing, in 1975 en 1983, van zijn opleiding tot tandarts en arts aan de Rijks Universiteit te Utrecht, werd Ron Koole in de periode van 1975-1979 door prof. dr. P. Egyedi opgeleid tot specialist in de Mondziekten en Kaakchirurgie aan het toenmalige AZU. Na zijn specialisatie promoveerde hij op het proefschrift ‘The bone graft in the alveolar cleft’ aan de Universiteit Utrecht (1994). Speciale belangstelling ontwikkelde hij voor schisischirurgie en de hoofd/halsoncologie. Van 1996-2015 is hij opleider Mondziekten- Kaak- en Aangezichtschirurgie in het UMC Utrecht, per 1 januari 1998, werd hij benoemd tot hoogleraar in de Mondziekten en Kaakchirurgie aan de Universiteit Utrecht.
Bestuurlijke functies werden bekleed bij de Nederlandse Vereniging voor Schisis en Craniofaciale Afwijkingen (voorzitter), de Vereniging voor Medische en Tandheelkundige Interactie (voorzitter), de Nederlandse Vereniging voor Mondziekten- Kaak en Aangezichtschirurgie (voorzitter) en de Nederlandse Vereniging voor Schedelbasischirurgie (penningmeester) en lid Dagelijks Bestuur van de NWHHT. Internationaal vertegenwoordigde hij Nederland bij de International Association of Oral and Maxillofacial Surgeons en was hij voor het specialisme in de EU vertegenwoordiger in de UEMS.
Hij publiceerde meer dan 140 nationale en internationale artikelen en is begeleider en promotor van 11 promoties geweest, 4 zijn er nog in bewerking. Tevens was hij enkele jaren mede-redacteur van Het Tandheelkundig Jaar.

 Verslag door Annalous van Poppel, voor dental INFO,  van de lezing van prof. dr. R. Koole tijdens het jaarcongres 2016 ‘Bijzondere tandheelkunde in uw praktijk’ van de NVGPT.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
funderingsrestauraties

Funderingsrestauraties bij avitale elementen

Na endodontisch behandelen van een gebitselement, moet er een keuze gemaakt worden over hoe het element gerestaureerd gaat worden. Welke afwegingen spelen een rol bij het vervaardigen van een (adhesieve) funderingsrestauratie? Moet er wel of geen wortelstift gebruikt worden? Welke stiften zijn tegenwoordig beschikbaar en wanneer zijn deze dan geïndiceerd?

Een endodontisch behandeld element… en nu?
Nadat een gebitselement endodontisch behandeld is, moet er een keuze gemaakt worden over hoe het element gerestaureerd gaat worden. Endodontisch behandelde elementen met uitgebreid weefselverlies moeten worden opgebouwd. Hiervoor zijn allerlei materialen en methoden beschikbaar. Maar wat zijn de afwegingen die een rol spelen bij het vervaardigen van een (adhesieve) funderingsrestauratie? Moet er wel of geen wortelstift gebruikt worden? Welke stiften zijn tegenwoordig beschikbaar en wanneer zijn deze dan geïndiceerd?
Bij het uitvoeren van een endodontische behandeling treedt er zowel extern als intern weefselverlies op. Dit verlies moet worden aangevuld. Vroeger werd er standaard een kroon geplaatst op endodontisch behandeld element. Is dit tegenwoordig met de adhesieve technieken nog nodig?

Adhesieve funderingsrestauratie
Er zijn vier verschillende adhesieve funderingsrestauraties. Deze zijn als volgt:

  1. Vezelstift, funderingsrestauratie, indirecte restauratie
  2. Funderingsrestauratie met indirecte restauratie
  3. Vezelstift met directe restauratie
  4. Directe restauratie

Stift

Vroeger werd er vaak standaard een stift geplaatst na het uitvoeren van een endodontische behandeling. Dat is tegenwoordig niet meer het geval. Het plaatsen van een stift is een extra risico op wortelbreuk en er treedt (nog) meer weefselverlies op.

Bij het plaatsen van een stift wordt er gebruik gemaakt van het wortelkanaal om meer resistentie en retentie te creëren voor de funderingsrestauratie. De keuze om wel of geen wortelstift te plaatsen is afhankelijk van de hoeveelheid restdentine en de vorm hiervan. Bij molaren is er vaak voldoende retentie te verkrijgen vanuit de pulpakamer. Een stift is sneller geïndiceerd bij een éénwortelig gebitselement.

De resultaten van een 17-jaars overlevingsstudie (Fokkinga et al. 2007) laten zien dat er geen significant verschil bestaat tussen een gegoten stiftopbouw (85%), een prefab metalen stift (84%) of geen stift (88%). Al deze gebitselementen waren voorzien van een indirecte kroon en hadden een goede ferrule. Ook zonder indirecte restauratie waren er geen significante verschillen tussen de verschillende soorten stiften. Geconcludeerd kan worden dat een metalen stift over het algemeen overbodig is.

Vezelstift

Er zijn verschillende stiften verkrijgbaar. Hieronder worden de prefab en de individuele vezelstiften toegelicht.

  1. Prefab vezelstiften
    Vorm en lichtgeleiding verschillen per merk. De elasticiteitsmodulus ligt dicht bij die van dentine. Deze stiften kunnen adhesief gecementeerd worden.
  2. Individuele vezelstiften
    Hieronder vallen de polyethyleenvezelbundels en glasvezelbundels. Bij individuele vezelstiften moet altijd een kunstofmatrix toegevoegd worden (bonding). Het voordeel van deze methode is dat er alleen guttapercha uit het kanaal verwijderd hoeft te worden: de vezelstift kan worden aangepast aan de vorm van het kanaal. Er kunnen meerdere vezelbundels gebruikt worden om het kanaal op te vullen.

Uit de resultaten van verschillende vezelstift-studies (Cagidiaco et al. 2008; Dikbas and Tanalp 2013), kan geconcludeerd worden dat vezelstiften beschermen tegen fractuur. De risico’s zijn het loskomen van de vezelstift en breuk van de stift. Frontelementen lopen een groter risico op falen. Afwezigheid van approximaal contact of een brugpijlerconstructie lopen ook extra risico op falen.

Stift nodig of overbodig?

Voor de indicatie van het plaatsen van een vezelstift speelt de factor resterend dentine een grote rol. Hierbij is de vraag wat de definitie ‘resterend dentine’  inhoudt.

Yang et al. (2015) keek in zijn studie naar de hoeveelheid resterend dentine en het risico op falen bij elementen met een vezelstift. Bij afwezigheid van de coronale wanden is er een verhoogde kans op falen. De rol van het ‘ferrule effect’ kon nog niet geheel worden aangetoond bij deze elementen.

Zhu et al. (2015) onderzocht het effect van een vezelstift op het faalpercentage van gerestaureerde endodontische behandelde elementen.
Uit de resultaten was te concluderen dat het risico op overall falen (catastrofaal en reparabel) significant groter is bij elementen zonder een vezelstift dan bij elementen met een vezelstift.

Ook alleen de kans op catastrofaal falen (niet reparabel) is significant groter wanneer er geen vezelstift wordt gebruikt. Bij gebitselementen met minder dan drie dentine-wanden is het risico op catastrofaal falen significant groter voor bij element zonder vezelstift in vergelijking met element met een vezelstift. De vezelstift heeft dus eigenlijk een gunstige invloed. In tegenstrijd met wat er voorheen gedacht werd lijkt de vezelstift dus catastrofale mislukkingen te reduceren.

Procedure prefab vezelstift

Hieronder volgt de procedure bij het plaatsen van een prefab vezelstift.

  • Diepte
    De verloren klinische kroonlengte is een goede lengte. Belangrijk is dat er een goede apicale afsluiting gewaarborgd blijft. Ook moet er rekening gehouden worden met een eventuele wortelkromming.
  • Moment
    Om het risico op lekkage te verkleinen is het aan te bevelen een stift korttijdig na het afmaken van de endodontische behandeling te plaatsen.
  • Breedte
    Hierbij geldt dat de dikte van de eerst passende stift goed is. Hierbij moet de kanaalvulling volledig verwijderd en de kanaalwanden schoon zijn voor een optimale hechting. Met de bijbehorende preparatieboren kunnen de wanden schoon geprepareerd worden.
  • Vorm
    Er bestaat geen significant verschil in overlevingspercentage op basis van de vorm van een vezelstift (Signore et al. 2009). Dus baseer dit op de vorm van het kanaal!
  • Inkorten stift
    Een stift kan worden ingekort met een diamantboor of schijf, zowel voor of na cementeren. Een stift mag alleen geknipt worden indien de matrix nog niet is uitgehard.
  • Voorbehandeling
    De hechting tussen stift en cement is beter dan tussen dentine en cement. De volgende stappen moeten uitgevoerd worden:1. Kanaal schoon prepareren. Check dit met de microscoop.
    2. Kanaal naspoelen met water voor neutralisatie van het oppervlak.
    3. Kanaal drogen met paperpoints.
    4. Stift schoonmaken met alcohol of ets
    5. Stift bevochtigen (silaniseren met bijvoorbeeld ceramic primer)
  • Cementkeuze
    Er kan worden gekozen voor een dual cure composietcement of voor een opbouwcomposiet.  Hierbij is het belangrijk dat het cement vloeibaar genoeg is. Het cement kan worden aangebracht met een speciale endo-tip. Het is erg belangrijk om de instructies van de fabrikant op te volgen. Bij een zelf-hechtend systeem moet er namelijk vooraf niet geëtst worden.
  • Overwegingen
    Wanneer er wordt gekozen om het element te restaureren met een directe restauratie dan kan er gekozen worden voor posterior composiet.  Opbouwcomposiet kan gebruikt worden wanneer er een indirecte restauratie vervaardigd wordt.
  • Bedekking vezelstift
    Langere blootstelling aan vocht is niet goed voor een vezelstift. Wanneer er dus nog een indirecte restauratie vervaardigd worden dan is het minder kritisch als de stift niet geheel bedekt is, in alle andere gevallen wel.

Conclusies

  • Een wortelstift geeft retentie en resistentie voor de funderingsrestauratie.
  • Vezelstiften hebben een gunstige invloed op de overleving van endodontisch behandelde elementen met weinig restmateriaal.
  • Bij elementen met minder dan drie resterende dentinewanden is het advies om een vezelstift te plaatsen.
  • Pas de juiste hechtmethode toe bij het plaatsen van een stift.

Wietske Fokkinga heeft dertien jaar in een algemene praktijk gewerkt en is sinds haar afstuderen verbonden aan de vakgroep Orale Functieleer (Radboud UMC). Als onderdeel van haar promotie (2007) deed ze onderzoek naar de plastische opbouw van endodontisch behandelde gebitselementen. Thans is ze (PAO-T) docent en coördinator tandheelkundig onderwijs, onderzoeksbegeleider, voorzitter van de opleidingscommissie en behandelt ze een dag per week patiënten op verwijzing in de CCT (Centrum voor Complexe Tandheelkunde).

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Wietse Fokkinga tijdens het najaarscongres van de NVvE.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
composietrestauratie

De posterieure enkelvoudige composietrestauratie

Composiet wordt wereldwijd beschouwd als eerste keuze materiaal voor directe restauraties in de posterieure regio. Posterieure composietrestauraties doen het goed op lange termijn. Verschillende reviews noteren een jaarlijks faalpercentage van 1-3%. Een correct uitgevoerde klinische procedure speelt een kritische rol op de levensduur van de posterieure composietrestauratie.

Verslag van de lezing van prof. dr. Marleen Peumans, Tandarts Adjunct Afdelingshoofd op de afdeling Conserverende Tandheelkunde en hoofddocent aan de KU Leuven.

Levensduur posteriorcomposiet

Factoren zijn:

  • Patiënt
  • Operator
  • Materiaal
  • Type restauratie
  • Onderhoud

De meest bepalende factor voor de levensduur zijn operator en patiëntfactor. In de lezing van Marleen Peumans werd de operateurfactor besproken. Het plaatsen van een goede – aansluiting, contactpunt, vormgeving – posterieure restauratie is niet heel eenvoudig. En hoe diep moet u cervicale restauraties aanpakken? Ook de materiaalfactor en het type restauratie kwam aan bod.

Materiaalkeuze

Adhesiefsystemen

In de tandheelkunde wordt een onderscheid gemaakt tussen twee verschillende adhesief systemen.

  • Ets-en-spoel adhesief
    • 3-staps en 2-staps
  • Zelf-etsend adhesief
    • 2-staps en 1-staps

Er bestaan verschillende ‘zelf-etsende’ adhesiefsystemen het verschil met het ‘ets-en-spoel’ systeem is dat erg geen spoelfase is.

Bij zelf-etsende primers wordt een onderverdeling gemaakt in de zuurtegraad:

  • Sterk : pH <1 (niet geadviseerd)
  • Intermediate : pH +/- 1.5
  • Mild : pH +/-2
  • Ultra-mild : pH >2

Afhankelijk van de zuurtegraad reageren zelf-etsende primers op verschillende wijze met het tandmateriaal en de smeerlaag. Door functionele monomeren, onder andere 10MDP, kunnen ze een chemische hechting aangaan met tandmateriaal. Bij 10MDP monomeer is duidelijk in-vitro aangetoond dat het een binding aangaat met hydroxyapatiet.

De microtreksterkte test is het meest geschikt om de bindsterkte aan dentine te testen. Deze klinische studie is geschikt omdat het grootste deel dentine is, verder is er geen sprake van  macromechanische retentie. Daarom is het een goede test om bindingssterke te evalueren. De goudenstandaard is de 3-staps ets-en-spoel (Optibond FL), maar er is ook een voorkeur voor Clearfil SE bond met selectief etsen van glazuur.

Composiet

Conventionele composieten

Met de grootte van de vuldeeltjes wordt de polijstbaarheid van het composiet bepaald. Een midifil composiet is daarom minder goed polijstbaar.

Een hybide composiet bevat grotere en kleinere vulstofdeeltjes. Het ondervangt hiermee de nadelen van een microcomposiet dat minder sterk is, maar heeft als voordeel dat het goed polijstbaar is. Hybride composieten kunnen onderverdeeld worden in universele composieten en midifil composieten. Een nanohybide composiet is een combinatie van microhybried en nanogevuld.

(Ferracane, 2011)

Microhybried
Anorganische vulstof: 0.6-1 um
SiO2: 40-50 nm

Nanogevuld composiet
SiO2, zirconium
5-100 nm

Midifil composiet
Anorganische vulstof: 1-10 um
SiO2: 40-50nm
Vulstofgehalte: >60Vol%

Keuze
De materiaaleigenschappen van het composiet in de posterieure regio, hebben een geringe invloed op de levensduur van de restauraties, op voorwaarde dat een hybride composiet wordt gebruikt.

Laagkrimpende composieten worden niet meer gebruikt.

Het composiet materiaal (vulstofgehalte van het hybriede composiet) heeft een beperkt positief effect op de levensduur van de restauraties. Dit wordt enkel bemerkt in lange termijn studies (>10 jaar).

Bulk fil composieten

  • Flowable base bulk als onderlaag: Altijd bedekken met conventioneel composiet, maximale laagdikte is 4mm.
  • Paste full body bulk fil: Geschikt voor de gehele restauratie. Laagdikte is maximaal 4-5mm.
  • Vezelversterkte bulkfil: Altijd bedekken met conventioneel composiet.

Alle bulk materialen zijn meer translucent dan conventionele composieten, daardoor wordt een verhoogde uithardingsdiepte verkregen. In vergelijking met hybride composieten hebben ze een lager percentage vulstof. Bulkfill vergemakkelijkt en verkort de duur voor het plaatsen van de restauratie.

De huidige Bulk-fil composieten vormen een hetrogene groep met verschillen in samenstelling, conversiegraad, uithardingsdiepte en krimpspanning. In-vitro is gebleken dat gunstige resultaten behaald kunnen worden, waarbij de meest gunstige resultaten werden genoteerd voor het SDR Flow (Dentsply) materiaal. Het materiaal kan dus een voordeel zijn als er diepe caviteiten gerestaureerd dienen te worden, bijvoorbeeld bij een diepe klasse I. Onderzoek toont geen verschil in klinische gedrag na 3 jaar in klasse I/II composietrestauraties met en zonder SDR. (Van Dijken, 2015)

Het advies van Peumans over bulkfil composieten:

  • Paste Full body bulkfil composieten vertonen in-vitro een minder goede aanpassing in enge diepe caviteiten
  • Bulkfil composieten zijn aangewezen in grote caviteiten, doch in grote caviteiten is laagjes-techniek aangewezen voor gecontroleerde vormgeving.
  • Dus wat is het voordeel bij grote restauraties? Voor een mooie vormgeving dient toch in laagjes te worden opgebouwd. Daarnaast is translucentheid van het materiaal niet zo mooi.

De uitgebreidheid van de restauratie bepaalt de levensduur
De uitgebreidheid van de restauratie bepaalt de levensduur.  Elk bijkomend vlak verhoogt het faalrisico met 30-40%. Bij uitgebreide MOD-restauraties die avitaal zijn, is een knobbeloverkapping dan ook aan te bevelen. Het faalpercentage bij klinische studies naar de levensduur van restauraties met knobbeloverkapping met direct composiet ligt gemiddeld tussen de 10 en 1%. Uit onderzoek van Fennis et al. (2014) blijkt geen verschil tussen direct en indirect restaureren. In een onderzoek van Lagreid et al. (2012) blijken alle falingen herstelbaar te zijn. Scholtanus et al. (2014) concludeert in zijn onderzoek dat directe knobbelopbouwrestauraties met composiet een acceptabel klinische gedrag vertonen na 3 jaar.

Procedure 

  • Voordat u start occlusie en articulatie checken
  • Cofferdam
    • Voordelen
      • Een droog werkterrein
      • Rust/gemak voor de tandarts en patiënt
      • Goede toegang/zicht werkveld
      • Verhoogt de kwaliteit van de de behandeling
      • Kwadrant afzondering is aan te bevelen
  • Preparatie: Afgeronde hoeken, hierdoor minder spanning. Verder zijn schone randen vereist.
  • Glazuurbevel: Voor het afronden van scherpe randen approximaal kan een Sonifelex gebruikt worden. Deze maakt een oscillerende beweging, hierdoor kunt u veilig de approximale vlakken bevelen.
  • Vulling:
    • Veel genoemde tekortkomingen van de posterieure composietrestauratie
      • Proximale vormgeving.
      • Een zwak of het ontbreken van een contactpunt
      • Occlusale vormgeving
      • Oppervlakte gladheid

Advies voor proximale vormgeving en het contactpunt: Gebruik voor een juiste approximale vormgeving een gecontoureerd schildje in combinatie met een separatiering. Bij lastige restauraties, kunt u soms beter eerst de knobbels opbouwen en dan een kleinere approximale box maken voor een goed approximaal contactpunt.

Wat bij diepe cervicale randen?
Gebruik teflontape om de cervicale rand af te sluiten. Diamond Wedges kan gebruikt worden bij grote interdentale ruimtes. Eerst een beetje flow in boxranden kan raadzaam zijn bij een dunne bondinglaag, bij visceus composiet of bulkfil composiet.

  • Kleur: Doel is de natuurlijke tand nabootsen: dentine verloopt concaaf (Bazos, Magne, 2011). Dentine heeft kleur A6, glazuur mediumtranslucent is voor de hand liggend. Je kunt kiezen voor één body kleur, die dan werkt als een kameleon.
  • Afwerken: Soflex, EVA-hoekstuk, polijstrubbers met eventueel polijstpasta.

Prof. Dr. Marleen Peumans studeerde in 1987 af aan de KU Leuven waarna zij de post-graduate opleiding tot Tandarts-specialiste volgde. In 1997 promoveerde zij. Haar bijzondere aandacht gaat uit naar het herstel van elementen met adhesieve restauratiematerialen en het klinisch gedrag van deze restauraties. Verschillende (inter-)nationale publicaties zijn verschenen betreffende veneer restauraties, composietrestauraties in de frontregio en de levensduur van adhesieve restauraties. Vanaf 2004 is zij full-time werkzaam als Tandarts Adjunct Afdelingshoofd op de afdeling Conserverende Tandheelkunde (UZ-Leuven), en is deeltijds hoofddocent aan de KU Leuven.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts en docent UMCG, voor dental INFO van de lezing van Marleen Peumans tijdens het congres Posterior2016 van Bureau Kalker.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z, Uncategorized
Endodontische behandeling: 2d of 3d?

Endodontische behandeling: kiest u voor 2d of 3d?

Kan de 2D röntgenfoto zijn bijzonder belangrijke rol blijven spelen bij de endodontische behandeling? Wat is de waarde van nieuwe beeldvormende technieken zoals 3D en wat zijn de risico’s ervan? Verslag van de lezing van endodontoloog en onderzoeker Joerd van der Meer tijdens het ANT-congres Dental Studie Update.

2D versus 3D
Een 2D beeld kan een vertekend beeld geven van de lokalisatie van een parodontitis apicalis. Een proefboring kan uitsluitsel geven over of een element nog wel of niet vitaal is. Een CBCT kan een 3D beeld generen, waarbij de lokalisatie van een PA veel beter te zien is dan op een 2D beeld.

CBCT
Een CBCT geeft net zulke mooie beelden als een CT, maar met minder straling. Als u overweegt een CBCT apparaat aan te schaffen, is het verstandig een apparaat te kopen dat niet meer dan 100 kV kan geven. Aangezien u bij meer dan 100kV aan andere wetgeving moet voldoen, dan bij minder dan 100 kV.

Zo klein mogelijk gebied op foto
Als u een scan maakt, bent u verantwoordelijk voor de diagnostiek van het beeld. Alles wat afgebeeld wordt, moet bekeken worden en gediagnosticeerd. Probeer dus een zo klein mogelijk gebied op de foto te zetten.

Software
Voor het bekijken van de scan is de aanbeveling om de software geadviseerd door de fabrikant te gebruiken, aangezien dit vaak het mooiste beeld oplevert. Er kan enorm veel verschil zitten tussen beelden van hetzelfde apparaat bekeken met verschillende software.

Maximaal field of view
Voor een endodontische behandeling heb je maximaal een field of view van 10 x 10 cm nodig. Een klein field is handig aangezien je minder straling geeft en minder hoeft te diagnosticeren. De sensor is het duurste onderdeel van het apparaat, dus een apparaat met een klein field of view is ook goedkoper.

 Toekomst CBCT
In de toekomst zal de ontwikkeling van de CBCT steeds verder gaan en zal er een beter beeld, betere software, kleiner field of views beschikbaar komen. Hierdoor krijgen we steeds mooiere beelden, met minder belasting. Dit kan zelfs zover verminderen dat een CBCT net zoveel straling geeft als een conventionele röntgenfoto. De mogelijkheden bij het meer standaard gebruik van een CBCT zullen ook zich steeds uitbreiden. Momenteel kun je een digitale planning doen voor een implantatie, maar dit zal ook steeds verder beschikbaar komen voor het bijvoorbeeld plannen van een endodontische opening – bij bijvoorbeeld geoblitereerde kanalen – of bij autotransplantatie, om de tijd dat een element uit zijn sulcus is te verkorten. Dit heet directional transfer. Echter moet heden ten dage de CBCT nog worden gezien als een mooie aanvulling in plaats van een vervanging, vanwege de hoeveelheid straling.

Van der Meer heeft een verwijspraktijk voor endodontologie en is onderzoeker in het UMCG.

Verslag door Carina Boven, tandarts en onderzoeker UMCG, voor dental INFO van het ANT-congres Dental Studie Update.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z
Tandletsel

Tandletsel: Opvang van de patiënt en eerste hulp

Elke tandarts krijgt patiënten met tandletsel in de praktijk. Het gaat vooral om kinderen. ‘Doe ik het wel goed?’ Er is vaak nog koudwatervrees bij tandartsen, merkt Jacques Baart.

Verslag van zijn lezing waarin hij de stappen geeft bij de opvang van trauma patiënten.

 Epidemiologie tandletsel

  • 000 kinderen per jaar van 6-16 jaar
  • 25% van alle kinderen tot en met 12 jaar
  • 4-8 kinderen per praktijk per jaar

Trauma melkgebit
Tandletsel in het melkgebit komt evenveel voor bij jongens als bij meisjes.

  • 30% van de kinderen van 5 jaar is slachtoffer van dentaal trauma
  • Trauma kan ook invloed hebben op de blijvende dentitie

Intrusie, het in de kaak verplaatsen van een tand, komt het meeste voor en kan leiden tot schade aan het blijvende gebit (25%). Gevolgen van een trauma kunnen leiden tot verstoring van glazuuropbouw, het stoppen van de wortelafvorming of het draaien van de tandkiem.

Afwijkingen van het blijvende gebit ten gevolge van trauma melkgebit:

  • Turner-tand
  • Kroondilaceratie
  • Odontotoom en mesiodens
  • Worteldilaceratie

Bij een ontsteking aan de wortelpunt van een melkincisief, zal de behandeling bestaan uit extractie.

Hoe ga je ermee om als een kind trauma heeft?
Tandletsel is vaak een van de eerste keren dat een kind de tandarts bezoekt. Het is daarom belangrijk om erg zorgvuldig te werk te gaan en het trauma niet te bagatelliseren. U kunt veel goed werk doen en in veel gevallen komt het weer goed. Baart gaf als tip om na de behandeling een dapperheidsdiploma mee te geven.

Trauma blijvende tanden
20 tot 30% van de 18-jarigen heeft een dentaal trauma, waarvan een derde met ernstige consequenties. Er is een piek in incidentie van dentaalletsel bij kinderen van 8 tot 14 jaar. Als een kind eenmaal dentaalletsel heeft, is de kans daarna vijf keer hoger op nieuw letsel.

Bij de blijvende tanden komt tandletsel bij jongens twee keer zoveel voor als bij meisjes.

Is er sprake van een overjet van meer dan 8 mm, dan is de kans op dentaalletsel 50 tot 60%.

Bij 8% van de mensen tandletsel is er ook sprake van hersenletsel. Het is daarom bij tandletsel erg belangrijk om te checken of er ook aanwijzingen zijn voor hersenletsel. Geschat wordt dat bij 3 tot 10% van de kinderen met tandletsel sprake is van kindermishandeling, inclusief verwaarlozing.

Eerste opvang
Het eerste wat je als tandarts doet jij trauma is het ABCDE-onderzoek:

  • Airway
  • Breathing
  • Circulation
  • Disability
  • Exposure
  • Secondary Survey

Eerste opvang stap-voor-stap direct na aangezichtstrauma

  • De eerste opvang is gericht op de vrije luchtweg, ademhaling, circulatie en hersenfunctie.
  • Check aanwijzingen voor hersenletsel: gaat het goed met het kind?, weet het z’n naam en welke dag het vandaag is? Vraag ook: waar woon je?
  • Vraag: Wat is er gebeurd? Wat merkte je het eerst? Wie waren bij het ongeval betrokken?
  • Wat doet het meeste pijn en waar?
  • Daarna gaat het pas over de tanden en kiezen. Stel dan vragen als:
    ‘’Mag ik even kijken?? Ik doe verder niks.’’
    ‘’Doe eens open, doe eens dicht.’’ Om te kijken of er nog stoornissen zijn in occlusie en articulatie.
  • Controleer of er nog stukjes tand in de lip zitten.
  • Dan kun je zeggen: ‘’het valt gelukkig reuze mee’’. Dit is in zijn algemeenheid terecht, maar er zijn uitzonderingen:
    • Avulsie langer dan half uur.
    • Intrusieluxatie 5/6mm dan chirurgie anders afwachten.

Slechtste prognoses
Deze twee diagnoses hebben de slechtste prognose voor de getroffen tand:

  • Tandfoto, eventueel 2 (verschillende richtingen) of OPG.
  • Weke delen röntgenfoto (1/3 exposure tijd).
  • Lichtfoto’s, ook voor juridische/financiële redenen.
  • Antibiotica is meestal niet geïndiceerd.
  • Tetanusprofylaxe?
    – Laatste vaccinatie <1 jaar geleden : geen profylaxe
    – Laatste vaccinatie tussen 1 en 10 jaar: booster 0.5ml TFT im
    – Laatste vaccinatie > 10 jaar: 2 keer booster 0.5 ml TFT im +250 IE MATIG im

Vervolg

  • Na 1 week controle (inclusief beide ouders)
  • Bespreek daarna pas wat de vooruitzichten zijn, de vervolgbehandeling, verzekering, aansprakelijkheid. Het is beter om dit nog niet allemaal bij het eerste bezoek te bespreken, adviseert Baart.

 

Jacques Baart studeerde tandheelkunde in Nijmegen en specialiseerde tot kaakchirurg in Amsterdam. Vanaf 1979 is hij als specialist verbonden aan de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie VUmc en aan ACTA te Amsterdam. Hij is chef de clinique, chef de policlinique, werkplekmanager, docent aan ACTA en bij de opleiding tot MKA chirurgen in het VUmc. In de patiëntenzorg richt hij zich vrijwel uitsluitend op kaakchirurgie bij kinderen. Hij schreef 4 studieboeken en is (mede) auteur van 140 wetenschappelijke artikelen. Hij vervulde vele bestuurlijke functies: voorzitter van de sectie specialisten KNMT, voorzitter van de Ned. Ver. MKA, voorzitter van de WTA en lid van het bestuur van de NVT.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de lezing van Jacques Baart tijdens het congres Tandletsel van Bureau Kalker.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
endodontische behandeling

Opbouw van endodontisch behandelde elementen

Als er na een endodontische behandeling onvoldoende tandmateriaal resteert, kan er gekozen voor het plaatsen van een stift. Wat zijn de eisen voor het plaatsen van een ‘endokroon’? Lees het protocol voor het plaatsen van stiften.

Stift
Na het uitvoeren van een endontische behandeling moet er beoordeeld worden of de te verwachten hoeveelheid tandmateriaal die resteert na preparatie voldoende retentie en resistentie zal opleveren voor een indirecte restauratie. Wanneer er onvoldoende tandmateriaal aanwezig is, kan er gekozen voor het plaatsen van een stift. Een stift is vaker geïndiceerd bij incisieven en premolaren. Bij molaren kan er vaak al genoeg retentie gevonden worden in de pulpakamer en is een stift niet nodig.

Ferrule
De aanwezigheid van een ferrule (kraag cervicale restdentine) zorgt ervoor dat de wortel te omvatten is voor een restauratie. Hierdoor neemt de prognose van het element toe en is de kans op breuk aanzienlijk minder.

Endokroon
Wanneer er te weinig omvatting is, kan er gekozen worden voor een ‘endokroon’. Dit is een monolithische indirecte restauratie die met een adhesief aan de wanden van de pulpakmamer wordt gecementeerd. Bij deze behandeling moet aan de volgende eisen worden voldaan:

  1. De hoogte is tenminste 4 millimeter vanaf de cervicale rand tot aan de distale kanaalingang.
  2. De wanddikte van het restdentine is minimaal 2 millimeter.
  3. Een preparatiehoek van 8-10 graden nadat de eventuele ondersnijdingen zijn uitgeblokt.
  4. De beoogde kroonhoogte is minimaal 2 millimeter vanaf de cervicale rand van de preparatie.

Plastische opbouw
Voorwaarde voor het kunnen vervaardigen van een plastische opbouw is dat er minstens 4 millimeter tandweefsel boven de glazuur-denine grens aanwezig moet zijn met minimaal één opstaande wand buccaal of linguaal.

Glasvezelstift
De glasvezelstift heeft veel voordelen ten opzichte van een metalen stift. Metalen stiften zijn esthetisch minder fraai omdat ze tot verkleuring van de gingiva kunnen leiden of kunnen doorschemeren onder translucente restauraties. Ook treden er vaker wortelfracturen op bij metaalstiften in vergelijking met glasvezelstiften. Een ander voordeel van vezelstiften is dat de elasticiteit in de buurt ligt van dentine.

Protocol stift plaatsen
Bij voorkeur wordt de stift direct na het uitvoeren van de endodontische behandeling geplaatst.

  1. Indien nodig wordt het element voorbereid voor het plaatsen van de rubberdam. Dit kan door met flowable composiet de wanden op te bouwen.
  2. Plaatsen rubberdam.
  3. Uitvoeren wortelkanaalbehandeling.
  4. Het bepalen en passen van de glasvezelstift voordat het kanaal wordt gevuld met guttapercha. Meestal is een dikte van 10 of 12 voldoende.
  5. Kanaal vullen met guttapercha en guttapercha afbranden tot de gewenste lengte (lengte stift is ongeveer de dubbele lengte van de kroon).
  6. Voordat de glasvezelstift geplaatst wordt, wordt er eerst geëtst en vervolgens primer en bonding aangebracht op het element.
  7. Na het passen van de stift wordt er een kerfje geprepareerd ter plaatse van de gewenste lengte van de stift.
  8. De stift en het element worden behandeld met ceramic bond (uitharden).
  9. Het cement (DC Core) wordt aangebracht in het kanaal en de stift wordt geplaatst. Vervolgens mag het cement worden uitgehard.
  10. De stift kan worden afgebroken bij het kerfje en het element kan worden opgebouwd met composiet.
  11. Hierna kan de kroonpreparatie worden uitgevoerd.

Kasper Veenstra, tandarts, Centrum voor Mondzorgkunde,  UMCG

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Kasper Veenstra tijdens de cursus Endodontologie van het Wenckebach instituut.

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z
M3 en apexresectie indicatiestelling en behandeling

M3 en apexresectie: indicatiestelling en behandeling

Wat zijn de (contra)indicaties voor de verwijdering van derde molaren en apexresectie? Welke rol spelen de bestaande richtlijnen en de wetenschappelijke onderbouwing hierbij? Verslag van de lezing van prof. dr. Jan de Lange tijdens het ANT-congres Dental Studie Update.

Er is weinig wetenschappelijk bewijs voor het verwijderen van klachtenvrije M3s. Er zijn niet veel RCTs en meta-analyses. Redenen om een M3 te verwijderen zijn vaak cariës, peri-coronitis klachten, etc. Redenen voor profylactische verwijdering van een M3 zijn infecties, cyste/tumor, angulus fractuur, crowding in het onderfront, meer pathologie op oudere leeftijd en minder complicaties op jongere leeftijd bij verwijdering.

Infecties
8% van de M3s geeft infecties, 5% van de M3s geeft parodontale problemen. In totaal geeft dus maar 13% problemen op infectiegebied. Even in verhouding; een blinde darm geeft in 10% van de gevallen een infectie. Deze verwijderen we ook niet profylactisch, maar pas bij klachten. Van de 10 profylaxtisch geëxtraheerde kiezen, zullen er 9 dus niet tot een infectie leiden.

Cystes
In de populatie komen deze erg weinig voor, maar 0,0001-0,0002% krijgt een cyste uitgaande van de M3. Van alle verwijderde M3s is een cyste maar in 1,5-2,5% de reden voor verwijdering. Dit komt in het algemeen dus enorm weinig voor.

Fractuur van de angulus mandibulae
Bij een onderkaakfractuur zie je vaak de breuklijn langs een (diep liggende) M3 lopen. Om dit risico te verlagen zou je kunnen overwegen om de M3 te verwijderen. Uit onderzoek blijkt dat de kaak dan alsnog breekt, maar op een ander punt. Namelijk bij het collum mandibulae. Verwijdering om een fractuur te voorkomen lijkt dus absoluut niet gerechtvaardigd.

Crowding
Er zijn onderzoeken gedaan naar of het zin heeft om de M3 te verwijderen om zo crowding in het onderfront te verkomen (bron: Br J Orthod. 1998 May;25(2):117-22. The effect of extraction of third molars on late lower incisor crowding: a randomized controlled trial. Harradine NW, Pearson MH, Toth B.) Er blijkt geen verschil tussen patiënten waarbij je wel of niet de M3 preventief verwijdert.

Geen sterk bewijs voor preventieve verwijdering M3
Al met al lijkt er geen sterk bewijs te zijn om een M3 preventief te verwijderen. Zeker omdat dit ook complicaties kan geven bij gezonde patiënten.

Het risico op complicaties wordt beïnvloed door:

  • De duur van de behandeling (langere behandelingen geven een aanzienlijk hoger risico op complicaties)
  • Ligging van de M3
  • Of de M3 in de mandibula of in de maxilla ligt
  • De operateur (1-7% invloed op risico)

Een ruwe en korte ingreep is niet goed, maar een langzame en subtiele ook niet. Een ingreep zou kort en weinig traumatisch moeten zijn.

Welke complicaties kun je verwachten bij de verwijdering van een M3?

  • Paresthesie – tijdelijk of blijvend
  • Alveolitis – komt bij 5-10% van de extracties voor, erg invaliderend; patiënten blijven gemiddeld 1-3 dagen thuis (verschil in EU en USA)

Conclusie
Concluderend kun je zeggen dat er weinig wetenschappelijke basis is voor het verwijderen van een klachtenvrije M3, maar dat er wel complicaties zijn en er financieel verlies kan optreden. We weten het dus niet! Het enige goede onderzoek is het onderzoek hier boven genoemd, naar M3 en crowding.

Wel weten we van een onderzoek gedaan in de UK dat het niet-preventief verwijderen van M3s wel vaak leidt tot meer cariës en alsnog verwijdering op latere leeftijd.

Richtlijn
Er is een richtlijn uitgegeven door de KNMT over wanneer je wel en niet een M3 preventief zou moeten verwijderen. Kort gezegd zou een M3 die door de mucosa heen steekt en in andere dan normale richting ligt, preventief verwijderd moeten worden. Primum non nocere (ten eerste geen kwaad doen, Hippocrates)

Apexresecties
Vroeger werd de orthograde apexresectie vaak uitgevoerd, tegenwoordig is dit achterhaald en wordt dit niet meer gedaan. Daarentegen wordt de retrograde apexresectie nog wel veel gedaan. Gemiddeld worden er ongeveer 588.000 endodontische behandelingen gedaan, waarvan er daarna aan 60.000 een apexresectie en ongeveer 50.000 een herendo wordt gedaan. Het succespercentage van een endodontische behandeling ligt dan rond de 60-70%. 1 op de 3 mislukt dus!

Vroeger werd de apex schuin gereseceerd en werd deze na preparatie, gevuld met amalgaam. Er werd geen gebruik gemaakt van microchirurgie.

Tegenwoordig zijn er veel veranderingen op het gebied van:

  • vulmaterialen
  • manier van reseceren
  • vergroting
  • andere manier van prepareren

Tweede apexresectie
Een tweede apexresectie is bijna nooit succesvol, tenzij je zeker weet dat er bij de eerste resectie iets mis gegaan is. De uitkomsten van een apexresectie aan een molaar met twee of meer radices zijn beter bij ultrasoon prepareren dan bij prepareren met de boor. Dit heeft er toe geleid dat in de richtlijn tegenwoordig is opgenomen dat een apexresectie gedaan moet worden met behulp van ultrasone apparatuur.

Vulmaterialen
De drie veelbelovende vulmaterialen tegenwoordig zijn EBA, IRM en MTA. Deze materialen geven significant betere uitkomsten dan amalgaam. Tussen de drie materialen is geen significant verschil gevonden met betrekking tot behandeluitkomst.

De resectie wordt tegenwoordig altijd recht gedaan in plaats van schuin. Met betrekking tot het werken met vergroting is er geen wetenschappelijk bewijs dat dit de behandeluitkomst ook daadwerkelijk verbetert. Wel is er een trend waar te nemen dat de behandeluitkomst van een apexresectie bij minder toegankelijke elementen, waarbij gewerkt wordt met vergroting beter is dan wanneer er zonder vergroting gewerkt wordt. Tevens blijkt dat de behandelaar van invloed is op het resultaat.

Slagingspercentage endodontische (her)behandeling
Tegenwoordig blijkt dat bij perfect uitgevoerde apexresectie behandeling het slagingspercentage 91,6% is in geselecteerde patiënten. Een endodontische herbehandeling heeft een succespercentage van 77,2%. Dit is ongeveer even hoog als die van de apexresectie. Een goede coronale afsluiting zorgt voor 24% meer succes.

De enige systematic review gedaan door Cochrane geeft aan dat er na vier jaar geen verschil in behandeluitkomst is tussen de herbehandeling en de apexresectie. Op grond waarvan moet je dan beslissen welke behandeling je kiest voor een bepaald element? Wellicht dat de complicaties, initiële situatie (goede of slechte endodontische behandeling), de wens van de patiënt, ervaring van de operateur en kosten hier een rol spelen.

Prof. dr. Jan de Lange is hoogleraar MKA chirurgie en werkzaam als MKA chirurg in het AMC Amsterdam en Isala Zwolle.

Verslag door Carina Boven, tandarts en onderzoeker UMCG, voor dental INFO van het ANT-congres Dental Studie Update.

Lees meer over: Congresverslagen, Diagnostiek, Kennis
Wortelkanaal

Wortelfracturen van begin tot eind

Wortelfracturen in het apicale en middelste deel van de wortel genezen meestal goed en snel. Maar hoe kunnen we die genezing beïnvloeden en hoe moeten we handelen als genezing uitblijft? Röntgendiagnostiek, behandeling en prognose bij wortelfracturen.

Röntgendiagnostiek
Voor het maken van een goede röntgenfoto is het advies van Michiel de Cleen het gebruiken van instelapperatuur. Tandheelkundige boeken adviseren nog om een röntgenfoto te maken, vanuit de diagnostiek bekeken. Maar of dit veel toegevoegde waarde heeft, dat is de vraag.

In een artikel van Bornstein et al. (2009) worden 44 tanden met een horizontale wortelfractuur onderzocht. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt in de locatie van de wortelfractuur met standaard röntgendiagnostiek, namelijk het apicale (25%), middelste (63,6%) en cervicale (11,4%) gedeelte van de wortel. Na vergelijking met conebeam-CT blijkt er toch vaak een ander beeld van de fractuurlijn te zijn, namelijk ingewikkelder dan in eerste instantie met een standaard röntgenfoto wordt ingeschat. Vaak loopt de fractuurlijn van apicaal-buccaal naar incisaal-palatinaal. Daaruit kan geconcludeerd worden dat een conebeam-CT van toegevoegde waarde is bij de diagnostiek van een wortelfractuur. In eerste instantie is de fractuurlijn niet of nauwelijks zichtbaar, na een week is deze wel zichtbaar.

Behandeling: spalken of niet?
Stap 1: Indien nodig element op de plek terugduwen. 

Stap 2:

Geen mobiliteit                                                         : dan is spalken niet geïndiceerd.

Mobiliteit                                                                   : 4 weken spalken

Mobiliteit plus breuk processus alveolaris         : 8 weken spalken

De voorkeur van Michiel de Cleen voor het type spalk gaat uit naar de spalk van Medartis (TTS Titanium Trauma Splint).

Overleving pulpa na wortelfractuur
Verkleuring na de wortelfractuur duidt op een bloeduitstorting. Afwachtend beleid is nodig: mogelijk trekt de verkleuring weer weg en blijft de pulpa vitaal.

Manieren van genezing van een wortelfractuur:

  • 33% – Callusvorming in pulpakanaal.
  • 44% – Ingroei van bindweefsel in breukdelen en soms ook botvorming in spleet.
  • 23% – Granulatieweefsel / geen genezing. Wanneer coronale deel gaat ontsteken dan zie je aan weerszijden van spleet een radiolucentie op de solo-opname. Het uitvoeren van een endodontische behandeling tot de breuk is dan geïndiceerd.

Tunneling resorption is interne resorptie, niet op basis van ontsteking maar door genezing. De pulpa reageert in dit geval sensibel en er is geen endodontische behandeling geïndiceerd.

Let op: Dit is anders dan bij andere tandletsels waar geldt: ‘’Interne resoptie met vitale pulpa: zo snel mogelijk pulpa eruit halen, dan stopt proces’’. Daar is namelijk sprake van een bacteriële infectie.

Genezing wordt beïnvloed door:

  • Stadium wortelvorming: onvolgroeide elementen hebben een betere prognose (+)
  • Dislocatie coronale breukdeel: geen verplaatsing is een betere prognose (+)
  • Sensibiliteit pulpa: positieve reactie is een betere prognose (++)
  • Repositie coronale breukdeel: goede repositie is een betere prognose (++)
  • Type spalk: flexibel > star

Genezing wordt niet beïnvloed door:

  • Locatie fractuur
  • Type element
  • Tijdstip van behandeling
  • Duur spalking

Uit meerdere onderzoeken blijkt dat bij 75% van wortelfracturen de pulpa vitaal blijft.

Een horizontale wortelfractuur is een luxatie van het coronale breukdeel. Het coronale breukdeel gedraagt zich als een onvolgroeid element. Verkleuring van de tandkroon na een wortelfractuur is meestal tijdelijk. Een conebeam-CT is behulpzaam bij diagnostiek en behandeling.

Lees ook: Richtlijn tandletsel

Michiel de Cleen studeerde tandheelkunde aan de UvA. Na zijn afstuderen in 1988 was hij tot 1995 als (gast)docent verbonden aan de vakgroep Cariologie en Endodontologie van ACTA. Hij voert nu 20 jaar een full-time endodontische praktijk in Amsterdam. Naast zijn klinische werkzaamheden is hij zeer regelmatig spreker op binnen- en buitenlandse congressen en is hij cursusdocent op het gebied van de endodontologie en tandletsels. Hij publiceert regelmatig in (inter)nationale vakbladen.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts, voor dental INFO van de lezing van Michiel de Cleen tijdens het congres Tandletsel van Bureau Kalker.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
Motiveren kan je leren: Hoe ga je het gesprek over tabaksverslaving aan?

Motiveren kan je leren: Hoe ga je het gesprek over tabaksverslaving aan?

Hoe kunt u als tandarts een gesprek met de patiënt aangaan zodat de patiënt overweegt om te stoppen met roken?

Veel patiënten vinden het normaal dat de tandarts, mondhygiënist of assistent over roken praat: door de mond te openen, geeft de patiënt zijn of haar mondzorgverlener direct zicht op een van de gevolgen van tabaksverslaving. Een mondzorgverlener kan aan preventie doen door een rokende patiënt te wijzen op mondgezondheidsproblemen die door roken kunnen ontstaan, zoals mond- en keelkanker en parodontitis. Motiverende gesprekstechniek kan u helpen om op een productieve en prettige manier het gesprek in goede banen te leiden waardoor de kans op succes groter wordt dan na het geven van ongevraagd advies.

Verslag van de lezing van dr. Pauline Dekker en dr. Wanda de Kanter tijdens het Ivoren Kruis congres ‘Succesvolle communicatie met uw patiënt’.

Wordt actief in tabaksbestrijding
Longartsen Pauline Dekkers en Wanda de Kanter zien heel veel patiënten die ziek zijn geworden door roken. Ziekten zoals longkanker, COPD (een chronische longziekte), emfyseem en klaplongen. Volgens de artsen doet minister Schippers van Volksgezondheid weinig aan tabaksbestrijding, terwijl er jaarlijks meer dan 20.000 Nederlanders sterven aan de gevolgen van het roken. In Nederland zijn er in totaal 4 miljoen rokers waarvan 1 miljoen rokers sterven voordat de pensioensleeftijd wordt bereikt. De artsen vragen dan ook aan de mensen werkzaam in de mondzorg om ervoor te zorgen “..dat de rokers geen patiënt bij ons worden.”

Gevolgen van roken
Roken kan resulteren in mondziektes zoals stomatitis, gingivitis, parodontitis, leukoplakie, plaveiselcelcarcinoom en haartong. Rokers hebben ook vaker een gebitsprothese dan niet-rokers. Implantaten mislukken ook vaker door minder stevig bot.

Het roken heeft gevolgen voor vrijwel het hele lichaam. Zo kunnen ziektes ontstaan zoals chronische oorinfecties, aneurysma en blaaskanker. Zelfs je eicel voorraad wordt gehalveerd waardoor je vruchtbaarheid is gehalveerd. Tevens komen angsten en depressies vaker voor onder rokers. Stoppen met roken zou zelfs evenveel of meer effect kunnen hebben als antidepressiva. Roken kent naast lichamelijke effecten ook een negatief economisch effect; rokers melden zich bijvoorbeeld 1,5 keer zo vaak ziek dan niet-rokers en nemen gemiddeld 3 weken aan rookpauzes op in een jaar.

Oorzaak roken
Waarom rookt iemand? De Kanter legt uit: “Het is een ernstige verslaving en heeft niet zoveel te maken met vrije keus. De meesten zijn al voor  hun zestiende verslaafd. Het is net zo verslavend als sommige drugs maar het is ook nog eens overal te verkrijgen voor een laag prijsje.” Dekker voegt er cynisch aan toe:

“Het is net een basisproduct, op elke hoek van de straat te koop voor een paar euro… De pakjes sigaretten zijn te vinden naast de tandpasta”

Verslaving
Nicotine stimuleert en activeert verschillende stoffen in de hersenen, waaronder dopamine. In het begin geeft het geen prettig effect, maar na een paar weken al rook je vooral omdat de ontwenningsverschijnselen onprettig aanvoelen. Die klachten kun je alleen maar opheffen door het roken van een volgende sigaret.  Na een half uur  is dit gevoel weer weg en wil je weer een nieuwe sigaret. Doordat je je zo snel weer beter voelt na een sigaret, ga je die sigaret aan van alles koppelen. Zo ontstaat de geestelijke verslaving. De sigaret kaapt als het ware je beloningssysteem.

Deze geestelijk verslaving is een hersenziekte. Mensen blijven vaak toch roken omdat zij denken dat het tegen stress werkt, om beter te concentreren en omdat ze het lekker vinden: allemaal gedachtenkronkels. Je rookt om de onprettige gevoelens door het nicotinetekort op te heffen. Rokers zijn gestresster dan niet rokers. “Lekker is het niet; even geen ontwenningsverschijnselen, dat is wat het lekker maakt”, zegt Dekker. “Rokers weten niet wat er in hun brein omgaat. Nederland is daarover dan ook slecht geïnformeerd aangezien er in de afgelopen tien jaar geen antirookcampagne is geweest.”

“Een gezondheidswerker die geen rookstopadvies geeft verwaarloost zijn/haar patiënt.”
Een gesprek aangaan over het roken is het meest essentiële wat een zorgverlener kan doen. Alleen een folder geven is niet genoeg.  Via de gesprekstechniek Motivational Interviewing kunnen zorgverleners de patiënt helpen veranderen door de ambivalentie van de patiënt te onderzoeken en op te lossen. Open vragen en reflecties zijn belangrijk in de gespreksvoering. Men moet niet zo’n gesprek beginnen als de ontvanger hier niet voor openstaat en ook geen ongevraagd advies geven. Dreigen met ‘anders behandel ik je niet meer’ is onverstandig, want dan zoekt de patiënt gewoon een andere behandelaar. De behandelaar moet zich voornamelijk gidsend opstellen.

Gesprekstechniek
Motivational Interviewing bestaat uit vijf specifieke vragen:

  • Vraag toestemming: mag ik het met u over het roken hebben?
  • Waarom rookt u?
  • Hoe graag wilt u stoppen op een schaal van 0-10? Wat maakt dat het al een 1, 2, 3 etc is?
  • Hoe groot is het vertrouwen dat het u ook lukt?
  • Mag ik u informatie geven over stoppen met roken?Motivational interviewing gaat uit van:
  • Open vragen stellen
  • Reflectief luisteren
  • Ondersteunen en bevestigen
  • Samenvattingen geven
  • Verandertaal ontlokken

Hoe meer men reflecteert, hoe meer dit een tweede natuur wordt. “Tussen droom en daad ligt nog heel veel. Help de patiënt daarmee. Vraag of je het over het roken mag hebben, vraag waarom iemand nog rookt, vraag om een motivatie-cijfer te geven om te stoppen met roken, vraag hoeveel vertrouwen hij of zij heeft dat dit gaat lukken en vraag of je meer informatie mag geven.”

kanter en dekker

Wanda de Kanter (1959) is longarts in het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam. Pauline Dekker (1961) is longarts in het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk. Sinds 2008 zijn zij zich – naast hun werkzaamheden in het ziekenhuis – in toenemende mate gaan toeleggen op tabaksverslaving, en bovenal om kinderen niet te laten beginnen met roken  Van hun hand verschenen de twee bestsellers: ‘Nederland Stopt! Met Roken’ en ‘Motiveren kun je leren – het handboek voor hulpverleners’. Het duo geeft lezingen door het hele land aan alle beroepsgroepen in de gezondheidszorg over de bestrijding van tabaksverslaving en de intensieve marketing en lobby technieken van de tabaksindustrie Zij zijn voor hun inspanningen beloond met diverse prijzen, waaronder de prestigieuze Prof. dr. P. Muntendam prijs van het KWF. Kijk voor meer informatie op www.stichtingrookpreventiejeugd.nl en www.tabaknee.nl of bekijk de film De streep – De vervangers

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, voor dental INFO Wanda de Kanter en Pauline Dekker tijdens het Ivoren Kruis congres ‘Succesvolle communicatie met uw patiënt’.

Lees meer over: Communicatie patiënt, Congresverslagen, Kennis
kindergebit

Behandeling van het kindergebit thema van Brits congres

Pediatrische tandartsen verspreid in Groot-Brittanië kwamen afgelopen week terug in hun klinieken met nieuwe kennis over de behandeling van het kindergebit, na hun bezoek aan de conferentie van de British Society of Paediatric Dentistry.

 Het congres vond plaats in Leeds van 12 tot 15 september. Een aantal van de grootste internationale sprekers, waaronder hoofd tandheelkunde van de Britse NHS, professor Sara Hurley, spraken op het evenement. Thema van de conferentie was dit jaar ‘The Magic of Paediatric Dentistry, Conjuring up Solutions’ – letterlijk te vertalen als ‘De magie van pediatrische tandheelkunde, goochelen met oplossingen’. Meer dan 330 delegaties waren aanwezig.

Een aantal van de hoofdpunten die werden benoemd zijn als volgt:

  • Er zou afstand moeten worden genomen van calcium hydroxide voor melktanden.
  • MTA (Mineral trioxide aggregate) wordt momenteel gezien als de ultieme standaard, maar er moet nog meer onderzoek worden uitgevoerd om het gebruik hiervan op de lange termijn te kunnen aanbevelen.
  • RET (regeneratieve endodontische behandeling) is ontstaan voor de behandeling van melktanden met korte wortels om vervolgens de groei van wortels te bevorderen. Resultaten hiervan zijn nog niet te voorspellen.
  • Een perfecte oplossing voor melktanden bestaat nog steeds niet. Echter, met de wetenschap dat tandheelkundige pulp cel engineering bestaat is er goede hoop voor de toekomst.

Bron: Dentistry.co.uk

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z
restauratie

De restauratie na de endodontische behandeling

Met de komst van de adhesieve composietrestauratie lijkt het vervaardigen van indirecte restauraties voor endodontisch behandelde elementen soms minder noodzakelijk. Maar is dit wel terecht? Hoe groot is de kans op breuk wanneer je geen indirecte restauratie maakt op een endodontisch behandeld element?

Kans op breuk

Vervorming gerestaureerde elementen onder verticale druk
Uit een studie van González-López et al. (2006), waarbij er werd gekeken naar vervorming van gerestaureerde elementen onder verticale druk, is gebleken dat een element ernstig verzwakt wanneer er in meerdere mate tandweefsel ontbreekt. Een MOD-preparatie inclusief endodontische opening maakt een gebitselement bijvoorbeeld erg zwak.

Knobbelbreuk in de praktijk
Een element met drievlaksrestauratie heeft een grotere kans op breuk dan  een element met een een- of tweevlaksrestauratie. Bij een endodontisch geopend element is het materiaalverlies centraal ongunstig. Bij vitale elementen treedt de breuk in 90% van de gevallen supragingivaal op en 10% subgingivaal. Bij avitale elementen liggen de percentages anders, in 40% van de gevallen treedt de breuk subgingivaal op.

Amalgaam versus composiet
In een studie van Hansen et al. (1990) werd gekeken naar knobbelbreuk bij endodontisch behandelde elementen met amalgaamrestauraties. Bij 28% van de geïncludeerde elementen met MOD-restauratie trad een fractuur op binnen 3 jaar.
Na 5 jaar was dit meer dan 50%. Bij tweevlaksrestauraties traden aanzienlijk minder knobbelfracturen op.
Ook keek Hansen et al. naar knobbelfracturen bij composietrestauraties. Hieruit kon geconcludeerd worden dat de adhesieve restauraties de kans op knobbelfracturen aanzienlijk verkleinen. Bij MOD-restauraties van composiet waren er na 3 jaar nog geen knobbelfracturen. Na 10 jaar had 20% van de elementen een knobbelfractuur, terwijl dit percentage bij amalgaamrestauraties op 60% ligt.

Inschatting kans op breuk
Uit onderzoek blijkt ook dat tandartsen in het algemeen de kans op breuk van een gebitselement goed kunnen inschatten. Amalgaamrestauraties hebben over het algemeen de grootste kans op breuk.

Conclusies

  • Het breukrisico neemt toe met de mate van weefselverlies.
  • Endodontisch behandelde elementen hebben een verhoogde kans op breuk.
  • Inschatting breukrisico door tandartsen komt overeen met werkelijkheid waarbij de amalgaamrestauratie de grootste kans op breuk heeft.
  • Respecteer gezond tandweefsel.
  • Wanneer er sprake is van intacte randlijsten of één niet intacte randlijst dan is dit positief voor de levensduur van het element. Het element hoeft niet gekroond te worden.

Indirecte kroon

Functies

De functies van de indirecte restauratie (kroon) zijn:

  • Preventie van breuk door omvatting
  • Restauratie van de klinische kroon
  • Duurzaam herstel van functie en esthetiek

Hierbij is de aanwezigheid van een ferrule een belangrijke factor. Deze moet minimaal 1-2 millimeter zijn. De 5-jaarsoverleving (Creugers et al. 2005) is 98% indien er sprake is van een ferrule (1-2 mm) en 93% wanneer de ferrule minder dan 1 millimeter is. Indicatie voor het kronen van een element is in 50% van de gevallen het voorkomen van een breuk. Het grote nadeel van een restauratie met een omvattende indirecte restauratie (volledige kroon) is ernstige verzwakking van het element ten gevolge van externe preparatie. Bij een volledige omslijping wordt er 63% van de klinische kroon weggehaald.

Conclusies

  • Omvatting (ferrule) draagt bij aan de levensduur van de indirecte restauratie.
  • De levensduur  van een endodontisch behandeld element is lager dan bij een vitaal element.
  • Voor een volledige kroonpreparatie moet er veel tandweefsel opgeofferd worden.

Levensduur grote composietrestauraties versus volledige kroon – literatuur

Fokkinga et al. (2008) onderzocht de levensduur van directe en indirecte restauraties bij endodontisch behandelde elementen. Indirecte restauraties hebben een hoger overlevingspercentage dan composietrestauraties (85% versus 55%). Echter, de extractiepercentages van de geïncludeerde elementen liggen dicht bij elkaar (90% versus 82%). Geconcludeerd kan worden dat een composietkroon meer onderhoud/herstel nodig heeft dan de indirecte restauratie.
Mannocci et al. (2002) vergeleek in zijn onderzoek directe restauraties met indirecte restauraties.  Geconcludeerd kon worden dat wanneer er voldoende dentine aanwezig is, het risico op breuk nagenoeg gelijk is. In andere studies wordt deze conclusie weer tegengesproken.
Over het algemeen kan dus geconcludeerd worden dat er te weinig onderzoek gedaan is om een goed houvast te kunnen geven over de keuze voor een directe of indirecte restauratie.

Overkappen

Vitaal versus endodontisch behandeld element

Indien er veel tandweefsel verloren is, kan de tandarts de keuze maken de knobbels van het element te overkappen. Het volgende is hierover bekend.

  1. Het overkappen van een vitaal element
    Wanneer er sprake is van een knobbelvervangende restauratie dan is het raadzaam de andere knobbel ook te overkappen. Uit onderzoek blijkt dat elementen zonder overkapte knobbels gunstigere fracturen vertonen, de factuurweerstand ligt echter wel lager. Er treden dus vaker fracturen op. Elementen die wel overkapt zijn hebben een hogere fractuurweerstand maar als er een breuk optreedt dan is deze vaak ongunstig (verticaal).
  1. Het overkappen van een endodontisch behandeld element
    Hier is nog geen onderzoek naar gedaan.

Composiet of keramiek?

Indicatie buigsterkte:

  • Composiet                90Mpa
  • Glaskeramiek           200 Mpa
  • Lithiumdisilicaat      400 Mpa
  • Zirconiumdioxide     1000 Mpa

Bekend is dat composiet het minst sterke materiaal is uit de bovenstaande rij materialen. Het nadeel van zirconiumdioxide is dat dit materiaal niet aan een gebitselement hecht en dat de esthetiek minder fraai is.

Gebruik van een vezellaag

Er bestaat een mogelijkheid om onder het composiet een vezelmatje (vezellaag) aan te brengen. Uit onderzoek is gebleken dat er geen verschil bestaat in sterkte tussen restauraties met en zonder vezellaag. Wel is er een verschil in faalgedrag: bij restauraties zonder vezellaag verloopt de breuk vaak minder gunstig.  De vezellaag zorgt er dus voor dat het breekpatroon gunstiger is.

Wat te doen na de endodontische behandeling?

Direct na de endodontische behandeling
De volgende 3 situaties worden toegelicht.

  1. Tenminste 1 crista intact (3 wanden)
    Het element kan gerestaureerd worden met een directe composietrestauratie.
  1. MOD preparatie
    Het element kan gerestaureerd worden met een directe composietrestauratie. Wanneer er sprake is van dunne knobbelpartijen dient er overkapt te worden. Een krachtbreker (vezellaag) lijkt gunstig is een dergelijke situatie.
  1. Minder dan 2 wanden aanwezig
    Het advies is een direct composietrestauratie te vervaardigen met een vezelversterkte wortelstift.

Na de evaluatie periode
Een standaardoplossing bestaat niet. In de meeste gevallen moet er een inschatting gemaakt worden op basis van eigen ervaring. De volgende 2 situaties worden toegelicht.

  1. MOD preparatie
    Wanneer er nog veel tandweefsel aanwezig is, kan de composietrestauratie gehandhaafd blijven. Bij voorkeur is dit een overkappingsrestauratie. Wanneer er nog weinig tandweefsel over is, kan er beter een omvattende kroon vervaardigd worden.
  1. Minder dan 2 wanden aanwezig
    Het vervaardigen van een omvattende kroon is het meest reëel.

Cees Kreulen werkte na zijn afstuderen (VU Amsterdam, 1986) bij de Stichting Bijzondere Tandheelkunde (Amsterdam) en het ACTA (vakgroep Kindertandheelkunde). In 1992 promoveerde hij op de klinisch kwaliteitsaspecten van composietrestauraties. Sinds 1996 is hij docent en begeleider van onderzoek, voornamelijk op het gebied van de adhesieve prothetiek (Radboud Universiteit Nijmegen, Orale Functieleer). Hij draagt de ervaring met minimaal invasief werken uit in wetenschappelijke artikelen en postacademische cursussen. 

 Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, van de lezing van Cees Kreulen tijdens het najaarscongres van de NVvE.
 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Endodontie, Kennis, Thema A-Z
Levensduur en risicoanalyse van restauratietypen

Levensduur en risicoanalyse van restauratietypen

Voor een posterieure restauratie kan gekozen worden uit een directe of indirecte techniek. Een overzicht van wat er qua levensduur verwacht kan worden van verschillende restauratietypen, zowel vanuit de gegevens van klinische universiteitsstudies als het werk van de Nederlandse tandarts.

Verslag van de lezing van Dr. Niek Opdam, universitair hoofddocent aan het Radboudumc en onderzoeker restauratieve tandheelkunde.

Directe of indirecte techniek bij posterieure restauratie
Voor een posterieure restauratie kan gekozen worden uit een directe of indirecte techniek. Voor directe restauraties heeft het composiet het amalgaam definitief verdrongen, voor indirecte restauraties wisselen de vernieuwingen qua materialen elkaar in snel tempo af. Traditioneel heeft de indirecte restauratie de reputatie een langere levensduur te hebben, maar de adhesieve tandheelkunde heeft ervoor gezorgd dat composieten posterieur een goede levensduur kunnen bereiken.

Hoe kijk je naar de levensduur? We zijn geneigd om te kijken naar de levensduur van de restauratie, maar misschien is de levensduur van het element wel belangrijker. Het advies van Niek Opdam is om de risicoanalyse te betrekken bij behandelplanning. Want wat te doen bij een hoog-risicopatiënt (bruxisme, cariës)?

Restauratieve keuzes posterior

  • Fysische eigenschappen: sterkte en slijtvastheid
  • Esthetiek: functioneel of Italiaanse school?
  • Direct versus indirect
    • Operator skills versus Tandtechnieker skills
    • Direct composiet versus indirect composiet/kermiek/CADCAM
      • Minimaal adhesief versus traditioneel
      • Adhesief subgingivaal restaureren en cementeren
    • Levensduur van verschillende opties

Minimaal invasief of traditioneel prepareren? Niek Opdam adviseert minimaal invasief adhesief te werken. Van de verschillende behandelopties is het belangrijk om de levensduur te weten.

Levensduur restauraties
De levensduur van composiet posteriorrestauraties is goed. Onderzoek uit Denemarken heeft resultaten van al dertig jaar, waarbij zelfs nog met verouderde composieten werd gewerkt en een calciumhydroxideonderlaag. Het jaarlijks faalpercentage is 1.6% –  1.1%. (Pallesen, van Dijken)
Met als kanttekening: de studies zijn onder ideale omstandigheden uitgevoerd in de universiteit. De faalpercentages liggen hoger bij practice-based studies, namelijk rond de 2%.

Direct versus indirect
Traditionele kronen blijken het niet veel beter te doen met jaarlijks falen van zo’n 1%. Het verschil tussen direct versus indirect is dus niet dramatisch.

Restauratieve cyclus
De restauratieve cyclus is de levensduur van een element. Na de eerste interventie volgt een volgende interventie, wat resulteert in een groter defect en een grotere restauratie. Hierdoor is er meer kans op complicaties (endo/fractuur), met uiteindelijk elementverlies tot gevolg.

Tegenwoordig is er een andere behandeling van cariës waarbij we centraal meer cariës laten zitten om pulpa-exponatie te voorkomen. Door te werken volgens de moderne cariologie is een langere levensduur van elementen mogelijk.
Systematic reviews geven een jaarlijks faalpercentage tussen de 1-2% van directe posterieure composiet restauraties.

Problemen met RCT’s is dat risicogroepen vaak worden geëxcludeerd, zoals patiënten die bruxeren. Verder zijn de onderzoeksomstandigheden ideaal, dus het echte faalpercentage ligt in de algemene praktijk hoger dan 1-2%, waar veel risicopatiënten zijn. Daarom zijn risicofactoren volgens Opdam belangrijk voor behandelingsplanning op individueel niveau. Daarbij moet het gaan om echt klinisch falen, geen surrogaat uitkomsten. Dus geen microlekkage, maar wel echte cariës onder de vulling. En is er bewijs uit onderzoek dat de risicofactor invloed heeft? En hoe groot is de invloed dan van de risicofactor op overleving?

Verschillende risico’s hebben verschillende consequenties voor restauratief behandelplan:

  • Parodontaal: wellicht op de lange termijn meer risico
  • Cariësrisico: invloed van dit risico is veel groter dan parodontaal
  • Bruxisme: bepaalt materiaalkeuze
  • Biologische prijs van de behandeling: meer tandheelkunde is meer risico
  • Bij veel aanwezig risico: richtlijn is om terughoudender met ingrijpen te zijn
  • Secundaire cariës vaker bij composiet, grotere kans op breuk bij amalgaam

Amalgaam vertoont meer breuk van knobbels, composiet toont meer secundaire cariës.
Laag risicopatiënten zijn na 12 jaar stabiel voor composiet, voor amalgaam geldt een hogere faling, hierbij is meer breuk (Opdam, 2010).

Meer tandheelkunde, meer risico’s
Niet bij iedere afwijking van de norm is er sprake van een probleem. Laat informed consent aan de orde komen: moderne tandheelkunde is shared decision making. Informed consent is de uitleg van alle opties met voor- en nadelen. De patiënt beslist en de tandarts legt het vast. Er zijn risico’s op patiëntniveau en op element niveau. Cariësrisico, bruxisme en endodontische behandeling zijn factoren die een grote rol spelen.

Levensduur klasseII restauratie in Nederland
Posterior restauraties gaan gemiddeld  zo’n 12 jaar mee. Dat is best goed. (Laske, 2016)
Glasionomeer (GIC) en compomeer doen het slechter, maar je kunt niet zo maar hardmaken dat GIC en compomeer slechter zijn. Indicatiebias speelt hierbij een grote rol, omdat glasionomeercement bijvoorbeeld meer als tijdelijke restuaratie en bij hoog risicosituaties wordt toegepast.

Levensduur kronen in de algemene praktijk
Faalpercentage is 2,4% na 10 jaar.

Verschillen tussen tandartsen
Er zijn grote verschillen tussen tandartsen, de operateur geeft dus ook een risico. De ene tandarts kiest eerder voor vervanging dan de andere. Is dit goede zorg? Opdam omschrijft dit als de proactieve tandarts versus de reactieve tandarts. Je hebt tandartsen die problemen voor willen zijn en tandartsen die afwachten. Dit is een wellicht een verklaring voor het verschil in jaarlijkse faalpercentages van verschillende algemene praktijken die betrokken zijn geweest bij klinische studies.

Posterior restaureren
Een risicofactor is het veranderen van tandarts. Risicoanalyse is de kern van de diagnose, waarbij het patiëntrisico en de tandarts waarschijnlijk gelden als de belangrijkste factoren. Opdam spreekt liever van hoogrisico in plaats van contra-indicatie. Want is het hard bewezen? Contra-indicatie is erg zwart-wit.
Bij werken volgens informed consent beheert de patiënt zelf zijn risico’s. Leg de keuzes daarom voor aan de patiënt. Kies voor shared decision making: de patiënt beslist, de tandarts legt het vast.
Wanneer bij een patiënt bijvoorbeeld sprake is van een hoog risico dan kunt u zeggen dat er wel een brug gemaakt kan worden, maar dat er een groter risico is op falen.

Take home message

  • Train uw vaardigheden
  • Herken de bruxist
  • Vermijd overbehandeling

Dr. Niek Opdam is universitair hoofddocent aan het Radboudumc. Naast onderwijs doet hij onderzoek op het terrein van de restauratieve tandheelkunde met als speciale aandachtsgebieden de levensduur van restauratief werk in de algemene praktijk, secundaire cariës en gebitsslijtage. Hij promoveerde op zijn proefschrift ‘Clinical procedures for posterior composite restorations’. Hij schreef meer dan 60 artikelen in internationale tijdschriften en hij geeft veel lezingen en cursussen in binnen- en buitenland. Hij is voorzitter van de Academy of Operative Dentistry European Section en van de Practice-based Research Scientific Group van de IADR. Opdam heeft een parttime verwijspraktijk in Ulft met als differentiatie de adhesieve tandheelkunde. In zijn praktijk behandelt hij veel patiënten met gebitsslijtage.

Verslag door Joanne de Roos, tandarts en docent UMCG, voor dental INFO van de lezing van Niek Opdam tijdens het congres Posterior2016 van Bureau Kalker.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
impact van digitalisering op de praktijk

De impact van digitalisering op de mondzorgpraktijk

Digitalisering dringt steeds verder de tandartspraktijk binnen. U krijgt er steeds meer mee te maken. Om u up-to-date te brengen vertelt prof.dr. Daniël Wismeijer in dit interview meer over de huidige digitale technologie en lezingen die tijdens het congres Digitaal in de tandartspraktijk worden aangeboden.

Digitalisering dringt steeds verder de tandartspraktijk binnen. U heeft en krijgt er steeds meer mee te maken en dat is voor velen een bijzonder spannende en uitdagende ontwikkeling. Om u up-to-date te brengen over de meest recente ontwikkelingen op het gebied van digitalisering in de dagelijkse praktijk vindt 18 november 2016 het Congres Digitaal in de tandartspraktijk plaats in RAI Amsterdam. Een congresdag over de klinische tandheelkunde van morgen. In het volgend interview vertelt Prof.dr. Daniël Wismeijer, moderator van dit congres, meer over de huidige digitale technologie en over de lezingen die tijdens het congres worden aangeboden.

Welke impact zal digitalisering hebben op diagnostiek?
“Een aantal sprekers gaan meer vertellen over de impact op de diagnostiek. Zo zal Erwin Berkhout het hebben over de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van digitale radiologie in 2D/3D. Wat kan je bijvoorbeeld met 3D beeldvorming in de tandartspraktijk? Digitale beeldvorming kan bijdragen aan het stellen van een diagnose, maar kan ook worden ingezet om gebitsontwikkeling bij de patiënt te volgen. Omdat je een patiënt meestal maar om het halfjaar of jaar ziet, kun je met beeldopnames processen in de gaten te houden zoals gebitsslijtage of ontwikkeling van cariës. Zo kan je aan de hand van de beelden bepalen of een behandeling nodig is. Professor dr. Marie-Charlotte Huysmans zal in haar lezing ook meer vertellen over hoe cariësrisicoschatting digitaal kan worden toegepast in de algemene praktijk.”

En wat is de impact op de behandelsplanning en klinische uitvoering?
“Ik denk dat hier heel veel technologieën een rol gaan spelen. Digital smile design bijvoorbeeld is een techniek die je kan gebruiken om helder naar de patiënt over te brengen wat je precies voor hem kan doen en of dit voldoet aan zijn verwachtingen. Met de technologie kan je met behulp van foto’s en video’s laten zien hoe de glimlach na de behandeling eruit gaat zien. Ook kan je met digitale gereedschappen dingen maken. Zo kan je bijvoorbeeld met computersoftware orale implantanten ontwerpen waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van het bot dat daarvoor aanwezig is.  Daarnaast kunnen we in de nabije toekomst ook delen gaan robotiseren van wat er gebeurt in de tandartsenpraktijk. We kunnen bijvoorbeeld een machine een implantaat bij een patiënt laten plaatsen. Misschien is dat een gek idee, maar als je kijkt naar bijvoorbeeld hersenchirurgie is het gebruik van robots heel normaal. De digitale tools veranderen dus zeker wel de manier waarop je met patiënten omgaat en hoe je patiënten gaat behandelen. En ik denk dat dat patiënten ten goede gaat komen.”

Wanneer spreken we van een digitale praktijk?
“Computers , digitale röntgen, e-mail, internet, fotografie, praktijksoftware, sms, CAD-CAM, websites, whatsapp, intraorale scanner, 3D printen .. Omdat je een digitale röntgenfoto maakt, heb je nog geen digitale praktijk. Omdat je een sms’je stuurt naar de patiënt voor herinnering aan een afspraak, heb je nog geen digitale praktijk. Omdat je een online afspraak kan laten maken, heb je nog geen digitale praktijk.  Je hebt wel een digitale praktijk als alle genoemde onderdelen aan elkaar zijn geknoopt en netjes geïntegreerd zijn tot een vloeiende digitale workflow van begin tot eind. Zo kan je ook het maximale uit deze ontwikkelingen halen. En dit is dan ook een van de doelen van dit congres: hoe implementeer je als tandarts al deze stukjes gereedschap samen om je te ontwikkelen tot een digitale praktijk?”

Hoeveel kosten brengt dit met zich mee?
“De keerzijde is dat het een investering met zich mee brengt. Digitale gereedschappen worden snel afgeschreven. Maar dat betekent niet dat dat je er niet mee kan werken. Wat je wel ziet is dat de industrie heel veel innovaties inbouwt in de digitale gereedschappen, waardoor de lifecycle van wat je gebruikt niet zo lang is. Dat betekent dat je investering in je praktijkomgeving, zeker als je in een kleine setting zit, veel groter is dan als je in een praktijk werkt met meerdere tandartsen. Dan zijn de kosten per eenheid per tandarts een stuk lager. Ik denk dat dat zaken zullen zijn die heel veel mensen aan het denken zullen zetten en hun positie in de zorg gaan heroverwegen: zal ik investeren in al dit soort zaken als tandarts, moet ik misschien stoppen met mijn praktijk of moet ik mijn praktijk overdragen aan een tandarts, groep tandartsen of een keten die al meer geïnvesteerd heeft in de technologie en al een duidelijkere positie in de markt heeft gegeven?”

Dus wat zijn de stappen die je moet ondernemen om een digitale praktijk te worden?
“Je moet gaan nadenken over hoe je de technologie gaat implementeren en je moet jezelf afvragen: als ik die hele workflow wil, wat betekent dat dan voor mijn investering? Dan zal je ook moeten kijken naar de rol van de tandtechnicus: hoe kan hij mij helpen met het realiseren van de digitale workflow? En wat kan ik gezamenlijk doen met andere collega’s? Hoe kan ik zorgen dat mijn investering niet zo groot wordt dat ik straks qua inkomen onvoldoende uit mijn praktijk kan halen? En je moet je afvragen: kunnen we mee? Of moeten we kijken naar andere werkverbanden zodat de benodigde investeringen gedaan kunnen worden? Tijdens de congresdag zal een van mijn lezingen gaan over de huidige technologie voor zover deze nog niet volledig benut is en we kijken vooruit naar de consequenties van de digitale ontwikkelingen voor de tandheelkundige zorg.  Het tandheelkundig speelveld zal veranderen en alle spelers zullen opnieuw hun positie moeten bepalen. Dit geldt voor de zorgverlener, de tandtechnicus maar ook de dentale industrie.”

Meer informatie over het congres

Prof.dr. Daniël Wismeijer
De impact van digitalisering op de mondzorgpraktijkDaniël Wismeijer rondde zijn studie tandheelkunde af in 1984 aan de KUN en werkte in het CBT aldaar tot 1994. In 1995 ging hij naar ACTA waar hij promoveerde. Van 1985 tot 2006 heeft hij gewerkt in het CBT van het Amphia Ziekenhuis te Breda. In 2006 is hij benoemd tot Hoogleraar Orale implantologie en Prothetische Tandheelkunde aan ACTA. Speerpunten van het onderzoek zijn CAD/CAM in de implantologie en prothetiek, het stimuleren van botgroei in botdefecten en rondom implantaten, de behandeling van peri-implantitis en het 3D printen van tandheelkundige restauraties, implantaten en botsubstituten. In 1985 is hij de tandartsenpraktijk Ellecom gestart. In 1991 de verwijspraktijk voor Orale Implantologie Veluwezoom. Deze verwijspraktijk is nu ondergebracht in een groepspraktijk in Dieren waar nu 6 tandartsen werkzaam zijn.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z
occlusie opbouw is kwestie juiste keuze

Occlusie opbouw is een kwestie van de juiste keuze

Bij occlusieopbouw is het bereiken van nieuwe fysiologische intermaxillaire verhoudingen dé grote uitdaging. Eenmaal gevonden, dient deze nieuwe relatie zodanig te worden vastgelegd dat de rest van de behandeling een relatief eenvoudige invuloefening kan zijn. Het belang van occlusale aspecten van restauraties die via een indirecte techniek zijn vervaardigd is groot. Een overzicht van richtlijnen van occlusie en articulatie.

Verslag van de lezing van tandarts-gnatoloog Ben Derksen.

Gnathologie

Er is weinig wetenschappelijke kennis beschikbaar over occlusie en articulatie. Tijdens de opleiding Tandheelkunde wordt hier te weinig aandacht aan besteed en het is bekend dat er veel verschillende inzichten bestaan over dit onderwerp. Het boek van Jeffrey P. Okeson is een goede leidraad voor de concepten omtrent occlusie en articulatie. Echter is de relatie tussen occlusie en functie dermate complex dat het (volgens de criteria van evidence based dentistry) wellicht nooit zal lukken individuele occlusale factoren te relateren aan specifieke aspecten van occlusie.

Iedere patiënt heeft een andere occlusie. Functie kan verstoord raken door onjuiste behandeling, trauma, pathologie of iatrogenese. Dit laatste is een stoornis in functie ten gevolge van tandheelkundig handelen, bijvoorbeeld door overmatige mondopening, abrupte occlusale veranderingen of accumulerende stoornissen. Het doel van de tandheelkundige behandeling is behoud of herstel van een fysiologische occlusie.

Momenteel is er sprake van een toenemende focus op occlusie. Een voorbeeld is het gebruik van de T-scan, een apparaat dat premature en te zwaar belaste contacten op een objectieve manier kan detecteren. Een valkuil voor deze toenemende focus is dat we ‘occlusie neuroten’ creëren. Hieronder vallen patiënten die constant het gevoel hebben dat hun kiezen niet goed op elkaar komen.

Richtlijnen occlusie en articulatie
Aan de hand van de huidige literatuur kan gezegd worden dat klinische richtlijnen gebaseerd moeten zijn op zowel de biomechanische principes als ‘the state of art’ van de huidige therapeutische paradigma’s (Taylor et al. 2005).

Volgens H. Beyron (1954) moet occlusie voldoen aan de volgende criteria:

  • Er moeten zoveel mogelijk centric stops bilateraal aanwezig zijn bij het sluiten in maximale occlusie.
  • Elementen in de zijdelingse delen moeten zo veel mogelijk axiaal belast worden.
  • Achterwaartse beweging (retrusie) moet plaatsvinden zonder occlusaal contact.
  • Er moet sprake zijn van afwezigheid van occlusaal contact in andere richtingen dan de beweging zelf. Voorbeelden zijn groepsgeleiding tijdens laterale bewegingen en frontcontact tijdens proale beweging.
  • Aanwezigheid van adequate verticale dimensie (VDO).

Carlsson et al. (2010) noemt de volgende dogma’s:

  • De condylus positie is de superioranteriore positie van de condylus in de fossa, met discus in positie.
  • Occlusie (en articulatie) is het gelijkmatig en gelijktijdig contact posterior in centrale relatie. Bij een rechtopstaande hoofdhouding is er een zwaarder contact posterior dan anterior.
  • Er is sprake van disclusie van de postcanine elementen door frontelementen bij excentrische bewegingen: minst steile geleiding bij het streven naar disclusie.

Occlusale essentie (Derksen, Versteegh & Battistuzzi 1994)
Occlusie moet voldoen aan:

  1. Occlusale stops
  • De ‘vier poten’: In alle kwadranten moet sprake zijn van afsteuning.
  • Occlusal KISS’:
    • Bilateraal, gelijktijdig occlusaal contact bij habitueel dichtbijten.
    • Disclusie posterior bij excentrische bewegingen.
    • Geen belemmeringen in de ‘envelope of function’ van Posselt:
      • Functional angle of occlusion’ (Klineberg): in een keer dichtbijten zonder belemmering.
  1. Geledingsbanen
  • Overbite
  • Vloeiend

Knobbeltop-fossa (crista) contact
Eén stabiele occlusale stop per element kan volstaan (axiale kracht). Knobbeltop-fossa (crista) contact is heel belangrijk en eenvoudig te realiseren. Dit betekent één contact per element (axiale krachten).

Fysiologische overbite en overjet

  1. Overbite

Een overbite van 3,5-4 millimeter is ideaal, dit komt overeen met de lengte van de helft van de klinische kroon van de onderincisieven. Vaak wordt de overbite orthodontisch anders afgeleverd. Wanneer de overbite te klein (2mm) is dan heeft dit invloed op de geleidingsbaan.

  1. Overjet

De ideale overjet is 2-3 mm met vrijheid tot bewegen.

Occlusie stoornissen
Onder occlusale stoornissen vallen:

  1. Hyperbalanscontacten
    • Contact posterior zorgt bij protrusie voor disclusie. Kenmerkend is dat hierdoor TMJ klachten ontstaan.
    • Contact aan de balanszijde verhindert contact aan de werkzijde.
  2. Te steile knobbelhelling aan de werkzijde met inhiberend effect op de laterale bewegingen.

Het kauworgaan
De m. Masseter zorgt ervoor dat de kaken tegen elkaar worden getrokken. Het kaakgewricht en de gebitselement vangen dit op. Bij extreem gebruik van deze kauwspieren is het dus niet vreemd dat dit kan leiden tot TMJ klachten of (ernstige) slijtage van gebitselementen.

Klinische complicaties bij implantaten
Osteointegratie lijkt zeer goed bestand tegen zware belasting. De meest voorkomende complicaties bij implantologie ten gevolge van zware krachten zijn chipping en het losraken van restauraties. Door een bredere fossa te maken (2,5 millimeter) wordt deze kans kleiner. Er moet meer onderzoek gedaan worden naar het effect op suprastructuren/restauraties bij implantaten (Barlett et al. 2007).

Restaureren
Bij het vervaardigen van restauraties ligt in het anteriore gebied de focus op de esthetiek. In de zijdelingse delen ligt de eerste focus op duurzaamheid. Welke materialen het beste gebruikt kunnen worden in welke situatie is niet heel duidelijk. Monolithisch materiaal is keihard maar zolang dit materiaal glad is, heeft dit geen nadelige gevolgen.

Verticaal dimensie verlies (VDO)
De ideale verticale dimensie is de verticale dimensie waarbij met minimaal tandheelkundig ingrijpen goede esthetiek en functionaliteit gecreëerd kan worden.
Wanneer er sprake is van slijtage dan vindt er altijd uitgroei van elementen plaats. Er moet dus een beetverhoging plaatsvinden.
Wanneer de ‘vier poten’ ontbreken moet er vanuit de centrale relatie gewerkt worden waarbij de kaakkopjes juist in het kaakgewricht geplaatst worden. De 3 P’s zijn een goed concept:

  1. Position: de positie van de condylus in het kaakgewricht.
  2. Place: de positie van tanden ten opzichte van elkaar.
  3. Pathway: er moet sprake zijn van een geleidingsbaan.

Parameters reorganisatie beet
De parameters voor het reorganiseren van de beet zijn gelijk aan de parameters die gebruikt worden voor het vervaardigen van een volledige prothese.

Parameters:

  1. Incisaallijn
  2. Kaakpositie
  3. Overbite
  4. Occlusievlak
  5. Excentrics
  6. Interdigitatie

Conclusie
Je moet streven naar occlusie-behoud. Occlusie-behoud is een kwestie van duurzame kiezen.

Ben Derksen studeerde tandheelkunde in Utrecht. Vervulde de dienstplicht als tandarts en nam een algemene praktijk over in Arnhem. Hij was 12 jaar parttime werkzaam in de Bijzondere Tandheelkunde (Zwolle) met als hoofdaandachtsgebieden gnathologie en uitgebreide restauratieve behandelingen al dan niet met behulp van implantaten (1989-2001). Sinds 2002 voert hij naast zijn algemene praktijk ook een verwijspraktijk voor implantologie, gnathologie en gebitsrehabilitatie, die vanaf 2009 gevestigd is aan de rand van Arnhem. In de loop der jaren werd hij erkend als tandarts-gnatholoog (register NVGPT), implantoloog (register NVOI) en restauratief tandarts (register NVVRT).

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Ben Derksen tijdens het congres Posterior2016 van Bureau Kalker.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
gebitsslijtage

Is ernstige gebitsslijtage altijd ernstig?

Tandartsen zien steeds patiënten met ernstige gebitsslijtage. Voordat er een goed behandelplan gemaakt kan worden, is het belangrijk de oorzaak van slijtage te achterhalen. Wanneer kunt u het beste behandelen en wat zijn de behandelopties?

Verslag van de lezing van dr. Bas Loomans.

Etiologie slijtage
Voordat er een goed behandelplan gemaakt kan worden, is het belangrijk de oorzaak van slijtage te achterhalen. Zo is erosie onder andere te herkennen aan slijtage op de ‘niet-kauwvlakken’, overstaande vullingen en verschillen in slijtage van glazuur en dentine. Voor slijtage met een mechanische component geldt dat de afname van dentine en glazuur gelijk is. Het is goed om altijd oplettend te zijn, soms kan er een vreemde verdeling van aangedane elementen zijn.

Alleen door een goede diagnose te stellen kan de patiënt bewust worden gemaakt van het probleem en kunnen er preventieve maatregelen getroffen worden. De diagnose is leidend voor het behandelplan. Zonder goede diagnose ook geen prognose.

Klinisch onderzoek naar ernstige gebitsslijtage: ESO-project
Het doel van dit project is het onderzoeken van de diagnostiek en etiologie van ernstige slijtage. Onderzoekspatiënten moeten volledige tandbogen hebben met ernstige gegeneraliseerde slijtage.
Er worden twee verschillende behandelstrategieën vergeleken:

  1. Niet-restauratieve behandelopties (counseling & monitoring)
  2. Restauratieve opties

Voor dit onderzoek zijn 172 patiënten geïncludeerd. 27% is vrouw en 101 patiënten zijn restauratief behandeld. Recall vindt plaats na 1,3 en 5 jaar.

Processen in de mond
Verschillende factoren hebben invloed op het ontstaan van slijtage:

  1. Chemische processen: zuren, reflux, medicatie, eetstoornis.
  2. Modificerende factoren: speeksel, kauwkrachten, weke delen en hun bewegingen (bijv. tong), abnormale eet- en drinkstoornissen.
  3. Mechanische processen: klemmen, knarsen.

Bij slijtage is er meestal sprake van een combinatie van factoren waarbij erosie de katalysator is.

Reflux en bruxisme
De individuele factoren ‘reflux’ en ‘bruxisme’ zijn belangrijk etiologische factoren.

1. Bruxisme

Typisch voor mensen die klemmen is dat er afdrukken van de gebitselementen zichtbaar zijn in het gebit. Ook is de m. Masseter vaak beiderzijds hypertrofisch. Bruxisme verhoogt de kans op falen van posterieure restauraties met factor 2,7. Bewustwording en uitleg van de aanwezigheid van bruxisme is erg belangrijk.

2. Reflux

Aanwezigheid van reflux komt vaker voor dan men denkt. Meestal is er sprake van een eetstoornis of overgeven. Klinische symptomen zijn zuurbranden, regurgitatie, dysfagie, chronisch heesheid, hoesten en een geïrriteerd palatum (rood en jeukend). Het is niet voor iedereen bekend dat er sprake is van reflux. Bij afwezigheid van klinische symptomen wordt er vaak gesproken van een ‘silent refluxer’.  Naar schatting lijkt dat 40% van onderzoekspatiënten (ESO-project) een link met reflux heeft. Wanneer u als tandarts een vermoeden heeft dat er sprake is van reflux dan kan de patiënt worden doorverwezen naar de huisarts zodat er een maagzuurremmer voorgeschreven kan worden.

Conclusie etiologie

  • De eerste stap is kijken hoe slijtage zich presenteert.
  • Kijk naar klinische verschijningsvormen.
  • Bedenk dat ernstige gebitsslijtage bijna altijd multifactorieel is.
  • Vorm een beeld in hoeverre mechanische, chemische en modificerende factoren een rol hebben.
  • Het geeft niet een direct antwoord of er een behandelnoodzaak bestaat.

Overweging wel of niet restauratief ingrijpen bij slijtage
Wanneer er sprake van slijtage is, kan men kiezen om restauratief te behandelen maar ook om (eerst) niets te toen. Deze keuze tussen restauratief en niet-restauratief behandelen is onder andere afhankelijk van de hulpvraag van de patiënt. Wanneer er geen hulpvraag is, dan is afwachten een goede keuze mits de pulpa niet (bijna) blootligt.

Niet-restauratief behandelen – counseling & monitoring.
Vaak is er een trage progressie van slijtage en zijn er periodes van activiteit en inactiviteit. Een terughoudende houding kan daarom op zijn plaats zijn. Counseling & monitoring is ook bij een hoge mate van slijtage mogelijk. Door de behandeling uit te stellen, wordt ook de herbehandeling uitgesteld. Dit is een voordeel.

Het is wel belangrijk om de progressie te monitoren. Dit kan door gebitsmodellen te vervaardigen of door een 3D scan te maken. Voordeel van niet-restauratief behandelen is dat de patiënt probleemeigenaar is en zelf inziet of het goed of fout gaat. Indien er uiteindelijk wel noodzaak tot behandeling blijkt te zijn dan is er een beter commitment (shared decision making). Het risico op ‘supervised neglect’  is onterecht bij correcte dossiervoering.

Klinische procedure

  • Afdrukken maken (eventueel digitaal)
  • Intra-orale opnames maken
  • Preventieve adviezen geven
  • Notatie in dossier
  • Deze procedure moet elke drie jaar herhaald worden mits er geen eerdere hulpvraag is.

Opties in zijdelingse delen bij ernstige slijtage
Het restauratief behandelen van slijtage kan op verschillende manieren. De volgende technieken zijn bekend.

  1. Traditionele Dahl behandeling

Door alleen een frontcontact aan te brengen, zal occlusie zich herstellen door eruptie in de zijdelingse delen en intrusie in het front. Vaak is er na een paar maanden weer contact zijn tussen de kiezen.

  1. Posterior Dahl

Deze techniek wordt toegepast wanneer er alleen slijtage is van de achterste molaren. Deze molaren worden alleen opgebouwd tot maximaal ongeveer 2 millimeter. Hierdoor wordt er eerst een open beet gecreëerd en dit voelt vreemd aan voor de patiënt. Het blijkt dat de occlusie na 2 weken weer goed is en dat de  patiënt weinig discomfort ervaart. Er zijn ook gevallen bekend waarbij deze techniek niet werkt, meestal omdat er sprake is van te weinig occlusale kracht.

  1. Revolutionaire techniek

Deze techniek wordt beschreven in een artikel van Banerji et al. (2014). Elementen waarbij sprake is van een Crack Tooth Syndrome worden overkapt met 2 millimeter composiet. Het grootste deel van patiënten is hiermee van de pijn af. Na een paar maanden is het element geïntrudeerd en kan er een definitieve vulling gemaakt worden. Van de 151 patiënten waren er 20 falers en 4 patiënten die de behandeling niet accepteerde.

  1. Volledig opbouwen

Het volledig opbouwen is mogelijk met verschillende materialen zoals direct, indirect of hybride (combinatie van direct en indirect) composiet. Uit een subgroep van 35 patiënten van het ESO-onderzoek blijkt dat composietrestauraties een overlevingspercentage van 93% hebben na 4 jaar. Er is sprake van falen bij verkleuring, chipfractuur, cohesieve fractuur of bulkfractuur. Frontvullingen blijken het slechtst te doen, gevolgd door molaren en premolaren.

Tussen direct en indirect composiet lijken verschillen te zijn in faalgedraag. Indirecte composietrestauraties kunnen dwars door de kroon van de dragende of niet-dragende knobbel breken. Een goede verklaring voor dit verschil is er (nog) niet.

Take home message

  • Gebitsslijtage is bijna altijd multifactorieel
  • Herken individuele slijtagefactoren
  • Counseling & monitoring is ook behandelen
  • Hanteer minimaal invasieve behandeltechnieken
  • Composiet rehabilitaties lijken het goed te doen in deze patiëntengroep
  • Partieel opbouwen is posterior mogelijk (Dahl)

Bas Loomans is in 2007 gepromoveerd op het gebied van de adhesieve tandheelkunde. Hij is senior-onderzoeker op het Radboudumc en is betrokken bij onderzoek, onderwijs, postacademische cursussen en geeft lezingen in binnen- en buitenland. In 2008 heeft hij als gastdocent/onderzoeker op de KU Leuven gewerkt (Prof.dr. B. van Meerbeek). Hij is op dit moment projectleider van een klinisch onderzoek naar de etiologie en behandeling van ernstige gebitsslijtage aan het Radboudumc in Nijmegen. Naast zijn aanstelling op de universiteit is hij twee dagen per week werkzaam als algemeen practicus in een verwijs- en groepspraktijk in Nijmegen, waar zijn speciale aandacht uitgaat naar de adhesieve en reconstructieve tandheelkunde.

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Bas Loomans tijdens het congres Posterior2016 van Bureau Kalker.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
versleten-dentitie

Restaureren van een versleten dentitie – een teambenadering

Voorspelbare functie en esthetiek van de definitieve restauratie bij patiënten met een (ernstig) versleten dentitie vereist een gezamenlijke klinische en technische benadering door tandarts en tandtechnicus. Wat zijn de gevolgen van slijtage, welke aspecten zijn van belang bij behandeling en welke materialen hebben de voorkeur?

Verslag van de lezing van prof. dr. Daniel Edelhoff

Slijtage dentitie
De aanwezigheid van gebitsslijtage is internationaal een toenemend probleem. Een normale jaarlijkse afname van glazuur op de occlusale vlakken varieert van 29ųm (molaren) tot 15 ųm (premolaren). Wanneer het glazuur sneller slijt dan kan dit leiden tot pathologische slijtage. Wanneer het dentine blootligt, gaat slijtage tien keer sneller. Belangrijk bij slijtage patiënten is om de gehele problematiek in kaart te brengen. Zo is de prognose onder andere afhankelijk van de parodontale situatie en kunnen de overlevingspercentages erg verschillen. Zo geldt voor gebitselementen in een parodontaal gezonde situatie een 50-jaarsoverlevingspercentage van meer dan 99,5% (Holm-Pedersen et al. 2007). Bij patiënten die regelmatig parodontale behandeling ondergaan (60-80% botverlies aan het begin van de follow-up) geldt een10-jaarsoverlevingspercentage van 93% (Pretzi et al. 2008).

Gevolgen slijtage: Occlusal Plane  en gebitsklasse
De positie van de occlusal plane heeft invloed op spraak, kauwfunctie en esthetiek (lachlijn). Deze positie wordt bepaald door de diepte van de beet (verticale hoogte) en het dento-alveolaire complex. Wanneer er sprake is van slijtage dan verandert deze positie. Patiënten met gebitsslijtage klagen meestal over verminderde esthetiek (59%), gevoeligheid (40%), functionele problemen (17%) en pijn (14%). Bij mannen komt slijtage vaker voor dan bij vrouwen.

Slijtage in de zijdelingse delen heeft effect op het front: er ontstaat een klasse III/end-to-end relatie in het front. Bij herstel van verticale dimensie moeten er weer adequate relaties gecreëerd worden. Volgorde van opbouwen is hierbij van belang.

Behandeling gebitsslijtage
Bij behandeling van slijtage moeten verschillende aspecten meegenomen worden:

  • Fonetiek
  • Pupillijn (foto’s)
  • Relaties d.m.v. een facebow-registratie
  • Profiel (zachte weefsels). Voor de westerse populatie geldt de volgende verhouding: 40-50% bovenste gezichtshelft (bovenkant neus- neusliphoek), 55-60% onderste gezichtshelft (neusliphoek – kinpunt).

Wanneer er wordt gekozen voor behandeling van slijtage dan is het verstandig om eerst splint-therapie toe te passen. Op deze manier kan de patiënt eerst wennen aan de juiste beethoogte. Aan de hand van o.a. de bovengenoemde gegevens wordt er een wax-up gemaakt. Aan de hand van de wax-up wordt er vervolgens een splint vervaardigd. 

  1. Uitneembare conventionele splint (opbeetplaat
    Meestal wordt er gebruik gemaakt van een opbeetplaat in de gewenste beethoogte die over de gebitselementen van de bovenkaak ligt. Deze conventionele opbeetplaat heeft een aantal nadelen:
    – Discomfort voor de patiënt
    – Invloed op spraak
    – Esthetisch minder fraai
    – De splint wordt niet altijd geaccepteerd
    – Effect afhankelijk van motivatie van de patiënt (compliance)
  1. Uitneembare CADCAM splint
    Een andere soort uitneembare splint wordt vervaardigd met behulp van de CADCAM techniek. De materialen die hiervoor gebruikt worden, hebben bij een dikte van 0,6 millimeter nog steeds een goede sterkte: Empress CAD 500N, e.max CAD 800N, Paradigm MZ100 >1000N (Schlichting et al. 2011). De CADCAM splint is tandkleurig en er wordt zowel een voor de boven- als voor de onderkaak vervaardigd. De juiste morfologie en esthetiek kan toegepast worden. Als een soort volledige brug wordt de splint op de (ongeprepareerde) gebitselementen geplaatst. Omdat de splint minder opvallend is wordt het dragen van de splint beter geaccepteerd. Automatisch wordt er meer zekerheid gecreëerd met betrekking tot acceptatie van de nieuwe beethoogte voor de patiënt. Ook geeft deze splint een goede mogelijkheid om de toekomstige morfologie, esthetiek en fonetiek uit te testen. De splint kan 23-uurs per dag gedragen worden waardoor een kortere gewenningsperiode mogelijk is. Mocht de splint niet bevallen dan kan er een nieuwe vervaardigd worden.
  1. Niet-uitneembare splint
    Naast de uitneembare splint kan er ook gekozen worden voor een niet-uitneembare vaste splint. Dit zijn (partiële) kronen vervaardigd met de CADCAM-techniek (PMMA). Deze kronen kunnen voor 1 à 2 jaar in situ gelaten worden. Deze methode wordt door patiënten erg goed geaccepteerd.

Slijtvastheid materialen
Voor slijtage opbouw kunnen verschillende materialen gebruikt worden.

Stawarczyk et al. (2013) onderzocht de mate van slijtage bij verschillende CADCAM materialen. Voor dit onderzoek werd tandglazuur als ‘antagonist’ gebruikt. PMMA slijt het hardst, gevolgd door composiet. Van deze materialen is glaskeramiek het beste bestand tegen slijtage.

Smales et al. (2007) onderzocht de 10-jaarsoverlevingspercentages van directe composiet restauraties versus indirecte goud(porseleinen) restauraties. Voor de directe restauraties gold een overlevingspercentage van 62% na 10 jaar. Falen was meestal het gevolg van fractuur van de restauratie. Voor de indirecte restauraties gold een 10-jaarsoverlevingspercentage van 74,5%. Falen van de indirecte restauratie was meestal het gevolg van het loskomen van de kroon, endo-problematiek of extractie.

Monolithisch lithiumdiscilicaat (IPS e.max Press) wordt ook gebruikt voor het opbouwen van slijtage. In tegenstelling tot de multilayerd veneers (waarbij vaak chipping optreedt) treden er amper mislukking op bij monolithische onlays met een minimale dikte van 1 millimeter.

Daniel Edelhoff is in Düsseldorf opgeleid tot Certified Dental Technician waarna hij tandheelkunde ging studeren in Aachen. In 1994 behaalde hij de titel Doctor of Medical Dentistry. Hij deed promotieonderzoek en werkte aan de universiteit van Portland, Oregon. In 2003 promoveerde hij aan de Universiteit van Aachen. Hij is nu hoogleraar en hoofd van de afdeling ‘Prosthodontics and Dental Material Sciences’ op de Ludwig-Maximillians Universiteit in München. Sinds 2014 is hij actief lid van The European Academy of Esthetic Dentistry (EAED). Edelhoff is redacteur van het onderzoek tijdschrift Clinical Oral Investigatons.

Verslag door Marieke Filius, onderzoeker bij de afdeling MKA-chirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Daniel Edelhoff tijdens het congres Posterior2016 van Bureau Kalker.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Restaureren, Thema A-Z
nazorg pardontologie

Nazorg: de sleutel tot parodontaal succes

Nadat de actieve parodontale behandeling is afgerond en er een gezonde situatie is bereikt volgt de nazorgfase. Waarom is nazorg zo belangrijk? Wat houdt goede nazorg in en hoe vaak laat je de patiënt terugkomen?

Parodontale nazorg
Waarom is nazorg zo belangrijk? Wat houdt goede nazorg in en hoe vaak laat je de patiënt terugkomen? Het doel van nazorg is het handhaven van het resultaat dat met actieve parodontale behandeling bereikt wordt. Idealiter is de parodontale therapie geslaagd wanneer de volgende scores worden bereikt:

  • Plaque score < 15%
  • Bloedingscore <10%
  • Rest pocket < 5 mm
  • Beperkte furcatieproblematiek

Nazorg op de lange termijn
Wat is het effect van nazorg op de lange termijn? Een goed behandelresultaat na de actieve parodontale behandeling biedt zonder nazorg geen garantie voor de toekomst.

Verschillende studies over parodontale nazorg laten zien dat nazorg belangrijk is. Rosling et al. (1976) en Nyman et al. (1977) lieten het effect zien na 2 jaar nazorg. Axelsson et al. (1981) deed onderzoek naar een nazorgperiode van zes jaar. Hij concludeerde dat de patiënten die ingedeeld waren in de ‘recall-nazorg-groep’ na zes jaar een zeer goede mondhygiëne hadden, daarnaast was er geen sprake van aanhechtingsverlies. Patiënten die geen begeleiding meer kregen, hadden hoge plaque-scores, een slechte mondhygiëne, hoge bloedingsscores, meerdere pockets en aanhechtingsverlies. Een strikt en kwalitatief nazorgprogramma draagt bij aan het eindresultaat van de parodontale behandeling.

Axelsson et al. (2004) onderzocht een periode van 30 jaar nazorg. Hij concludeerde dat een strikt nazorgprogramma niet alleen bijdraagt aan de parodontale conditie maar ook de incidentie van cariës en het verlies van gebitselementen laag houdt. De totale behandelbehoefte wordt dus gereduceerd door goede parodontale nazorg.

Structuur nazorg
Welke structuur moet je aanhouden om goede nazorg te bewerkstelligen?
Bij het uitvoeren van de volgende stappen voldoe je aan een goede nazorg:

  • Informatie gesprek
  • Update medische anamnese
  • Plaque kleuring: Het is bewezen dat dit de beste manier is om te laten zien waar plaque zit
  • Mondhygiëne her-instructie
  • Intra-oraal onderzoek – inclusief slijmvliezen
  • Parodontaal onderzoek
    Dit houdt in: het beoordelen van bloeding na sonderen, pocketdiepte, aanhechtingsniveau, recessies, furcaties, mobiliteit en indien nodig naar aanleiding van de klinische bevindingen het maken van röntgenfoto’s.
  • Subgingivale gebitsreiniging
    Toelichting: stabiele plaatsen hoeven niet subgingivaal gereinigd worden. Er hoeft alleen selectief gereinigd te worden: pockets met bloeding, pockets dieper dan 5 mm, furcatie problemen. Daarnaast hoeven instrumenten in de nazorgfase niet heel scherp te zijn. Door (te) scherpe instrumenten te gebruiken ontstaat er een hogere kans op schade aan de wortel. Bij gebruik van ultrasoon instrumentarium is het aan te raden om ronde tipjes te gebruiken omdat deze weefselvriendelijker zijn.
  • Polijsten
    Polijsten zorgt ervoor dat aanslag en plaque verwijderd wordt, het tandoppervlakte gladder wordt en daarnaast worden de tanden blootgesteld aan fluoride. Eventueel kan de airflow gebruikt worden. Indien er sprake is van hoge cariësactiviteit dan is het aan te bevelen om nog apart fluoride aan te brengen.
  • Bepalen van frequentie nazorg op basis van een risico analyse
    De volgende factoren worden meegenomen: bloeding na sonderen, aantal verdiepte pockets (>5mm), botverlies versus leeftijd, roken, medische anamnese.
    Stelregel: Laag risico = 6 maand-interval, Gemiddeld risico = 4 maand-interval, Hoog risico = 3 maand-interval

Frequentie nazorg
Rosen et al. (1999) concludeerde dat de nazorg frequentie om een stabiele parodontale situatie te kunnen handhaven tussen de 3 en 6 maanden moet liggen. Voor de niet-parodontitis-risico groep geldt dat in sommige gevallen een recall van een keer per jaar voldoende is.

Furcaties
De aanwezigheid van furcaties worden niet meegenomen in de bovengenoemde risico analyse maar dit is wel een belangrijke factor. Hirschfield en Wasserman (1978) onderzocht een groep van 600 patiënten met een gemiddelde nazorgfase van 22 jaar. De resultaten lieten zien dat 31% van molaren met furcatie problemen verloren gaat in de nazorgfase. Hoe meer de gebitselementen naar distaal gelegen zijn, hoe groter de kans op verlies. Derde molaren hebben vaak nauwere furcaties en lopen daardoor een hoger risico op verlies, dit kan een reden zijn om te beslissen om deze molaren te extraheren.

Peri-implantitis
Nazorg is ook belangrijk om een stabiele conditie te handhaven rondom implantaten. Het gebruik van de airpolisher (airflow) met glycine-poeder is het meest effectief tijdens de nazorg. Indien dit apparaat niet beschikbaar is dan kunnen er ultrasone niet-metalen tips gebruikt worden in combinatie met chemotherapeutica (bijvoorbeeld waterstofperoxide of citroenzuur).

Motivatie
Wat is de goede manier om de patiënt te motiveren? Om hier achter te komen moet er uitgezocht worden of er sprake is van interne motivatie (patiënt wil het zelf) of externe motivatie (patiënt denkt dat het van de tandarts moet). Om de patiënt te helpen, moeten de juiste hulpmiddelen aangeraden worden en daarnaast moet er een techniek aangeleerd worden die het gedrag van de patiënt kunnen veranderen. Rageren wordt bijvoorbeeld beter geaccepteerd door patiënten dan flossen. Ook het aanraden van elektrisch poetsen kan een patiënt motiveren: het is makkelijker, resulteert in een beter resultaat en het wordt als eenvoudiger ervaren.

Samenvatting
Het bewerkstelligen van goede nazorg is het moeilijkste van het hele parodontale behandelproces. Dit wordt mede veroorzaakt doordat er telkens opnieuw ingeschat moet worden waar de patiënt behoefte aan heeft.

Afsluitend: Overtreatment versus undertreatment
Er is sprake van overtreatment wanneer er een parodontale behandeling uitgevoerd wordt bij patiënten die niet in staat zijn om een goede mondhygiëne te handhaven en/of weigeren deel te nemen aan de nazorg fase.
Er is sprake van undertreatment wanneer men een patiënt niet laat deelnemen aan nazorgfase óf wanneer er te vroeg gestart wordt met de nazorg (de parodontitis is nog niet onder controle).

Anna Louropoulou studeerde als tandarts af in 2002 aan de ‘Dental School of Aristotle University’ te Thessaloniki, Griekenland. In 2007 behaalde zij haar Post Academisch diploma in de Parodontologie aan ACTA. Sindsdien werkt zij als parodontoloog-implantoloog in Rotterdam en Amsterdam. Naast haar klinische werkzaamheden werkt zij als onderzoeker en universitair docent bij de sectie Parodontologie aan ACTA. Haar promotieonderzoek betreft de reiniging/decontaminatie van implantaatoppervlakken.

Verslag door Marieke Filius, onderzoekster afdeling kaakchirurgie, UMCG, voor dental INFO van de lezing van Anna Louropoulou tijdens het congres PARO van Bureau Kalker.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z