Acute medische situaties in de tandartspraktijk

Acute medische situaties komen zelden voor in de tandheelkundige praktijk en zijn meestal onverwacht. Er kunnen echter wel voortekenen zijn.

Hoogleraar intensive care geneeskunde Armand Girbes sprak op het congres ‘Medische aspecten van de tandheelkundige praktijk’ over acute medische situaties bij ogenschijnlijk gezonde, en bij (chronisch) zieke patiënten.
Girbes:“Van een tandarts of mondhygiënist kan niet hetzelfde worden verwacht als van een arts op de intensive care afdeling van het ziekenhuis. Door adequaat te handelen kan de tandarts of mondhygiënist wel het verschil maken voor de levensbedreigende situatie waarin de patiënt zich bevindt.”

Een simpele benadering kan worden toegepast:
A: ademweg vrij maken
B: breathing oftewel ventilatie
C: circulatie
Handelingen als de ‘Jaw Thrust’ en de ‘Head-tilt chin lift’  kunnen het verschil maken tussen voldoende ademhaling en overleven versus een dodelijk zuurstoftekort.

AED
Een AED apparaat in de praktijk, is volgens Girbes zeker aan te raden. Het apparaat is redelijk eenvoudig toe te passen en kan het verschil betekenen tussen (over)leven en dood. Bij een acute hartstilstand is de winst te boeken door vroeg gebruik van een AED veel groter dan door hartmassage. Door ventrikelfibrilleren bij een acute hartstilstand is het spoedig herstel van de (gecoördineerde) hartactie door de elektrische defibrillatie, met herstel van de bloeddruk en bloeddoorstroming, waarschijnlijk het meest beslissende element voor de overleving.
In een klein land zoals Nederland zijn de hulpdiensten dichtbij, de tandarts/mondhygiënist hoeft daarom maar een korte tijd te overbruggen tot de hulp komt.

Zwangerschap
Bij chronische ziekten dient u op de hoogte te zijn van de interactie van de medisch-tandheelkundige behandeling. U moet een risico-inschatting maken, voorbereidingen treffen of voorbereid zijn, de voorgeschiedenis van uw patiënt kennen, en over een zorgvuldig ingevulde gezondheidsvragenlijst beschikken.
Bij medische acute situaties, is er vaak wel tijd en simplificeer. Wanneer er geen tijd te verliezen is dan is het ABC toepasbaar en bel 112.
Bij zwangerschap dient men rekening te houden met het Supine hypotensive syndrome. Door het achterover leggen van de stoel kan de foetus in de uterus drukken op de v. cava inferior. Hierdoor kan de aanstaande moeder het bewustzijn verliezen door onvoldoende bloedtoevoer aan het hart. De oplossing is de stoel meer overeind te zetten.

Stabiele behandeling
Bij patiënten met een chronische aandoening die potentieel een risico vormt voor vitale functies, is het adagium dat een optimale (medische) stabiele behandeling wenselijk is, voordat met de tandheelkundige ingreep wordt begonnen.
Wanneer een patiënt zich bijvoorbeeld presenteert met toenemende kortademigheid of toenemende verminderde inspanningstolerantie door pijn op de borst (instabiele angina pectoris) dan moet uitstel van een tandheelkundige ingreep ernstig worden overwogen. Het is dan beter dat de patiënt eerst door een behandelend medisch specialist of huisarts optimaal wordt ingesteld op medicatie voordat hij een therapeutische ingreep ondergaat.
Datzelfde geldt voor een patiënt, die bekend is met astma en progressief piepende ademhaling.
En voorzichtigheidshalve is een goede insteek: ‘bij twijfel niet inhalen’.

Aangeraden site: www.erc.edu

Door: Maja Faasen
Bron: Verslag door dental INFO van het congres Medische aspecten van de tandheelkundige praktijk, mei 2012.

Prof. dr. Armand R.J. Girbes is hoogleraar intensive care geneeskunde in VU medisch centrum en werkzaam als intensivist/medicus practicus. Hij is tevens hoofd van de afdeling intensive care (IC) volwassenen. Hij vervult diverse (inter)nationale functies op het gebied van opleiding, onderzoek en kwaliteit op IC gebied. Met meer dan 250 (inter)nationale voordrachten op uitnodiging en ruim 160 peer reviewed PubMed publicaties beweegt hij zich actief in de internationale IC gemeenschap. Eén van zijn beste vrienden is tandarts die hem in grote lijnen op de hoogte probeert te houden van wat van belang is voor de tandarts.




Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z

Tien meest gebruikte geneesmiddelen hebben bijwerkingen waarmee de tandarts en mondhygiënist rekening moeten houden

Onbegrepen klachten in en rond de mond kunnen het gevolg zijn van bijwerkingen of interacties van geneesmiddelen. Vaak kan alleen stoppen met de therapie uitsluitsel geven, stelt hoogleraar Orale Geneeskunde Arjan Vissink.

Onder wat een patiënt gebruikt aan ‘geneesmiddelen’ worden niet alleen medicijnen verstaan die verstrekt worden door een arts, maar ook homeopathische middelen, kruidenmengsels en huismiddeltjes. Van de door de Stichting Farmaceutische Kengetallen opgestelde top 10 van de meest gebruikte geneesmiddelen, hebben de meeste middelen een orale bijwerking of een bijwerking waarmee de tandarts en mondhgiënist rekening moeten houden.

Gevolgen van Geneesmiddelen
Geneesmiddelen kunnen een invloed hebben op o.a. gebitselementen, gingiva, speekselklieren en bot. Bekende gevolgen zijn verkleuring van gebitselementen, smaakverandering, halitosis, ulceratie of zwelling van de gingiva en/of orale mucosa, monddroogheid en osteonecrose.
Hoewel geneesmiddelen niet echt een contra-indicatie voor de tandheelkundige behandeling vormen, moet bij de geneesmiddelen die tandartsen voorschijven wel rekening worden gehouden met allergie of interacties (met bijvoorbeeld NSAID’s, niet-steroïde ontstekingsremmende pijnstillers). Middelen kunnen elkaar versterken of juist afzwakken. Vissink: “Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van lithium en ibuprofen – ibuprofen kan de werking van lithium versterken waardoor de patiënt snel ontregeld raakt en in de problemen kan komen – of aan Ascal en ibuprofen, die ingrijpen op dezelfde receptoren en waarbij ibuprofen het gewenste beschermende effect van Ascal teniet kan doen. Het is aan te raden om deze middelen niet tegelijk in te nemen. Paracetal, eventueel gecombineerd met codeïne, kan hiervoor een uitstekend alternatief vormen.”

Homeopathische middelen en kruidenmengsels
Er wordt gesteld dat homeopathische geen bijwerkingen hebben, maar wel een kans op reacties bestaat. M.b.t. de mond ligt dit volgens Vissink niet zozeer aan het homeopathische middel zelf, maar veeleer aan het gebruikte oplosmiddel. Echinaforce bijvoorbeeld bevat 65% alcohol als oplosmiddel, wat irriterend kan zijn voor de orale mucosa. Ook met kruidenmiddelen meot men waakzaam zijn voor interacties. Vissink: “Wist u bijvoorbeeld dat Sint-Janskruid (Hypericum perforatum) de werking van ciclosporine, een immunusuppresivum, kan verminderen?”

Daarnaast moet rekening worden gehouden met de dosering van een bepaald geneesmiddel, vooral bij gebruik bij kinderen, tijdens de zwangerschap en bij de gecompromitteerde patiënt. Ouderen hebben een grotere gevoeligheid voor geneesmiddelen..Bij ouderen (50+) is het daarom volgens Vissink aan te raden bij NSAID’s ook een maagbeschermer voor te schrijven. Daarnaast kan een groot aantal geneesmiddelen tot een gevoel van monddroogheid leiden. Welke middelen dit betreft, kan in het Farmacotherapeutisch Kompas worden gevonden, maar hiervoor kan men ook de website www.drymouth.info raadplegen

Door: Maja Faasen
Bron: Verslag door dental INFO van het congres Medische aspecten van de tandheelkundige praktijk van bureau Kalker
Bureau Kalker

Prof. dr. Arjan Vissink voltooide zijn studie tandheelkunde in 1982. In 1985 promoveerde hij op een onderzoek getiteld ‘Xerostomia. Development, properties and application of a mucin-containing saliva substitute’. Tussen 1987 en 1992 verrichtte hij als KNAW fellow onderzoek naar het mechanisme en de preventie van stralingsschade aan speekselklierweefsel. Van 1992 tot 1996 werd hij opgeleid tot specialist in de Mondziekten en Kaakchirurgie en in 1999 deed hij zijn artsexamen. Sinds 1996 is hij als staflid verbonden aan de afdeling kaakchirurgie van het UMCG. In 2003 werd hij benoemd tot hoogleraar Orale Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Mondhygiëne, Thema A-Z
Anesthesie

De ene verdoving is de andere niet

Hoe lokale anesthesie toe te passen bij diverse groepen patiënten? Bekijk de drie casussen: een zwangere vrouw, een patiënt met allergie voor lokale anesthesie en een kind met ernstige kiespijn.

Casus 1: Komt een zwangere vrouw bij de dokter

De tandheelkundige behandeling wordt het liefst uitgevoerd na de zwangerschap en borstvoedingsperiode. Dit is meer ter geruststelling in verband met contra-indicaties. Wanneer een behandeling niet kan worden uitgesteld en moet plaatsvinden, dan liever niet in de eerste vier maanden van de zwangerschap, dan is de foetus het kwetsbaarst. Behandeling kan bij voorkeur in de vijfde of zesde maand plaatsvinden. Aan het einde van de zwangerschap is het liggen in de tandartsstoel niet comfortabel en is er risico op het Supine hypotensive syndrome. Door het achterover leggen van de stoel kan de foetus in de uterus drukken op de v. cava inferior. Hierdoor kan de aanstaande moeder het bewustzijn verliezen.

Lactatie wordt door een behandeling niet direct beïnvloed, maar kan door postoperatieve complicaties in het gedrang komen. Stel daarom electieve ingrepen uit tot na de lactatie. Denk bijvoorbeeld aan het geven van medicatie (pijnstilling of antibiotica) na behandeling die invloed heeft op de lactatie en op het kind.

Het maken van een röntgenfoto (tandfilm) dient bij voorkeur te worden uitgesteld tot na de zwangerschap. Wanneer het niet anders kan, is het aan te raden, te wachten tot na de vierde maand en gebruik te maken van een loodschort omdat de buik onbedoeld in de primaire bundel komt te liggen. Bij alle andere röntgenopnamen van het hoofdhalsgebied, dient liever geen gebruik te worden gemaakt van een loodschort. Door de strooistraling kan door het loodschort een kokerwerking optreden. Lactatie wordt niet beïnvloed door röntgenopnamen.

Keuze van anesthesievloeistof

Articaïne, lidocaïne en adrenaline kunnen bij zwangerschap worden toegepast. Prilicaïne met felypressine (Citanest) mogen niet worden gebruikt. Dit in verband met de kans op premature contracties en op methemoglobinemie (bij doseringen met meer dan 2-3 carpules). Vermijd intravasaal injecteren: aspireren!

Aanbevolen site: www.borstvoeding.nl

Casus 2: Patiënt zegt allergisch te zijn voor lokale anesthesie

Wanneer een patiënt zegt allergisch te zijn voor lokale anesthesie, blijkt dat niet altijd waar te zijn. Het is belangrijk om door te vragen. Wanneer de patiënt bijvoorbeeld vertelt dat hij last kreeg van bijna flauwvallen, maagklachten, hoofdpijn of diarree na verdoving bij de tandarts, gaat dit niet om een allergie maar meestal om vasovagale verschijnselen.
Vragen die kunnen helpen:

  • Waaruit bleek precies dat u allergisch bent?
  • Had u dat bij een eerdere verdoving ook?
  • Bent u daarna nog wel eens verdoofd?
  • Weet u hoe de verdovingsvloeistof heette?

Ook kan het zijn dat er niet goed is geaspireerd en dat de verdoving op deze manier voor een overdosering adrenaline of lokaal anaestheticum voor de patiënt zorgde.

Casus 3: Kind met ernstige kiespijn 

Voordelen oppervlakte anesthesie:

  • Draagt bij tot informed consent bij het kind. Het kind heeft immers de keuze tot voorverdoven.
  • Is een goede voorbereiding voor infiltratie anesthesie.
  • Zeer geschikt voor kinderen.
  • Keuze uit spray, vloeistof of zalf.
  • Verschillende smaakjes.

Maar beloof niet te veel!

Mandibulairblok bij kinderen

Nadelen

  • Lange ‘enge’ naald
  • ‘Zit’ niet altijd
  • Ook verdoofde tong en onderlip (bijttrauma)
  •  ‘Zit’ veel te lang

Voordelen

  • Eén prik
  • Wanneer de lip tintelt, weet je dat de verdoving zit
  • Diepe anesthesie
  • Lange tijd pijnvrij

Tip: teken een klok op een velletje papier als geheugensteuntje voor het kind (en de ouders) wanneer er weer gegeten mag worden.

Keuze uit andere dan conventionele soorten anesthesie toepassingen

  • Disposable spuiten (zien er heel anders uit)
  • Paroject/citoject (o.a. voor intraligamentair)
  • The Wand
  • SleeperOne of Quicksleeper

Jacques Baart († 2018) studeerde tandheelkunde in Nijmegen en specialiseerde tot kaakchirurg in Amsterdam. Vanaf 1979 was hij als specialist verbonden aan de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie VUmc en aan ACTA te Amsterdam. Hij vervulde daar de rol van afwisselend chef de clinique, chef de policlinique, werkplekmanager en docent. In de patiëntenzorg richt hij zich vrijwel uitsluitend op kaakchirurgie bij kinderen. Hij was (mede) auteur van meer dan 125 wetenschappelijke artikelen en van enkele leerboeken, waaronder Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie en Lokale Anesthesie in de Tandheelkunde.

Verslag van de lezing van kaakchirurg Jacques Baart door Maja Faasen, mondhygiënist, voor dental INFO van het congres Medische aspecten van de tandheelkundige praktijk, 11 mei 2012.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Pijn | Angst, Restaureren, Thema A-Z

Vijftien tips voor succesvol implanteren

Implantaten hebben een revolutie teweeggebracht in de restauratieve tandheelkunde en zijn niet meer weg te denken uit de dagelijkse praktijk. Vijftien praktische tips.

In juni vond de NVOI-cursus Implantologie Het Overzicht plaats, met als sprekers onder anderen implantoloog Ronnie Goené en hoogleraren Hennie Meijer en Gerry Raghoebar. Lees hieronder het verslag.

In de inleiding werd door Goené uiteengezet dat implantaten niet mechanisch door compressie zijn verankerd in het kaakbot maar dankzij iets dat we osseo-integratie zijn gaan noemen: het direct structurele en functionele contact tussen levend bot en het implantaat.

Doorbraak
Vriend en concurrent zijn het erover eens dat Per-Ingvar Brånemark in de zestiger jaren van de vorige eeuw de grondlegger is geweest van de hedendaagse implantologie. Bij toeval,in de periferie van heel ander onderzoek, ontdekte hij dat titanium heel biocompatibel was, dat wil zeggen dat het bot er aan vastgroeide. Er werd een systeem ontwikkeld van op elkaar passende componenten en bijpassende boren en in 1965 werd de eerste patiënt door hem behandeld. Ondanks allerlei strikte chirurgische voorwaarden die fundamenteel werden geacht voor een succesvolle behandeling, ging het lang niet altijd goed. In de ruim twintig jaar erna werden vele aanpassingen gedaan. Desondanks lag het succespercentage in het midden van de jaren tachtig maar rond de 80%.

Rond het midden van de jaren negentig kwam een grote doorbraak: ieder zichzelf respecterende implantaatfabrikant ging het titanium oppervlak op enige manier bewerken (aanzuren, zandstralen of combinatie daarvan). Met als resultaat dat er sneller en meer bot bij het implantaatoppervlak komt. Hierdoor steeg niet alleen het succespercentage naar gemiddeld 95 % maar konden implantaten ook sneller dan in het verleden worden belast. Uitzonderingen daargelaten kon ook de van wezenlijk belang geachte 2-fase procedure worden gewijzigd in een 1-fase behandeling. Dus niet alleen sneller en succesvoller maar ook patiëntvriendelijker!

Tips voor succesvol implanteren

Tip 1.
Neem een medische anamnese af
Dit is zeer belangrijk, zeker als u zich realiseert dat maar 55 procent een ASA score van 1 heeft. 36 procent scoort een ASA 2. Boven de 65 jaar heeft ongeveer 46 procent één systemische afwijking, 16 procent zelfs meer dan 1.
Bij een aantal patiënten zullen dus aanvullende maatregelen nodig zijn om bijvoorbeeld focaal infectie risico te minimaliseren of moet rekening worden gehouden met stollingsafwijkingen.

Tip 2.
Implanteer niet bij meisjes onder de 17 en niet bij jongens onder de 20
Implanteren kan niet bij alle leeftijden. Er is geen maximum leeftijd, maar wel een minimum. Bij jonge mensen is het aangezichtsskelet nog niet volgroeid. Een eenmaal geplaatst implantaat gedraagt zich als een ankylotisch gebitselement en “groeit” niet mee waardoor na enige tijd infra-occlusie zal ontstaan.

Tip 3.
Laat een patiënt bij wie geïmplanteerd zal moeten worden, indien nodig eerst een bezoek brengen aan een mondhygiënist
De conditie van het parodontium is bepalend voor de prognose van de implantaten. Onbehandelde parodontitis vormt een hele grote risicofactor voor niet integreren van een implantaat of voor het ontwikkelen van peri-implantitis.
Kweken voorafgaande aan een implantologische behandeling heeft geen toegevoegde waarde als de klinische parameters in orde zijn (geen bloeding na sonderen, geen verdiepte pocktes).

Tip 4.
Maak (stoppen met) roken bespreekbaar
Uit de literatuur blijkt dat rokers 2 keer meer kans hebben op niet integreren van een implantaat en ruim 3 meer kans op een mislukking als er ook een botopbouw nodig was

Tip 5.
Inventariseer bot hoeveelheid röntgenologisch
Er zijn niet alleen klinische gegevens nodig. De bothoogte en botbreedte zijn van essentieel belang. Maak bij edentaten minimaal een OPT en een Laterale Schedel Profielfoto. Hou er rekening dat een OPT een licht vertekend beeld kan geven.
Bij partieel edentaten moet naast een OPT altijd een goed loodrecht ingeschoten solo foto van het te implanteren gebied worden gemaakt. Steeds vaker wordt ook gebruik gemaakt van cone beam CT-scans om bothoogte en botbreedte in relatie tot elkaar in één opname te kunnen beoordelen.

Tip 6
Overleg indien nodig met een orthodontist
Implantaten zijn een prothetisch hulpmiddel, niet meer en niet minder. Geef je dus vooraf goed rekenschap van de driedimensionale ruimte die de kroon straks nodig heeft. De orthodontist is zeker in de esthetische zone steeds vaker nodig om de juiste ruimte te creëren.

Tip 7.
Werk bij het implanteren “steriel”, zorg voor de juiste premedicatie

Tip 8.
Gebruik een boormal en goede koeling
Het eerste boortje is van wezenlijk belang: het bepaalt de positie van het implantaat,iets dat na plaatsing niet meer kan worden veranderd. De hierop volgende boren bepalen richting en diepte. Kleine aanpassingen in de prothetische fase zijn nog mogelijk met individuele of gehoekte opbouwen. Een boormal is, -mits goed ontworpen-, een nuttig hulpmiddel.

Tip 9.
Het implantaat zelf moet zonder koeling en zeer langzaam ingedraaid worden.

Tip 10:
Bij voldoende stabiliteit kan direct een healing abutment worden geplaatst
Het chirurgisch deel van de behandeling is dan in één keer klaar. Na 6-8 weken kan dan worden afgedrukt.

Tip 11.
Plaats een implantaat vier maanden nadat een botopbouw heeft plaatsgevonden
Bottransplantaten kunnen autoloog, homoloog of allogeen zijn en van xenologe materialen, of synthetische materialen. Autoloog heeft de voorkeur. Dit kan uit de “heup” worden gehaald. Correcter gezegd: uit de voorste bekkenkam (crista iliaca interna). Enkele weken ongemak met lopen valt niet uit te sluiten.

Criteria om wel of geen botaugmentatie uit te voeren bij een edentate onderkaak zijn:

  • Hoogte 12 mm, breedte 6 mm: 2 implantaten, geen augmentatie
  • Hoogte 6-12 mm, breedte 6 mm ; 4 implantaten, augmentatie optie
  • Hoogte lager dan 6 mm, breedte 6 mm, 4 implantaten met augmentatie

Gegeven de benodigde hoeveelheid zal dit meestal uit de bekkenkam moeten worden ontnomen.

Tip 12.
Haal het autologe transplantaat uit het retromolaargebied of van een exostose
Bij partieel edentate patiënten zijn meestal kleinere hoeveelheden nodig die intra-oraal kunnen worden geoogst uit het retromolare gebied of soms van een exostose. Oogsten uit de kinregio levert vaak na afloop stoornissen in de sensibiliteit op.

Tip 13.
Extraheer a-traumatisch
In uitzonderlijke situaties kan een element geëxtraheerd worden en kan er meteen geïmplanteerd worden. Belangrijk is hierbij dat de extractie zo minimaal traumatisch mogelijk wordt uitgevoerd om niet van het kaakbot te vernielen.

Tip 14.
Overleg altijd met de tandtechnicus
Voor een succesvol resultaat op langere termijn is de reinigbaarheid van de suprastructuur essentieel.

Tip 15:
Informeer en instrueer patiënten
De behandeling is klaar, het is goed gelukt en mooi geworden. Dat willen we graag zo houden.
Het is van belang direct aansluitend aan het plaatsen van de kronen, bruggen of een overkappingsprothese een patiënt voor te lichten over en te instrueren in het dagelijks onderhoud.

Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

Bron: Cursus Implantologie Het Overzicht van de NVOI, juni 2012.

Ronnie Goené is implantoloog op de afdeling Mondziekten en Kaakchirurgie in het VUMC Amsterdam. Hij studeerde tandheelkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1985 richtte hij, samen met anderen, de Kliniek voor Parodontologie Amsterdam op. De afgelopen 10 jaar houdt hij zich vooral bezig met het ontwikkelen van interdisciplinaire behandelstrategieën ten behoeve van patiënten met complexe tandheelkundige problemen. Goené is oud-bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor Parodontologie (NVvP) (1979-1990) en van de Nederlandse Vereniging voor Orale Implantologie (NVOI) (1995-2009). Van zijn hand zijn publicaties verschenen op het gebied van de parodontologie en implantologie en hij geeft frequent voordrachten en cursussen in binnen- en buitenland op het gebied van de implantologie.

Henny Meijer is hoogleraar Implantologie en Prothetische Tandheelkunde in het UMC Groningen. Hij studeerde tandheelkunde in Groningen en promoveerde in 1992 aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift ‘A biomechanical study on bone around dental implants in an edentulous mandible’. Sinds 1991 is hij als prothetist verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Groningen. Die functie bekleedde hij in de periode 1996-1998 ook bij het Medisch Centrum Leeuwarden. Vanaf 2001 was hij tevens universitair hoofddocent bij de disciplinegroep Tandheelkunde & Mondzorgkunde. Daarnaast is hij jaren bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor Orale Implantologie geweest en geeft hij regelmatig cursussen in binnen- en buitenland.

Gerry Raghoebar is hoogleraar Implantologie en Preprothetische Reconstructieve Chirurgie in het UMC Groningen. Hij voltooide zijn studie tandheelkunde in 1984 te Groningen. Van 1984 tot 1988 werd hij opgeleid tot specialist in de Mondziekten en Kaakchirurgie op de afdeling Kaakchirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Vanaf 1988 is hij als staflid verbonden aan de afdeling Kaakchirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen waar hij zich in het bijzonder toelegt op de implantologie, reconstructieve preprothetische chirurgie en secundaire reconstructies. In 1991 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek getiteld ‘Secondary Retention of Molars’.

Sep 2012

Lees meer over: Congresverslagen, Implantologie, Kennis, Thema A-Z

Nabloeding of trombo-embolisch accident: hoe weegt u de kansen af?

Voor een behandeling dient u te weten hoe snel het bloed van uw patiënt stolt. Zo kunt u de kans op een (geringe) nabloeding afwegen tegen de kans op een trombo-embolisch accident.

Volgens specialist in mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie Jacques Baart is het bij de eerste kennismaking met de patiënt uiterst belangrijk om nota te nemen van de algemene gezondheidstoestand van de patiënt. Baart: “Zoals u op een feestje zegt “Hoe maak je het?” , vraagt u in de praktijk “Bent u goed gezond?” De patiënt zal veelal zeggen ”Ja, dank u”, dat gaat bijna vanzelfsprekend. Daarom is het belangrijk om goed door te vragen.”

Naast of in plaats van het laten invullen van een gezondheidsvragenlijst kunt u de volgende vragen stellen:

  • Gebruikt u medicatie? Specificeer uw vraag: pillen/poeders, druppels, zalven? Op recept/zelf gekocht?
  • Wanneer was u voor het laatst bij de huisarts/specialist?
  • Bent u ooit opgenomen of geopereerd geweest in een ziekenhuis?
  • Bent u allergisch of overgevoelig voor bepaalde medicijnen, stoffen? En zo ja, waaruit bleek dat precies?
  • Gebruikt u bloedverdunners?

In geval van ernstige gingivitis/parodontitis, is het raadzaam uw patiënt eerst naar de mondhygiënist te verwijzen.

Antitrombotica
Antitrombotica (ook wel antitrombosemiddelen genoemd) is een verzamelnaam voor middelen zoals heparine, coumarinederivaten en salicylaten, die bij invasieve ingrepen leiden tot een hemorragische diathese (neiging om gemakkelijk te bloeden) bij de patiënt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen anticoagulantia en trombocytenaggregatieremmers.

  • Anticoagulantia (vitamine K-antagonisten, directe trombineremmers en anti-Fxa-remmers) zijn middelen die de bloedstolling beïnvloeden.
  • Trombocytenaggregatieremmers (TAR’s) zoals de salicylaten Aspirine® en Ascal® remmen de bloedstelping niet, maar gaan het samenklonteren van geactiveerde trombocyten tegen.

INR-waarde
Voordat u tot behandeling overgaat dient u op de hoogte te zijn van de actuele INR-waarde (de mate van bloedstolling) van uw patiënt. De meting van de INR-waarde dient niet ouder te zijn dan 24 uur, maar de voorkeur gaat uit naar INR-bepaling één uur voorafgaand aan de behandeling. Deze INR-bepaling vindt plaats bij de trombosedienst, maar er zijn ook apparaten op de markt voor gebruik in de praktijk. Deze werken door middel van een vingerprik.

Door: Maja Faasen

Bron: Verslag door dental INFO van het congres Medische aspecten van de tandheelkundige praktijk van bureau Kalker

Jacques Baart studeerde tandheelkunde in Nijmegen en specialiseerde tot kaakchirurg in Amsterdam. Vanaf 1979 is hij als specialist verbonden aan de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie VUmc en aan ACTA te Amsterdam. Hij vervult daar de rol van afwisselend chef de clinique, chef de policlinique, werkplekmanager en docent. In de patiëntenzorg richt hij zich vrijwel uitsluitend op kaakchirurgie bij kinderen. Hij is (mede) auteur van meer dan 125 wetenschappelijke artikelen en van enkele leerboeken, waaronder ‘Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie’ en ‘Lokale Anesthesie in de Tandheelkunde’.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z

Verwijzing maakt plaats voor samenwerkingsverzoek

De Nederlands Vlaamse Vereniging voor Restauratieve Tandheelkunde (NVVRT) organiseerde het congres TeamApproach. Dick Barendregt belichtte er de trucjes van een goede samenwerking tussen zorgverleners.

Gezamenlijk doel
Voorafgaand aan Barendregts presentatie was er een opdracht: neem een A5-je en vouw het over de lengte dubbel. Maak er een pakketje van en vouw beide kanten naar boven. Open het pakketje en aanschouw het resultaat. Slechts weinig congresgangers hadden het bedoelde bootje weten te produceren. De oorzaak: het ontbreken van een duidelijk gezamenlijk doel. En dus les één: een goede samenwerking is alleen mogelijk als iedereen hetzelfde doel voor ogen heeft.

Controle
Barendregt stelt dat we een voorbeeld kunnen nemen aan Apple. Apple staat voor kwaliteit, passie en commercie. Met de appel als logo, heeft het merk een hele schare volgers en is het duidelijk in controle.

Een ander mooi voorbeeld van perfecte controle en een geweldige samenwerking, was te zien op een foto van twee marineschepen, die zeer dicht naast elkaar varen om bepaalde waren over en weer te brengen. Eén stuurfoutje, één communicatiefoutje, en de schepen waren tegen elkaar gebotst. Wat niet is gebeurd. Ook viel er niemand overboord. Maar in het geval dat wel wel was gebeurd, dan was drie keer ‘Zwemmen!’ roepen en achter de drenkeling aan springen, genoeg geweest om de situatie te redden.

Interdependent
Voor zo’n krachtige samenwerking is wel wat nodig, weet Barendregt. Mensen moeten over een grens stappen, wat misschien heel oncomfortabel aanvoelt. “Hebben we als persoon net moeite gedaan om ons te ontwikkelen van ‘dependent’ naar ‘independent’, en dan moeten we nu de stap nemen naar ‘interdependent’. Bij deze laatste stap moeten we het moeizaam verworven zelf don weer loslaten en het echt samen gaan doen. Dat betekent dat we eigen ideeën moeten laten varen om samen nog betere ideeën te ontwikkelen. Ieder lid in het team neemt vervolgens een deel van de behandeling op zich waarin hij expert is. 

Menselijk lichaam
Ook het menselijk lichaam heeft een samenwerking. Zo heeft het parodontaal ligament andere weefsels nodig om zichzelf te herstellen. Het parodontaal ligament van een tand wat in een aveole wordt geplaatst doordat er een element door parodontitis verloren is gegaan (auto-transplantatie), kan prima helen. Het lichaam doet dit zelf. Andere interacties zoals botopbouw zijn hier niet voor nodig.

Passie
Het geheim van interdisciplinair werken is dat u weet wat uw vakgebied is, dit uitvoeren en verantwoordelijk voor de uitkomst willen zijn. Blijven doorgaan, ook als het tegenzit. En u moet vooral doen wat u leuk vindt. Als u passie heeft, dan is het werken op zich de beloning. Samenwerken betekent bij elkaar in de keuken kijken, over de schutting heen kijken. En u vervolgens afvragen hoe u het de ander makkelijk kan maken. Zo maken orthodontisten foto’s zodat ze kunnen terugkijken en hun ervaringen kunnen delen met collega’s.

Respect
Welk beroep men ook heeft binnen de mondzorg, het maakt niet uit, men is nodig. Men zal respect voor elkaar moeten hebben om met elkaar te kunnen samenwerken. Het allerbelangrijkste is volgens Barendregt dat men bij elkaar gaat zitten, elkaar aankijkt en met elkaar praat en, ook belangrijk, samen eet. “Hou van uw personeel; zij moeten het uiteindelijk gaan doen. Met elkaar ontstaan andere ideeën en kunnen plannen worden gemaakt voor de patiënt, waarmee gestelde doelen zo snel mogelijk en met zo min mogelijk handelingen worden behaald.”


Door: Lieneke Steverink-Jorna
Bron: Verslag van het congres TeamApproach van de NVVRT, 2012





Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Samenwerken, Thema A-Z

Gouden combinatie: Cone Beam CT en microscopie

Minimaal invasief werken? Dr. Paul Lambrechts heeft de sleutel met de combinatie van Cone Beam CT en microscopie.

De combinatie maakt het traceren van complexe wortelkanaalanatomiën voorspelbaarder en de behandeling ervan controleerbaar. In zijn voordracht tijdens het congres van de Nederlands Vlaamse Vereniging voor Restauratieve Tandheelkunde leidde Lambrechts verschillende klinische cases in en besprak de indicatiestelling voor de Cone Beam CT.

Stralenbelasting
Iedere discipline binnen de tandheelkunde kan baat hebben bij de Cone Beam CT. De 3Dscan kan opnames maken van 360 graden. Hij kan echter ook 180 graden ingesteld worden, wat zorgt voor minder stralenbelasting. De stralenbelasting van een opname komt overeen met drie dagen kosmische straling als men gewoon rondwandelt.

Prognose
De opname laat heel goed het parodontaal ligament zien, de limina dura, de pulpa en ook de weke weefsels kunnen in detail worden bekeken. Men kan veel beter een prognose stellen: alle structuren zijn te zien. Men kan bijvoorbeeld zien hoeveel bot er is, waar het foramen zit en tot waar een resorptie exact gaat.

Pulpastenen
Lambrechts eerste casus ging over een element waar hij het crackedtooth syndroom bij vermoedde. Er werd een CBCT-scan gemaakt, waardoor hij snel alle 7 (!) kanalen wist te vinden. Bij pulpastenen is het ook zeer handig: men weet dan van tevoren waar die precies zitten. Men weet hierdoor precies tot waar geboord moet worden. De pulpasteen kan vrijgelegd worden en vervolgens kan het steen met ultrasoon worden weggehaald. Het voordeel van ultrasoon is dat de preparatie niet wijder wordt; het is dus minimaal invasief.

Dens invaginatus
Bij dens invaginatus kunnen zich erg lelijke apicale ontstekingen voordoen. Ook hier kan de CT worden gebruikt om de invaginatie te lokaliseren. Daardoor kan men goed het pad van de diamantboor bepalen. Door de CT-opname in sagitale richting kan ook heel nauwkeurig en snel de lengte worden bepaald.

Externe resorptie
“Wat is dit?” De zaal riep massaal: “Pinkspot!” “Dus?” “Externe resorptie!” Interne resorptie kan ontstaan zijn tijdens de orthodontische behandeling, zei Lambrechts voorzichtig. Het zou wel eens een controversiële opvatting kunnen zijn. Door de behandeling ontstond er een cementumdefect. Mondhygiëne is erg moeilijk bij brackets. “Er kwam wat tandsteen et voila, een porte d’entree!” Zo ontstond de externe cervicale resorptie en hierin ontstaat osteodentine. De congresbezoekers werden verwend met een prachtig plaatje hiervan.

Voor de behandeling wordt de gingiva verlaagd naar de porte d’entree. Dan kan in de tand worden gecuretteerd en kan ook de sonicsys worden gebruikt. Vervolgens wordt er dan gespoeld met natriumhypochloriet en wordt er goed afgedicht.

De volgende mooie beelden waren van een mid apicale split bij een onderpremolaar: het kanaalverloop is hierbij op het einde gesplitst. Bij vijlen druk je de bacteriën in de anastomoses. Dus werd er aangeraden om de bacteriën te verwijderen met de ultrasoon. De bacteriën komen dan als een melkachtige substantie tevoorschijn. Het is ook niet enkel met spoelen weg.
Bij follow-up na het vervaardigen van een endo kan men de beelden van de CT mooi naast elkaar leggen.

Er waren nog veel meer casussen met geweldige beelden. Maar deze zijn met geen pen te beschrijven!

Door: Lieneke Steverink-Jorna
Bron: Verslag van het congres TeamApproach van de NVVRT, 2012

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z

Marktwerking en het managen van klantgedrag

Wat is de betekenis van marktwerking, marketing en klantwaarde? En hoe managet u klantgedrag? Verslag van de lezing van prof. dr. Theo Poiesz tijdens Talking Points of Dentistry van GSK.

Prof. dr. Theo Poiesz. Poiesz is als hoogleraar Economische Psychologie en hoogleraar Health Care Management (focus Marketing) verbonden aan TiasNimbas Business School, faculteit van de universiteiten van Tilburg en Eindhoven. In zijn betoog gaat hij in op de betekenis van marktwerking, marketing, klantwaarde en geeft hij inzicht in klanten door het managen van klantgedrag. Ook in de zorg heeft marktwerking zijn intrede gedaan. De tandheelkunde moet kennis krijgen wat de waarde van mondhygiëne is voor de klant. In hoeverre is een patiënt/cliënt een klant? Op grond waarvan kiest hij? Is de keuze van de klant te beïnvloeden? Wanneer is hij tevreden? Bij marktwerking bepaalt niet de aanbieder (de zorgverlener) maar de afnemer (de patiënt). Tegen dit principe van marktwerking zijn, is hetzelfde als eb en vloed willen tegengaan. Marktwerking werkt in de meeste sectoren. Marktwerking is er. Ook in de zorg en gaat ook daar niet meer weg.


© NFP Photography

Prijs-kwaliteit verhouding
Klanten maken een keuze van aanbieders op grond van vergelijking. Die maken ze op basis van hun oordeel over kwaliteit en prijs. Aanbieders met een gunstige prijs-kwaliteitverhouding zullen overleven, die met een ongunstige verhouding vallen af. Aanbieders in de markt zullen adequaat moeten reageren. Zo zal in de (tandheelkundige) zorg de transparantie toenemen. Maar wat is transparantie? “Ik heb toch een site”, zal een aanbieder kunnen stellen. Maar is die site ook opgezet vanuit de klant? Kan de informatie op die site ook worden benut voor het maken van de keuze door de klant? Poiesz spreekt stelselmatig over klant, in plaats van patiënt. In zijn optiek legt het woord ‘patiënt’ namelijk teveel nadruk op de techniek, terwijl het woord ‘klant’ dwingt tot een afnemersperspectief.

Marktwerking
Marktwerking kent enkele voorwaarden om te kunnen ‘werken’. Er moeten verschillen zijn tussen aanbieders binnen het aanbod. En er moet sprake zijn van transparantie (afgedwongen of via marketing). Als de afnemers de verschillen begrijpen, kunnen zij hierop namelijk reageren. Op die manier ontstaat er een markt met concurrentie. Deze kan heel stimulerend zijn en ook positief werken en er zullen betere producten ontstaan. Het zal tevredener klanten opleveren die bereid zijn een hogere prijs te betalen, waardoor er een grotere winst bij de aanbieders ontstaat. Dat geeft weer gelegenheid te investeren in nóg betere producten. Negatief kan de spiraal ook werken. De roep om meer kostenverlaging, resulteert in lagere prijzen. Hierdoor ontstaat minder winst, waardoor er weer minder ruimte is voor innovatie. Dat geeft op zijn beurt een verschraling van het aanbod.

Klantwaarde
Het mag duidelijk zijn dat Poiesz in zijn betoog voor de positieve spiraal kiest. Marketing kan de marktwerking in gang brengen. Het biedt de mogelijkheid vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Dan komt Poiesz bij de term ‘klantwaarde’. Want op basis waarvan kiest die klant nou werkelijk? Klantwaarde is de verhouding tussen de door de klant waargenomen kwaliteit en de waargenomen prijs. Als klanten het gevoel hebben overal dezelfde kwaliteit aan te treffen, zal de prijs zakken. Concurrenten kopiëren klantwaarde en klanten wennen eraan. Daardoor ontwikkelen we steeds nieuwe behoeften. Denk maar eens aan het kopje koffie bij de kapper. Het was revolutionair toen de eerste kapper een kopje koffie aan zijn klanten aanbood. Maar nu, als je nu bij de kapper komt en je hebt binnen 5 minuten na binnenkomst nog geen koffie gehad…Je komt er nooit meer terug! Dus klantwaarde is behalve die waargenomen kwaliteit en prijs ook een beoordeling van comfort en positieve emotie in verhouding tot de betaalde werkelijke prijs, de bijkomende kosten (bijvoorbeeld parkeerkosten) en negatieve emotie (angst, onzekerheid). Aanbieders in de (mond)zorg hebben de neiging vooral op kwaliteit te focussen. Maar als klanten die kwaliteit niet zien of niet kunnen beoordelen, beïnvloedt dat de prijzen negatief. Dus niet alleen die feitelijke tandheelkundige kwaliteit moet in orde zijn, ook de factoren die klanten zelf kunnen beoordelen: de receptie, zit de stoel lekker, ruikt het er oké? Ook deze elementen zullen bijdragen aan de beoordeling en de keuze om hier terug te komen of niet.

Onderscheidend
Alle aanbieders zullen hun meerwaarde presenteren en continue op zoek zijn naar een onderscheidende meerwaarde. In de zorg is dan ook een verschuiving te zien van waarde, naar meerwaarde, naar onderscheidende meerwaarde.
Triade-model voor klantgedrag
Maar is de keuze van de klant te beïnvloeden? Daarvoor is het nodig het gedrag van klanten, in dit geval de klantkeuze, te begrijpen. Want wie het klantgedrag begrijpt, kan die ook managen. Daarvoor schakelt Poiesz het Triade-model in. Dit eenvoudig model is al op veel terreinen met succes toegepast en lijkt ook voor de tandheelkunde een relevant instrument. Het gaat erom mensen in beweging te brengen. Daar is voor nodig:
– Motivatie (wil ik dit?)
– Capaciteit (kan ik dit?)
– Gelegenheid (zijn er geen belemmerende factoren?)

Inhalen kost meer energie dan bijhouden
Deze drie factoren in combinatie met elkaar bepalen iemands gedrag. Tandartsen en mondhygiënisten zijn nog niet optimaal voorbereid op marktwerking. Ze blijven te makkelijk ‘hangen’ in het aanbod-denken (wij weten wel wat goed voor ze is). Een realistischer beeld van het klantgedrag helpt bij het aanscherpen van het eigen beleid. Aan iedere ‘poot’ die gedrag beïnvloedt, kan door de aanbieder worden getrokken, waardoor onderscheid ontstaat. Het is goed de eigen praktijk eens kritisch tegen het licht te houden en zich af te vragen waarop klanten de praktijk beoordelen. En of dat ook gewenst is. Wat zou de positionering van de praktijk moeten zijn en biedt de praktijk naast dissatisfiers ook satisfiers, die klanten kunnen beoordelen en waarderen? Verder is het goed te realiseren dat het niet alleen om interne concurrentie (binnen de eigen sector) gaat, maar ook daar buiten (andere sectoren). Neem ik een kroon of koop ik toch een nieuw plasmascherm? Leg daarom een deel van de positioneringsvraag bij het collectief (NMT, NMV) maar verschuil je niet met de praktijk achter dit collectief, adviseert Poiesz. Bedenk tenslotte dat inhalen veel meer energie kost dan bijhouden!

Theo Poiesz is als hoogleraar Economische Psychologie en hoogleraar Health Care Management (focus Marketing) verbonden aan TiasNimbas Business School, faculteit van de universiteiten van Tilburg en Eindhoven. Eerder was hij hoogleraar Psychologie van de Reclame en hoogleraar Marketing. Hij is onderzoeker en (gast)docent geweest aan verschillende universiteiten in binnen- en buitenland. Poiesz schreef een achttal boeken, tientallen boekbijdragen en ongeveer honderd wetenschappelijke en professionele artikelen. Poiesz is voorzitter van de Raad van Toezicht van de GGZ Breburg Groep en consulteert in diverse sectoren. Zijn belangstelling gaat in belangrijke mate uit naar de verbinding tussen theorie en praktijk bij de concretisering van klantgerichtheid. Hij probeert hierbij inzichten uit diverse disciplines en ervaringen uit diverse bedrijfstakken te integreren. Zijn hoofdthema’s betreffen de verklaring van het gedrag van klanten en de kwaliteit van strategische besluitvorming. Poiesz is een veelgevraagd spreker.

Door:
Mariëlle Nap – Mondig Communicatie
Anneke Hiensch – te Water Mulder

Bron:
Congres Talking Points in Dentistry van GlaxoSmithKline



Lees meer over: Communicatie, Congresverslagen, Kennis, Ondernemen

Verbinden door multizintuigelijke beleving

Bij keuze van een praktijk gaat een patiënt op zijn gevoel af. In de multizintuigelijke beleving ervaart de patiënt het DNA van de praktijk. Verslag van de lezing van Desiree Struijk tijdens Talking Points of Dentistry van GSK.

Wanneer een patiënt voor een passende tandartsen -of mondhygiënistenpraktijk kiest, gaat hij op zijn gevoel af. Wat heeft hij bij deze praktijk? Als bekend is hoe de patiënt de praktijk ervaart en wanneer die ervaring aansluit bij hoe de praktijk zich wil positioneren, kan een concrete vertaling worden gemaakt naar een multizintuiglijke beleving. In deze multizintuiglijke beleving ervaart de patiënt het DNA van de praktijk. Een praktijk kan hierdoor, net als een merk, vertrouwen creëren en de patiënt aan zich binden.

In de schoenen van de patiënt
Wie zijn praktijk eens onder de loep neemt, zou werkelijk eens in de schoenen van de patiënt moeten gaan staan. Wie dat doet zal vaak 180 graden draaien in zijn aanpak. Struijk benadrukt dat het erom gaat hoe je gezien wordt, niet wie je bent. Het draait niet om de aanbieder, hoe goed je ook bent, maar hoe je gezien wordt door de klant. Het is van groot belang dat een practicus de doelgroep aantrekt die bij hem past. Klanten moeten passen bij het eigen DNA. Wie daadwerkelijk in de schoenen van de klanten stapt, maakt in feite een film. Wat ziet de klant? Wat voelt, hoort, ruikt en proeft hij?

Vóór de behandeling
Wie een bezoek aan de praktijk als film bekijkt, merkt dat er al een groot deel van de film voorbij is voordat de patiënt daadwerkelijk in de stoel ligt. Eerst wordt gebeld voor een afspraak. Hoort hij een bandje? Wordt hij direct te woord gestaan? Dan gaat hij naar zijn afspraak. Kan hij zijn auto makkelijk parkeren? Moet ervoor worden betaald? Moet hij ver lopen? Ziet hij een medewerker bij binnenkomst of is de balie onbemand? Kan hij nog ergens fatsoenlijk zijn tanden poetsen? Voordat de patiënt in de wachtkamer plaatsneemt, draait de film al een tijd. Voldoende punten waarop de behandelaar wordt beoordeeld, terwijl de tandarts of mondhygiënist nog niet eens in beeld is! Hoe lang moet de klant wachten voordat die aan de beurt is? Is dat wachten aangenaam of is er niets te beleven?

Beleving
Het draait niet om de practicus en de kwaliteit van zijn handelen alleen. Er zijn vele factoren die de kwaliteit van de feitelijke behandeling beïnvloeden. Het draait allemaal om de beleving. Hoe draagt de praktijk bij aan de kwaliteit van leven van de klant? Momenteel zijn de referenties ook heel anders dan vroeger. Vroeger werd zorg met zorg vergeleken. Tegenwoordig maken we de keuze voor een nieuwe tv of een nieuwe kroon. Gaat de zorgverlener mee met de nieuwste ontwikkelingen? Wil hij pure zorg bieden? Heeft esthetiek juist de aandacht? Desiree adviseert antwoorden te vinden op vragen zoals Wie ben ik? Waar maakt mijn praktijk het verschil? Waar ligt mijn specialisatie? In de vorige eeuw speelde comfort en beleving nog niet zo’n rol. Inmiddels zijn het heel belangrijke graadmeters voor een goede beoordeling.


© NFP Photography

Hoe wil je gezien worden?
Hoe wil de zorgverlener gezien worden (droom-DNA) en hoe ziet de klant de organisatie? Dan is het goed om te kijken naar verschillende soorten klantgroepen. De ene klant is meer visueel ingesteld, de andere auditief en weer een ander hoort tot de groep ‘voelen, proeven, ruiken’. Visuele mensen hebben niets aan alleen een praatje maar moeten daar ook beelden bij aangeboden krijgen, terwijl auditieve moeilijker beelden in zich opnemen maar wel elk zuchtje wind voelen. De voelers willen letterlijk ergens aanzitten of aangeraakt worden om op hun gemakt te worden gesteld. Practici zullen zelf moeten bepalen met welke doelgroep ze graag willen werken. Waar worden ze zelf blij van? Wat drijft hen? Wat maakt het vak leuk voor hen? Wie hierin een heldere keuze maakt, laat dat DNA bijvoorbeeld ook terugzien in zijn website. Uiteraard sluit die weer aan op de inrichting van de praktijk. Als alles klopt zal iedereen positief over de praktijk spreken, waardoor de juiste mensen worden aangetrokken.

Meer bereiken met hetzelfde budget
Door anders naar de eigen praktijk te kijken, kan met hetzelfde budget meer worden bereikt, is de stellige overtuiging van de spreker. Daarbij is het goed om eens rond te vragen wat de ervaringen van klanten zijn en is het belangrijk de klanten te kennen. De zorgverlener zelf is geen graadmeter. Zelf ruikt hij die aparte geur in zijn wachtkamer niet, maar de patiënt ruikt die wel. In de behandelkamer mag het best klinisch ruiken. Maar in de wachtkamer? Dat wat patiënten voelen, horen, proeven en ruiken, moet aansluiten bij wat ze zien. Goede practici zorgen voor een optimale klantbeleving door een gepersonaliseerde relatie, waarbij wordt ingespeeld op de behoeften van de klant. Struijk sprak de hoop uit dat ze het GSK-publiek heeft geïnspireerd met haar rijk zintuiglijk gevulde betoog.

Sinds 1994 is Desiree Struijk directeur van Senta Multisensory Concepting, een advies- bureau dat bedrijven helpt groeien in de richting van zintuiglijke Soul Brands met winstgevende en duurzame klantrelaties door het optimaliseren van hun Experience Strategy. Het adviesbureau is opgericht als een van de eerste marketingbureaus met een focus op zintuiglijke merk- en winkelbeleving. Binnen dit palet van zintuiglijke communicatie werkte ze concepten uit voor Unilever, Sara Lee, Philips, Beiersdorf, Neckermann.com, ING en vele andere grote bedrijven. Ze doet zintuiglijk trendonderzoek en ontwikkelt creatieve sessies voor grote merken, waaronder KLM, Prenatal en Rabobank. Al 20 jaar doet ze zintuiglijk belevingsonderzoek en ontwikkelt ze innovatieve belevingsconcepten.


Door:
Mariëlle Nap – Mondig Communicatie
Anneke Hiensch – te Water Mulder

Bron:
Congres Talking Points in Dentistry van GlaxoSmithKline, mei 2012


Lees meer over: Communicatie, Congresverslagen, Kennis, Ondernemen

95% van 65-plussers aangewezen op reguliere mondzorgpraktijk

Mondzorg in de wereld van de ouderen. Wanneer ben je oud? En ben je dan ook kwetsbaar? Verslag van de lezing van Dieni Masman-Kappert tijdens Talking Points of Dentistry van GSK.

Dieni Masman-Kappert neemt het publiek mee neemt naar de wereld van kieskeurige ouderen. Wanneer ben je eigenlijk oud? En ben je dan ook kwetsbaar? Durven we tegen iemand te zeggen dat deze oud is? Natuurlijk is leeftijd van belang, maar ook de lichamelijke en geestelijke toestand bepaalt voor een belangrijk deel of iemand oud is.

Groepen
De literatuur onderscheidt drie groepen ouderen. De groep 55-64 jarigen zijn vitaal en hebben een hoog verwachtingspatroon. Bij de groep 65-74 jaar is een toenemende kwetsbaarheid te zien. Deze groep wenst geen problemen. Bij de groep 75 jaar en ouder is een omvangrijke kwetsbaarheid te zien en is het verwachtingspatroon laag. Bij deze indeling zou Dieni graag 5 jaar optellen. We worden namelijk steeds later kwetsbaar. Van de groep 65+ is 75% onafhankelijk, 15% zorgafhankelijk en 10% kwetsbaar.

Kwetsbaar
Wat weten we eigenlijk van ze? En hoe kun je zien of iemand kwetsbaar is? De lichamelijke en geestelijke achteruitgang is vooral te zien bij de groep 75+. Dan nemen de lichamelijke, psychische en sociale problemen toe. In 2006 waren er rond de 250.000 mensen kwetsbaar. De schatting is dat in 2040 dit aantal is toegenomen tot een half miljoen mensen. Van kwetsbare ouderen of geriatrische patiënten worden levensloopgegevens of -gebeurtenissen belangrijker. Ze hebben een verminderd vermogen om bij verstoringen te compenseren, organen hebben een verminderde reservefunctie, ze krijgen te maken met ouderdomsspecifieke ziekten en ‘normale’ ziekten die zich atypisch ontwikkelen. Ook gaat de achteruitgang sneller en het herstel trager (kettingreactie) en heeft men te maken met multipathologie en multifarmacie.

95% aangewezen op reguliere mondzorgpraktijk
Op 1 januari 2008 telde Nederland 2,4 miljoen 65 -plussers (15%). In 2025 zal dat 3,6 miljoen zijn (21%). Van alle 65-plussers is 25% 80 jaar en ouder. Van alle 65-plussers woont 5% in een verzorgings- of verpleeghuis. De overige 95% is dus aangewezen op de reguliere mondzorgpraktijk. Hier ligt een belangrijke taak voor het dentale vak! Steeds meer ouderen behouden tot op hoge leeftijd een deel van de eigen tanden en kiezen. Zij hebben energie en geld besteed om dit te bereiken.

Divers beeld
In de mond van een oudere patiënt is een divers beeld te zien van eigen (afgebroken) tanden en kiezen, volledige tandeloosheid, prothetische voorzieningen en implantaten. Er is dan ook geen ‘standaard’ oudere. Ouderen hebben vaak een verminderde spierspanning en een slechtere fijne motoriek (hanteren tandenborstel, rager, stoker enz.). In de oudere mond komen parodontologische problemen vaker voor (de balans tussen aanval en weerstand verandert, veranderde microflora, gingiva fragieler) evenals droge mond (minder speeksel zorgt o.a. voor een afname van het zelfreinigend vermogen van de mond) en slijmvliesproblemen. Er zijn minder carieuze laesies te zien, maar juist meer wortelcariës, bros en volledig gematureerd glazuur dat breuklijnen vertoont. De pulpa is kleiner. De gingiva trekt terug en blootliggende tandhalzen zijn het gevolg.

Relatie met algehele gezondheid
Mondgezondheid is van groot belang voor de algehele gezondheid. Dit belang zou de beroepsgroep ook veel meer met de huisarts moeten communiceren. Zo heeft een slechte mondhygiëne gevolgen voor hart- en vaatziekten, longontsteking, diabetes en kauwen. Maar een slechte mondhygiëne beïnvloedt ook het algeheel welbevinden. Het heeft een effect op het kunnen genieten van eten en drinken, praten, lachen, intimiteit en het uiterlijk. De kwetsbaarheid, de zorgafhankelijkheid en de onzekere levensverwachting van ouderen maakt de beroepsuitoefening van dentale zorgverleners vooral anders!

Omgang met ouderen in de praktijk
Om ouderen in de praktijk te krijgen en te houden is toegankelijkheid belangrijk. En kan iemand plaatsnemen op de stoel of moet men in de rolstoel blijven zitten. Heeft hij de vrijheid een afspraak te maken op een tijdstip dat het hem schikt? Wordt hij herinnerd (bellen) aan de afspraak? De zorgverlener moet de anamnese in ieder geval medisch, maar ook psychosociaal maken en geduld hebben. Stel bijvoorbeeld één vraag tegelijk. We zijn geneigd op zijn minst drie vragen in één zin te stellen. Er moet duidelijk worden gesproken en de patiënt moet met respect worden behandeld. Heb er begrip voor dat de patiënt een bepaalde handeling al jaren doet. Vertel er dus bij waarom dingen nu anders moeten gebeuren. Denk aan een goede gelijkwaardige houding als het gesprek wordt gevoerd. Dieni adviseert practici ouderen te blijven volgen, goed te screenen (wanneer is iemand voor het laatst op bezoek geweest?) en veel aandacht te besteden aan preventie.

Curatief en preventief
Op curatief gebied zouden dubieuze gebitselementen tijdig moeten worden geëxtraheerd, zal er gestreefd moeten worden naar een eenvoudig reinigbare mond en een gebitssituatie die levensloopbestendig is. Op preventief gebied moet gedacht worden aan een afgestemde poets’instructie’ waarbij ouderen worden begeleid en zelf kunnen oefenen. Een belevingsgerichte gesprekstechniek is ‘motivational interviewing’. Ook kunnen fluorideapplicaties nodig zijn. Dentate ouderen kunnen wellicht oefenen met de elektrische borstel of geholpen worden met een aangepaste borstel. Er zijn handige borstels met een verdikt handvat, tipte Dieni. Edentate ouderen krijgen prothese-adviezen op maat waarbij Dieni de richtlijn ‘Richtlijn Mondzorg voor zorgafhankelijke cliënten in verpleeghuizen’ volgt. Link hierachter opnemen: https://www.dentalinfo.nl/artikelen/t9/c14/b93/richtlijn-mondzorg-zorgafhankelijke-patienten-verpleeghuizen.html

Prothese
’s Nachts gaat de prothese uit en wordt droog bewaard. Aandacht wordt ook besteed aan het reinigen van de mond (het makkelijkste met een gaasje). Zorgverleners moeten bij protheses letten op de pasvorm, drukplaatsen, tandsteen op prothese, droge mond en de motoriek van de patiënt. Daarnaast is het van belang dat mantelzorgers en andere verzorgers worden gesteund bij de verzorging die ze leveren. Tandheelkundig zorgverleners zijn gewend in de mond te kijken, anderen niet. De mond is een intieme plek van het lichaam. Voor een gezonde mond, ook op latere leeftijd, is een goede basis nodig waarmee je vroeg moet beginnen. Daarbij geldt dat zorg meer is dan behandelen. Zorg voor ouderen betreft iedere 55 plusser! Dieni adviseert het publiek hun eigen praktijk goed onder de loep te nemen. Is deze ouderenproof? Maar bovenal: werken er mensen in de praktijk die affiniteit hebben met de doelgroep, is er begrip en goede wil? Want ook ouderen verdienen een keurige mond.

Dieni Masman-Kappert is 38 jaar mondhygiënist. Vanaf het begin van haar loopbaan heeft preventie, voorlichting, onderwijs, beleid en onderzoek haar aandacht gehad.Het werken in algemene tandartspraktijken heeft zij steeds gecombineerd met werk in de (tandheelkundige) gezondheidsvoorlichting. Vanaf 2000 heeft zij het praktische werk vaarwel gezegd en bij het Gezondheidsinstituut NIGZ zich gericht op de mondzorg voor ouderen. Toen zij in 2009 het NIGZ moest verlaten i.v.m. bezuinigen door de overheid, heeft zij alle producten en diensten die zij had ontwikkeld op het terrein van mondzorg ouderen mee kunnen nemen naar haar eigen trainings- en adviesbureau Midomo. Zij is voorzitter van de Vakgroep Mondzorg Ouderen van de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten en bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor Gerodontologie.

Door:
Mariëlle Nap – Mondig Communicatie
Anneke Hiensch – te Water Mulder

Bron:
Congres Talking Points in Dentistry van GlaxoSmithKline, mei 2012

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis

Nieuw tariefsysteem biedt preventieve kansen

Het nieuwe financieringssysteem van de mondzorg geeft ruimte aan preventie. Al verwacht de patiënt vaak anders, we moeten minder snel naar de boor grijpen.

Doen we genoeg aan preventie?
Kijken we naar de uitgaven aan cariës, dan staan die niet in verhouding met wat er wordt uitgegeven aan parodontitis. Aan cariës wordt tien keer meer uitgegeven. 30% van de totale mondzorgkosten worden gemaakt voor vullingen en kronen, 11% voor parodontologie en 10% voor het verwijderen van tandsteen. De vooral op restauratie gerichte zorg heeft de afgelopen 40 jaar niet bijgedragen aan cariësreductie. De DMFT-score wordt zelfs hoger bij regelmatig tandartsbezoek.

Vijf minuten
Gemiddeld wordt er slechts een kleine vijf minuten besteed aan het periodieke mondonderzoek. Er wordt onvoldoende diagnostiek bedreven. Bovendien heeft eenmalige professionele mondreiniging gevolgd door een instructie mondhygiëne weinig invloed op een effectief mondzorggedrag en de plak- en gingiva-index veranderen nauwelijks.
Tandartsen houden zich voornamelijk bezig met de reparatie van de gevolgen van niet uitgevoerde preventie.

Wat dan wel?
Voor een goede diagnostiek moet de mond eerst plakvrij en droog zijn. Dan pas kan er goed bekeken worden of er sprake is van actieve leasies. Zo ja, dan moet preventie worden ingezet. Een actieve leasie kan zelfs bij cavitatie worden gestopt! “Er moet dus niet meteen naar de boor gegrepen worden”, aldus James Huddleston Slater van het Centrum voor Tandheelkunde en Mondzorgkunde van de Rijksuniversiteit Groningen, tijdens de Themadag Preventie van orale pathologie van het ACTA- nascholingsprogramma Quality Practice.

Maar zonder aantoonbare resultaten van preventie verzwakt onze positie tegenover de overheid en de zorgverzekeraars en heeft de tandheelkunde geen toekomst.
Betere preventie biedt kansen: de mondzorg blijft betaalbaar en dus toegankelijk, ook voor de risicogroep. De waardering voor het beroep zal toenemen en ook de arbeidssatisfactie zal toenemen.

En wat als we dat niet doen?
Er komen steeds meer 65-plussers, de gemiddelde leeftijd stijgt. Risico- en complicerende factoren nemen toe. De zorgvraag stijgt (denk aan de steg) en het aantal werkenden neemt af. Als we niet de processen in de mond stoppen, dan wordt de mondzorg onbetaalbaar.
De toegankelijkheid van de mondzorg loopt dan in de toekomst ernstig gevaar. Dit geldt in het bijzonder bij de laagste SES (sociaal economische status). 

Pilotonderzoek
Het toekomstige beleid moet volgens Huddleston Slater gericht zijn op preventie. De restauratiecyclus moet hiermede later worden ingegaan. Er moet een gericht pilotonderzoek komen dat zorgaanbieders, de TNO en universiteiten opzetten. “Dus: investeer nu in de toekomst! Ik ben fan van de mondhygiënist!” sloot Huddleston Slater af.

Top vijf
Voorzitter Rob Barnasconi van de NMT nam het van hem over. Wat hem betreft, wordt er liefdevol samengewerkt tussen tandarts, mondhygiënist en preventieassistent. Maar voor de verzekeraars heeft hij geen goed woord over: in 2011 werd 1,6 miljard euro aan premies betaald, waarvan slechts 1,2 miljard werd geconsumeerd. “En toch stijgt de premie met 14%!? En toch gaan de vergoedingen omlaag?! Verzekeraars, ga eens verzekeren!”

Het nieuwe systeem geeft ruimte aan preventie en die kans moeten we nu pakken, vindt Barnasconi. “Samenwerken is het devies en praat uzelf vooral niet naar beneden. We doen het toch heel goed? We behoren tot de top vijf van de wereld en dat kan menig arts niet zeggen! We zijn ook helemaal niet vreselijk duur; de gemiddelde patiënt geeft meer uit aan de kapper dan aan de tandarts, namelijk 175 euro per jaar.”

Als we het succes van preventie kunnen aantonen, dan zijn volgens Barnasconi de problemen met de verzekeringen snel opgelost. “We moeten niet langer focussen op curatie, positieve berichten verspreiden en vooral samenwerken.”

Door: Lieneke Steverink-Jorna
Bron: Themadag Preventie van orale pathologie, ACTA- nascholingsprogramma Quality Practice, januari 2012


Lees meer over: Actueel, Congresverslagen, Kennis, Thema A-Z

Kwaliteit vraagt om een definitie en richtlijnen

Een discussie tussen Wilna Wind (patiëntenfederatie NPCF), mr. Erno Kleijnenberg (zorgverzekeraar ONVZ) en mr. Alexander Tolmeijer (beroepsorganisatie NMT), geleid door Fenno Moes.

Stelling 1

Een conflict over de honorering en/of vergoeding van kwalitatief hoogwaardige zorg lijkt onafwendbaar als de definitie van kwaliteit niet eenduidig is.

Kleijnenberg: “Het niet eenduidig zijn van de definitie hoeft niet te leiden tot een conflict. Een definitie moet er echter wel komen. De verzekeringen dienen zich hiermee niet te bemoeien. Wij laten het graag aan de mondzorgspecialisten over om deze definitie vast te stellen.”

Wind: “De patiënt wil weten wat kwaliteit is, wat hij krijgt voor zijn geld. Niet alleen de vertrouwensrelatie is belangrijk; de patiënt wil tegenwoordig meer weten. Er moeten meer richtlijnen komen binnen de mondzorg die inzichtelijk zijn voor de patiënt. Zodat de patiënt weet of zijn mondzorger de richtlijn al dan niet volgt. Informatie over de kwaliteit moet makkelijk vindbaar zijn.”

Tolmeijer: “Er zijn al richtlijnen, maar het moeten er meer worden. Daar wordt ook hard aan gewerkt. Dit wordt betaald door de NMT. Niet alle verzekeringen vragen echter om richtlijnen als kwaliteitsinstrument.”

Wind: “De NPCF denkt aan de patiënt en de tandarts moet niet alleen maar aan zichzelf denken (protest vanuit de zaal). Het experiment met de vrije tarieven moet stoppen, want de patiënt heeft er niks aan.”

Tolmeijer: “Nu al het experiment stoppen? We zijn net begonnen en het experiment zou drie jaar duren. Men moet niet verwachten dat we alles in één keer goed kunnen doen. Voor de mondzorger is het ook nieuw en de prijzen worden daardoor om de zoveel maanden aangepast. Sommige prijzen blijken te hoog en worden naar beneden bijgesteld en vice versa. Ik ben trots, want de organisatie is al goed en heel veel tandartsen hebben de tarieven op de website staan. Slechts dertien procent heeft dit niet. Dit zijn veelal tandartsen die geen patiënten meer aannemen en spoedig met pensioen zullen gaan.”

Wind: “Het experiment is te vroeg gekomen. De prijsvergelijkers kwamen te laat. Vergelijkers van de kwaliteit zijn er nog niet. Dus wat heeft de patiënt aan het hele experiment? Wij krijgen veel klachten binnen en horen weinig goede geluiden.” (kwade geluiden vanuit de zaal)

Kleijnenberg: “Ik vind ook dat het experiment te vroeg kwam. De NMT, de verzekeraars en de NPCF rollebollen nu over straat. De patiënt is de dupe geworden, mede door het toedoen van enkele verzekeringen. De minister is de lachende vierde. Verzekeringen moesten af en toe ook de keutel intrekken.” (duidt hier op de ‘markconforme prijslijsten’ die door enkele verzekeringen werden opgesteld en weer ingetrokken. Patiënten moesten het verschil betalen tussen tarief tandarts en tarief verzekering en dit viel niet uit te leggen. Ook riep een aantal verzekeraars dat de prijzen flink zouden stijgen, hetgeen niet is gebeurd)

Tolmeijer: “Ik vind die lijsten ook belachelijk, want de jeugd hoort in elk geval voor honderd procent de zorg vergoed te krijgen.”

Wind: “Er zijn zelfs patiënten die zeggen even te wachten met naar de tandarts gaan totdat de rust is weergekeerd. Dat is een slechte zaak. De patiënt heeft dus behoefte aan meer transparantie.”

Kleijnenberg: “Het is onbegrijpelijk dat een grote verzekering (hier wordt Achmea bedoeld) nog steeds aan de zogenaamde marktconforme prijzen wordt gehouden. En ook Menzis vergoedt wel veel, maar ook heel veel niet (zoals parodontale nazorg, terwijl dit heel hard nodig is; stoppen met behandeling = terugkeer van de ziekte = gebitsverlies en hogere kans op bijv. hart- en vaatziekten).
Verzekeringen onderling hebben ook een verschil van mening over wat kwaliteit is. CZ heeft een zwarte lijst van ziekenhuizen en dit idee werd overgenomen door andere verzekeringen. Die hebben echter een totaal andere lijst… Dus wat is kwaliteit? Voor de klant is dit erg onduidelijk!”

Stelling 2

De slager die zijn eigen vlees keurt is niet acceptabel. De kwaliteitsregisters KRM en KRT worden door de eigen beroepsverenigingen onderhouden. Dus moet er een onafhankelijk controle-instituut worden opgezet. Elke vijf jaar zal een examen moeten worden afgelegd.

Wind: “Graag wel verplichte controle, maar dit mogen de beroepsverenigingen best zelf organiseren.”

Tolmeijer: “Visitatie is een heel goed middel om de kwaliteit te controleren. Het zou mooi zijn als dit verplicht werd.”

Wind: “Ik vind de patiëntenervaringen belangrijker. Er moeten tevredenheidsonderzoeken worden afgenomen, waarvan de resultaten op vergelijkingswebsites gepubliceerd worden. Pas dan kan de patiënt goed kwaliteit en prijs vergelijken.”

Kleijnenberg: “Op dit moment zijn er te veel prijsvergelijkers (13). Enkel de prijs lijkt er toe te doen.”

Wind: “Daarom wil de NPCF ook een prijsvergelijker maken waaraan de kwaliteit is gekoppeld.”

Kleijnenberg: “Specialistische zorg dreigt onbetaalbaar te worden, omdat kwaliteit niet inzichtelijk is. De regering moet dit zien te voorkomen. Verzekeraars zouden meer om kwaliteit moeten vragen bij contractering in plaats van prijsafspraken te maken. De contractering moet anders; kwaliteitseisen moeten worden ingebouwd in het contract, maar verzekeringen kunnen de druk niet aan. Vanuit mondzorgers zijn voorstellen gedaan, die met spoed zouden worden doorgevoerd. Het duurt echter vier maanden voordat de software van de verzekering zover is…”

Een onderonsje als besluit…
Wind zei verderop in de discussie nogmaals dat tandartsen alleen maar geld willen verdienen.
Ik heb haar hierop aangesproken samen met een orthodontist. Deze woorden doen ons echt zeer. Wij hebben hart voor de patiënt en denken echt niet aan geld graaien. Wind zei daarop dat ze dit ook niet dacht over de congresbezoekers, maar dat er wel tandartsen zijn die zo denken. Wind ziet geen enkel voordeel van het experiment.

Toch zijn mijns inziens veel praktijken heel hard bezig om aan transparantie te werken. Er zijn veel websites bijgekomen van tandartsen waarbij het personeel wordt voorgesteld. Dan is te zien wie precies mondhygiënist is en wie preventieassistenten, wie tandarts en wie orthodontist. Veel praktijken zijn gaan werken met naambordjes. Ik zei Wind dat als je rode potloden spaart, je geen blauwe balpennen krijgt. Als ze klachten verzamelt, kan ze ook enkel klachten verwachten. Ik verzocht haar ook eens naar positieve geluiden te vragen. Die opmerking had ze al wel vaker gehoord, gaf ze als ‘tegenargument’…

Door: Lieneke Steverink-Jorna

Bron: Voorjaarscongres ‘Conflict: distantiëren of confronteren?’ van de NVvK en VBTGG, 16 en 17 maart 2012.


Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kwaliteit
camera - foto

Alleen een foto als het echt nodig is

Röntgendiagnostiek is essentieel in de tandartspraktijk. Maar de straling kan ook schadelijk zijn. Wat mag en moet u, als het gaat om het maken van röntgenopnamen?

Een dag zonder röntgen is een dag niet geleefd, vat prof. dr. Paul van der Stelt het belang van röntgendiagnostiek voor de tandartspraktijk samen. Van der Stelt (sectie Orale en maxillofaciale radiologie van de ACTA) sprak op het congres Veiligheid en regelgeving in de tandheelkundige praktijk’.

Dosis en effect
11% van de straling die we gemiddeld jaarlijks ontvangen is afkomstig van röntgendiagnostiek”, legde Van der Stelt zijn gehoor uit. Hoewel 36% van het medische röntgenonderzoek bij de tandarts plaatsvindt, kan slechts 1% va de straling op het conto van de tandheelkunde worden geschreven.

Een groot deel van de straling gaat dwars door de patiënt heen en veroorzaakt geen schade. Een deel van de fotonen veroorzaakt echter schade aan het DNA. Een deel daarvan wordt door het lichaam weer hersteld, maar een ander deel is blijvend.
Ook lage doses, zoals gebruikelijk in de tandheelkunde, kunnen schadelijke effecten teweegbrengen. Het gaat dan vooral om effecten die op langere termijn (na 10 tot 25 jaar) tot uiting komen als tumoren en leukemie.
Dat betekent dus dat bij dit soort lage doses de kans op een effect weliswaar beperkt is, maar dat het effect, als het tot uiting komt, altijd dezelfde ernst heeft, onafhankelijk van de oorspronkelijke dosis.

Het is nog niet exact bekend hoe groot de relatieve kans is op een nadelig effect bij lage doses. Daarom wordt veiligheidshalve een lineaire dosis-effect relatie aangehouden. De aanname is dus dat ook een lage dosis kans geeft op een effect. Daarom moet de dosis zo laag mogelijk worden gehouden.

Besluit Stralingsbescherming
Richtlijnen en regels zijn te vinden in het Besluit Stralingsbescherming (BS) van 2002. In het BS is geregeld wie er bevoegd zijn om röntgenopnamen te maken. In 2012 komt daarop een aanvulling, waarin ook rekening wordt gehouden met nieuwe opnametechnieken, zoals Cone Beam CT. Dit gaat effect hebben op uw praktijkvoering, voorziet van der Stelt.

De uitgangspunten van het veilig gebruik van röntgenstraling in het BS zijn gebaseerd op de principes die zijn geformuleerd door de International Commission on Radiological Protection (ICRP): rechtvaardiging, ALARA en dosislimieten.

Rechtvaardiging
Er moet een medische reden zijn om een opname te maken. Daartoe kan dus alleen worden besloten na klinische inspectie. De tandarts is de enige die de indicatie en de rechtvaardiging kan geven. Deze moeten bovendien worden toegelicht in het patiëntendossier, evenals een verklaring van het resultaat van de opnamen. Houdt u er rekening mee dat een panoramafoto maar een beperkt toepassingsgebied heeft.

Het maken van de opnamen kan alleen aan een assistent worden gedelegeerd indien deze een erkende opleiding daarvoor heeft gevolgd. De instructies aan deze persoon moeten schriftelijk worden vastgelegd.

ALARA
Bij het maken van opnamen moet de dosis As Low As Reasonably Achievable (ALARA) zijn. Dat betekent dus dat de hoeveelheid belastende röntgenstraling zo laag als redelijkerwijs uitvoerbaar is’ , moet zijn zijn. Het besluit Stralingsbescherming geeft geen exacte richtlijnen, maar stelt dat u moet handelen naar geldend inzicht. Dit betekent dat u voor zover nodig afschermingsmaatregelen moet treffen, de patiënt een loodkraag of -schild kunt (laten) dragen, gevoelige films moet gebruiken of digitaal werken, en een rechthoekig diafragma moet toepassen.

Wat er verder wordt verwacht volgens “geldend inzicht” is onder andere te vinden in de NMT Praktijkrichtlijn Radiologie en de European guidelines on radiation protection in dental radiology

Dosislimieten
Voor werknemers gelden dosislimieten. U dient daar zo ver mogelijk onder te blijven. De meeste praktijken zullen kunnen aantonen dat de straling onder 1 milliSievert per jaar blijft. In dat geval behoeven uw werknemers geen dosimeter te dragen.

Erkenning als deskundige
Heeft u een röntgenapparaat in uw praktijk, dan moet u kunnen aantonen dat u stralingsdeskundige op niveau 5A/M bent. U moet dus kennis over de eigenschappen van straling hebben en medisch gezien het maken van röntgenopnamen kunnen rechtvaardigen. Bovendien dient u uw tandartsbul te hebben om de rechtvaardiging en interpretatie van de opnamen te kunnen uitvoeren, en uw deskundigheid door bijscholing up-to-date te houden.

KEW-dossier
U bent verplicht een kernenergiewet-dossier samen te stellen. Belangrijkste onderdeel daarvan is de risicoanalyse. U moet daarvoor de stralingsbelasting op de omgeving (laten) meten of berekenen: op de werkplekken, op de gang, in de wachtkamer en op de straat voor uw praktijk. Met de juiste software is dit volgens Van der Stelt adequaat zelf te doen. Het röntgentoestel moet ook gemeld worden (indien het < 100 kV is; anders is vergunning nodig) bij het Agentschap-NL.

Bekijk het VGT-overzicht van de wettelijk verplichte inhoud van een KEW-dossier.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens het congres Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk, georganiseerd door Dental Best Practice, 25 november 2011, RAI Amsterdam

Prof. dr. Paul van der Stelt studeerde af als tandarts bij de Vrije Universiteit in 1974. Hij promoveerde in 1979 op een onderzoek naar de herkenning van peri-apicale botresorptie op röntgenopnamen. Vanaf 1978 is hij actief in onderzoek op het gebied van digitale radiologie. In 2000 resulteerde dit erin dat ACTA als eerste tandheelkundige opleiding in de wereld volledig overging op digitale opnametechnieken. In 1984/85 bracht hij een sabattical door in de Verenigde Staten aan de National Institutes of Health. In 1986 werd hij benoemd tot hoogleraar Orale en Maxillofaciale Radiologie bij ACTA.

Apr 2012


Download brochure vgt-inhoud-kew-dossier-2011.pdf
Lees meer over: Congresverslagen, Diagnostiek, Kennis, Röntgen | Digitale tandheelkunde, Thema A-Z
glas, water

Waarom er geen fluoride in ons drinkwater zit

In 1946 werd drinkwaterfluoridering aangedragen als de oplossing van de ziekte cariës. Dit leek eerst een groot succes, maar tegenwoordig heeft niemand het er meer over. Hoe kan dat?

Dr. Dennis Edeler schreef een proefschrift over de drinkwaterfluoridering in Nederland gedurende 1946-1976. Waarom hebben we nu geen fluoride in het drinkwater terwijl de werking wel bewezen is? Op het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde op 8 oktober 2011 presenteerde Edeler zijn proefschrift.

Amerika
Duitsland was sinds de negentiende eeuw het voorbeeld voor de Nederlandse gezondheidszorg. Maar na de Tweede Wereldoorlog kwam daar verandering in. In Amerika deed men reeds experimenteel onderzoek met het toevoegen van fluoride aan het drinkwater. De testresultaten in de Nieuwe Wereld genereerden een cariësreductie van 60%. De Gezondheidsraad in Nederland wilde kijken of de testresultaten uit deze Amerikaanse onderzoeken ook van toepassing waren op de Nederlandse situatie. Hieruit vloeide voort de in Tiel en Culemborg opgezette clinical trial.

De geringe hoeveelheid fluoride die van nature in het Nederlandse water zit, werd kunstmatig verhoogd tot 1,2 ppm. De resultaten waren na zesenhalf jaar vergelijkbaar met de onderzoeken in de Verenigde Staten. Het volksgezondheidsprobleem dat cariës heette kon niet langer wachten op een oplossing. Zodoende adviseerde de gezondheidsraad om niet de vijftien jaar van het onderzoek af te wachten, maar vanaf 1960 het Nederlandse drinkwater te gaan fluorideren.

Negatieve houding
In de periode 1960-1968 werd mondjesmaat waterfluoridering toegepast. Zonder de Tweede Kamer in te lichten werd per gemeente gefluorideerd drinkwater toegestaan als men een ontheffing aanvroeg bij de minister van Sociale Zaken. Zo’n tweeënhalf van de tien miljoen Nederlanders consumeerde reeds gefluorideerd drinkwater in 1968. De verwachting was dat heel Nederland binnen korte tijd zou worden voorzien van drinkwaterfluoridering.

Echter de maatschappelijke veranderingen uit de jaren vijftig en zestig ten gevolge van de toenemende individualisering van de samenleving, het anders denken over collectieve gezondheidspreventie en een nieuwe politieke context, klonken ook door in het debat over de drinkwaterfluoridering. De negatieve houding van sommige burgers kwam vanaf 1968 pregnanter tot uiting. Zij organiseerden zich in diverse verbanden en brachten hun bezwaren steeds beeldender naar voren door middel van acties, protesten en juridische procedures.

Heftig debat
Een heftig debat volgde. Sommige gemeenten trokken hun aanvraag bij het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid in. Na een juridische procedure gaf de Raad van State de aanvechter gelijk; men heeft het recht om te kunnen kiezen tussen gefluorideerd en ongefluorideerd drinkwater. Deze voorwaarde kwam te staan in de nieuwe ministeriële beschikkingen. De stad Amsterdam – met toentertijd bijna een miljoen inwoners – gaf gehoor aan deze nieuwe voorwaarde door het instellen van vijf tappunten met ongefluorideerd drinkwater. Weinig mensen waren zich echter bewust van wat nu precies in die tankwagens met water zat.

Dodelijk
In 1973 bepaalde de Hoge Raad tevens dat de drinkwaterfluoridering een aparte wettelijke regeling behoefde. Drie jaar lang debatteerde de Tweede Kamer hierover. Een maand voordat plenair zou worden gestemd over het wetsvoorstel, stelde de Amerikaanse kankerdeskundige Dr. Burk dat gefluorideerd water schadelijk zou zijn voor de menselijke gezondheid en zelfs kon leiden tot de dood.
Zijn onderzoek was reeds lange tijd weerlegd, maar toch kon hij door middel van een televisie-interview een duidelijk stempel drukken op de meningsvorming in Nederland. Fluoride zou volgens Burk kanker veroorzaken. De Kamerleden voelden de publieke druk. Het Kamerdebat in 1976 resulteerde ten slotte in een intrekking van het wetsvoorstel om drinkwaterfluoridering in Nederland van een wettelijke basis te voorzien.

Onaantastbaarheid
Als afsluiting van de discussie over de drinkwaterfluoridering werd in 1983 het sociale grondrecht artikel 11 opgenomen in de constitutie. Dit artikel stelde dat eenieder het recht heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, op de onaantastbaarheid van zijn lichaam. De jurisprudentie van de Raad van State en de Hoge Raad uit de jaren zestig en zeventig over de drinkwaterfluoridering lag hieraan ten grondslag.

En zo komt het dat wij na 1976 geen extra fluoride in het water meer hebben ter voorkoming van cariës en dat het onwaarschijnlijk is dat eventuele fluorideverhogingen in het drinkwater ooit nog door de Nederlandse overheid zullen worden uitgevoerd.

 

Bron:
Verslag van het najaarscongres 2011 van de NVvK

Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Onderzoek
samenwerken

Taakdelegatie: leer een aap geen kunstjes

De wet staat toe dat u een aantal voorbehouden handelingen delegeert aan uw medewerkers. Hoever u daarin gaat, is aan uzelf. Maar ook assistent en patiënt hebben een belangrijke vinger in de pap.

De Wet BIG – niet voor niets een kaderwet – biedt veel ruimte voor het overdragen van taken. Maar wat zijn de spelregels, en waarop beoordeelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg u? Gezondheidsjuriste mr. Jolanda van Boven schetste op het congres ‘Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk’ op 25 november een beeld van de mogelijkheden en voorwaarden.

Rol van de tandarts
“Taakdelegatie leidt tot een grotere zorgcapaciteit en doelmatigheid, is het idee. Overweegt u om de taken in uw praktijk op verschillende bordjes te leggen, dan dient u zich steeds af te vragen : is het doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht?
Ook moet u zich afvragen:

  • Is de nodige theoretische kennis aanwezig of te verwerven? (In veel gevallen mag u uw medewerkers verplichten tot nascholing).
  • Kan voldoende inzicht worden verwacht om de samenhang te begrijpen tussen het verrichten van de voorbehouden handeling en de context waarin die handeling plaatsvindt? Denk erom dat u ‘een aap geen kunstjes gaat leren’.
  • Is de benodigde praktische vaardigheid aanwezig of te verwerven en op peil te houden?

Van de wetgever mag u zelf de opleiding van uw medewerkers verzorgen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg laat dat echter alleen toe als er een partij uit het opleidingscircuit bij betrokken is en u een duidelijk opleidingsplan kunt overleggen.”

Besluit u inderdaad tot het overdragen van taken, dan wordt u opdrachtgever en gelden de volgende wettelijke bepalingen:

  • U moet aannemelijk kunnen maken dat uw medewerker de nodige vakbekwaamheid heeft. De opmerking ‘Mijn medewerker zit al vijftien jaar in het vak’, is niet voldoende.
  • Voor zover nodig moet u aanwijzingen geven.
  • Voor zover nodig moet u toezicht houden en bereikbaar zijn.

De Inspectie heeft daaraan toegevoegd dat er te allen tijde een tandarts in de praktijk moet zijn.

Rol van de assistent
Voor de assistent (of student of tandarts met een diploma van buiten de EU) als opdrachtnemer, gelden de volgende bepalingen:

  • U kunt nee zeggen tegen het verrichten van een handeling. Zegt u ja, dan neemt u verantwoordelijkheid.
  • U moet zelf de overtuiging hebben voldoende bekwaam te zijn. Deze bekwaamheid zal afhangen van hoe vaak u de handeling heeft uitgevoerd en hoe lang het geleden is dat u die voor het laatst uitvoerde. Daarenboven geldt ‘weet u wat u doet?’; begrijpt u de context waarin de verrichtingen plaatsvinden?
  • De technische beheersing van een handeling moet objectief worden gemaakt , bijvoorbeeld door toetsing door een opleidingsinstituut.

Van Boven: “Er is dus sprake van een dubbele bekwaamheidstoets: zowel de tandarts als de assistent moeten overtuigd zijn van de bekwaamheid, en die kunnen aantonen.
Als de assistent aangeeft zich niet bekwaam te voelen, dan is dat – als uitgangspunt- geen werkweigering. De tandarts doet er goed aan daarnaar te luisteren, want ‘niet bekwaam’ staat voor de wet gelijk aan ‘niet bevoegd’. Voert de medewerker de handeling desondanks toch uit, dan is er sprake van een strafbaar feit.”

Van Boven benadrukt dat taakdelegatie schriftelijk moet worden vastgelegd. “Goede dossiervorming is van essentieel belang.”

Rol van de patiënt
De Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt dat de patiënt geïnformeerd moet worden over wie de handeling uitvoert. Hij moet daarvoor bovendien expliciet toestemming geven. “Geeft de patiënt die niet, dan lijkt dus het logische gevolg dat de tandarts er zelf aan te pas moeten komen”, zegt Van Boven.

In de congreszaal zorgt deze stelling voor enige beroering. Want moet je nu echt voor iedere foto die gemaakt moet worden – en die de tandarts niet zelf maakt – expliciet toestemming vragen aan de patiënt voor het feit dat deze door een ander dan de tandarts wordt gemaakt?
Ja, zegt de inspecteur, maar een tandarts in het publiek meent dat een patiënt ook impliciet akkoord kan gaan. ”Als de patiënt meeloopt, wanneer ik zeg dat de assistente even een röntgenfoto gaat maken, dan ga ik er vanuit dat hij toestemming geeft.” Van Boven rondt de discussie af met de opmerking: “Zorg dat u ten opzichte van uw patiënt voldoende duidelijk bent en overtuig de patiënt dat de kwaliteit geborgd is.”

Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling
Hoewel niet getekend door de beroepsorganisaties van tandartsen, noemt Van Boven de ‘Handreiking Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg’ als belangrijke onderlegger bij taakdelegatie. Het document belicht de inrichting van de taakverdeling zowel binnen als buiten de praktijk.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens het congres Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk, georganiseerd door Dental Best Practice, november 2011, RAI Amsterdam

Mr. Jolanda J.A. van Boven is gezondheidsjuriste en directeur van VAN BOVEN Juridisch Adviesbureau voor de Gezondheidszorg te Arnhem. Haar bureau geeft onderwijs, nascholing en adviezen op het gebied van gezondheidsrecht aan instellingen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Van Boven is daarnaast voorzitter van klachtencommissies.

 

Mrt 2012

 


Download brochure handreiking-verantwoordelijkheidsverdeling-bij-samenwerking-in-de-zorg-1[3].pdf
Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Taakdelegatie | Taakherschikking, Thema A-Z
sollicitatie

Gezocht: Tandarts/mondhygiënist voor het maken van verslagen van dentale congressen

Gaat u graag naar een dentaal congres? En schrijft u graag? Dan komen wij graag in contact met u. dental INFO zoekt een tandarts en/of mondhygiënist voor het maken van verslagen van dentale congressen.

U bezoekt het dentale congres en schrijft hier een verslag van. dental INFO redigeert de tekst, waar nodig, en laat deze lezen door degene die de lezing gegeven heeft. Zo kunnen we op een efficiënte manier met elkaar zorgen voor een kwalitatief verslag voor de lezer van de dental INFO e-mailnieuwsbrief en website.

Klik hier voor enkele voorbeeld verslagen.

Meer informatie
Anita de Klerk
E: anita@dentalinfo.nl
T: 06-24268917

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis
gaatjes

Cariës voorkomen: bij iedereen of alleen bij risicogroepen?

Cariëspreventie: welke strategieën hebben we en welke kunnen we het beste inzetten? Dr. Annemarie Schuller, tandarts-epidemioloog bij TNO, gaf een uitleg tijdens het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde op 8 oktober 2011.

Visuele inspectie
TNO heeft in 2009 in opdracht van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) de status van het gebit van de jongeren van 9, 15 en 21 jaar in kaart gebracht. Het project werd in samenwerking met het ACTA uitgevoerd. De jongeren waren woonachtig in Alphen aan den Rijn, Gouda, Breda en Den Bosch.
Het onderzoek bestond uit het invullen van een vragenlijst en een visuele inspectie van het gebit uitgevoerd door tandartsen in de onderzoeksbus van TNO. Er werden geen röntgenfoto’s gemaakt. Cariëservaring werd uitgedrukt met behulp van de DMF index (D=decayed, M=missing, F=filled). Een DMF score van nul is in dit project gedefinieerd als een gaaf gebit.

Sociaal-economische achtergrond
De resultaten konden worden vergeleken met de eerdere uitgevoerde projecten die in 1990, 1996 en in 2003 plaatsvonden. In de periode tot 2006 was het CVZ /Ziekenfondsraad vanuit haar missie vooral geïnteresseerd in de status van, en de trends in, de mondgezondheid en -verzorging van jongeren die in het Ziekenfonds waren verzekerd. Omdat in 2006 het onderscheid tussen het ziekenfonds en particuliere verzekeringen verviel, en er een basisverzekering voor iedereen kwam, betrof het onderzoek in 2009 jongeren ongeacht vroegere verzekeringsstatus. Om de vergelijkbaarheid met de voorgaande jaren mogelijk te maken, werden daarom de trends getoond naar sociaal-economische achtergrond (SES) van de jongeren.

Resultaten
Lage SES: Voor de 14- en 20-jarigen met een lage SES nam het percentage jongeren met een gaaf gebit in de periode 1990-2009 toe. Bij de 20-jarigen die wel cariëservaring hadden gehad, werd het gemiddelde aantal tandvlakken dat daardoor aangetast was, af.
Hoge SES: Voor de 20-jarigen met een hoge SES nam het percentage jongeren met een gaaf gebit toe. Het gemiddelde aantal tandvlakken dat door cariës was aangetast, nam alleen bij de 9-jarigen af.

Kortom: In de verschillende groepen zijn er óf geen óf positieve veranderingen geconstateerd.
Vervolgens rijzen de vragen: Vinden we de resultaten goed genoeg? Vinden we 15-23% van de 21-jarigen met gaaf gebit een acceptabel percentage (en dus 77-85% met een niet-gaaf gebit)? En: Zouden we de mondgezondheid op populatieniveau willen en kunnen verbeteren? Zo ja, hoe dan? Zetten we dan onze strategieën in op de risicogroepen of liever op de hele populatie?

Strategie
Verbetering kan op verschillende manieren worden aangepakt. Met de populatiestrategie wordt de interventie bij iedereen ingezet. Bijvoorbeeld: Alle ouders op het consultatiebureau krijgen het advies om de TNO-film ‘Een Gezond Kindergebit’ te bekijken.
Met de risicostrategie worden alleen risicopatiënten aangepakt. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven: alleen ouders van kinderen waarbij cariës is gezien, krijgen dan de film aangeraden.

Schuller laat een rekenvoorbeeld zien. Om een zelfde gezondheidswinst op populatieniveau te behalen zal:

  • Bij een populatiestrategie iedereen een klein beetje hoeven te verbeteren óf
  • Bij een risicostrategie de risicogroep aanzienlijk moeten verbeteren.

Voor- en nadelen
De voordelen van een populatiestrategie:

  • Het percentage verbetering per persoon wat nodig is om winst te behalen, is het laagst
  • Iedereen krijgt het een beetje beter
  • Het aantal personen met een gaaf gebit neemt toe

De nadelen van een populatiestrategie:

  • Het verschil tussen de beste en slechtste blijft
  • Het verschil tussen SES groepen blijft

Dus?
Volgens Schuller is het een politieke vraag of we kiezen voor de populatiestrategie of voor de risicostrategie. Wat willen we? Willen we de meeste gezondheidswinst of willen we de sociaal-economische verschillen verminderen? Uiteraard zal het resultaat afhangen van de verdeling van de prevalentie van cariës in de groep (hoeveel procent is die risicogroep?).
Pas als men daar meer inzicht in heeft, kan worden beslist welke strategie het meest gewenst is.

Bron:
Verslag van het najaarscongres van de NVvK
Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

Jan 2012

 

Lees meer over: Cariës, Congresverslagen, Kennis, Mondhygiëne, Thema A-Z
Slechte adem

Verhelpen slechte adem ook tandartstaak

Wat doet u als u bij een patiënt een slechte adem opmerkt? Maak het bespreekbaar, adviseert universitair hoofddocent tandheelkunde Edwin Winkel. Uw patiënt zal er waarschijnlijk blij mee zijn.

Edwin Winkel deed vorig jaar met collega Albert Tangerman een internetonderzoek naar slechte adem (halitose). Zij ondervroegen daarvoor 50.000 respondenten van het TROS Radar-panel.

Resultaten
Een kwart van de respondenten zei last te hebben van slechte adem. Ook (bijna) een kwart gaf aan daar géén last van te hebben. De overige helft van de respondenten antwoordde met ‘Soms’, of ‘Ik weet het niet’. Verder bleek: hoe ouder de respondenten, hoe minder last zij hebben van ademgeurproblematiek.

Slechts 8,4% van alle respondenten stelde dagelijks te kampen met een slechte adem. Een percentage dat meevalt, volgens Winkel. “In veel publicaties ligt dat cijfer hoger. Maar deze uitslag ontheft tandartsen niet van de taak om de patiënten met slechte adem in hun praktijk op te merken en aan te spreken. Patiënten brengen het onderwerp zelf niet ter sprake, omdat zij niet weten dat u als tandarts het probleem kunt helpen oplossen.”

Tongcoating
De oplossing ligt meestal in het verminderen van de tongcoating, met behulp van een tongschraper (www.TheScrapy.com) of – voor de zwaardere gevallen – een mondspoelmiddel (Halita). De laag bacteriën op de tong is in bijna alle gevallen verantwoordelijk voor de slechte adem, door de productie van drie zwavelhoudende gassen:

  • Methylmercaptaan
  • Waterstofsulfide
  • Dimethylsulfide

Deze gassen lijken ook een rol te spelen bij gingivitis (met name waterstofsulfide) en parodontitis (met name methylmercaptaan). De aanwezigheid van deze gassen in de ademlucht kan worden aangetoond met een gaschromatograaf als de Oral Chroma.


Andere oorzaak
In tien procent van de gevallen heeft de slechte adem een andere oorzaak zoals bijvoorbeeld:

  • een leverstoornis
  • diabetes (dan is er sprake van een acetongeur )
  • uremie (niervergiftiging, waarbij er sprake is van een ammoniakgeur)
  • een KNO-probleem (om dit uit te sluiten laat u de patiënt een minuut lang met gesloten mond ademen door de neus. Ruikt u niets, dan is er geen sprake van een KNO-probleem)
  • het visluchtsyndroom (veroorzaakt door een slechte afbraak van trimethylamine in het lichaam)
  • Er moet nog veel onderzoek gedaan worden aan de zogenaamde ‘bloodborn halitose’, maar daar zijn Winkel en Tangerman hard mee bezig.

Bron:
Verslag door dental INFO, gemaakt tijdens de Dental Review 2011, georganiseerd door Mark Two Communications, 30 september 2011, Jaarbeurs Utrecht

Dr. Edwin Winkel studeerde tandheelkunde aan de Rijks Universiteit Groningen. Van 1981 tot en met 1990 was hij als tandarts algemeen practicus werkzaam in diverse praktijken in Amsterdam. In 1985 was hij een van de oprichters van de Kliniek voor Parodontologie Amsterdam (KvPA) waar hij werkzaam is op het gebied van de parodontologie, implantologie en halitose. Sinds 2005 is Winkel universitair hoofddocent bij de afdeling parodontologie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Kijk voor verdere info op www.kvpa.nl.


Jan 2012

Lees meer over: Communicatie patiënt, Congresverslagen, Halitose (slechte adem), Kennis, Medisch | Tandheelkundig, Thema A-Z
Glimlach

Werkplezier houdt claims buiten de deur

De kans dat een patiënt een klacht tegen u indient, is de afgelopen jaren fors gestegen en is daarmee nu één op acht. Waar moet u rekening mee houden?

Bent u tevreden? Vertel het door. Bent u ontevreden? Laat het ons weten. Zo eenvoudig als dit klinkt, gaat het in de praktijk niet altijd. Klachtrecht, tuchtrecht, civiel recht en strafrecht, moeten er soms aan te pas komen om geschillen te beslechten.

Tijdens het congres ‘Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk’ op 25 november gaf mr. dr. Wolter Brands een overzicht van de verschillende klachtmogelijkheden voor ontevreden patiënten. Ook belichtte hij veranderingen in de nabije toekomst, en gaf hij tips om klachten en claims te voorkomen.

Signaal
Brands’ belangrijkste aanbeveling is eigenlijk een hele eenvoudige: wees voorzichtig met het inschakelen van een incassobureau. “Want voordat u het weet ligt er naast uw vordering een tegeneis, waar het u allemaal niet om begonnen was. Als een patiënt de rekening niet betaalt, kunt u dat het beste opvatten als een signaal dat er iets aan de hand is. Blijkbaar is hij niet tevreden. Laat u de patiënt dagvaarden, dan drijft u de zaak op de spits, en is de kans reëel dat die een tegeneis indient.
Het tijdig nabellen van openstaande facturen, informeren waarom er niet is betaald en of er wellicht een probleem is, kan voldoende zijn om civiele zaken te voorkomen.”

Klachtrecht
Brands voorziet sowieso dat het aantal civiele procedures in de toekomst zal afnemen. “De meest laagdrempelige vorm van klachtrecht zal worden versterkt door de nieuwe Wet cliëntenrechten Zorg, die in de maak is. Volgens de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector is een zorgverlener op dit moment nog niet verplicht de uitspraak en aanbevelingen van een klachtencommissie op te volgen. U bepaalt zelf of u gevolg geeft aan de tik op uw vingers. In de toekomst wordt het advies van de klachtencommissie wél bindend, in zaken met schades tot 25.000 euro. In die gevallen zullen patiënten dus minder snel naar een civiele rechter stappen.”

Garantiefonds
Mogelijk komt er volgens Brands in de toekomst ook voor NMT leden een koppeling met een garantiefonds. Minister Schippers heeft een dergelijke voorziening gesteld als een van de voorwaarden voor de invoering van vrije tarieven. De ANT kent sinds twee jaar de Stichting Garantiefonds Mondzorg, die voorziet in de vergoeding van noodzakelijke herstelbehandelingen tot 10.000 euro na gegrond verklaarde klachten.

Bemiddeling
Overigens komt een groot deel van de jaarlijks ingediende klachten helemaal niet bij een klachtencommissie terecht. Het merendeel (85 procent) van de 379 klachten die de NMT in 2010 voorlegde aan een Regionale Bemiddelingsraad (RBR), werd succesvol bemiddeld. Bij de ANT had bemiddeling in de helft van de gevallen (65 klachten) succes. In totaal werden uiteindelijk zo’n 120 klachten in behandeling genomen door de klachtencommissies van beide beroepsorganisaties. Daarvan werd het merendeel ongegrond verklaard.



Tuchtrecht

De belangstelling voor het tuchtrecht, stelt Brands, is sinds 2008 fors toegenomen. “Een patient kan een tuchtprocedure gebruiken als een gratis inschatting hoe een rechter tegen zijn eis aan kijkt. Verliest hij een tuchtzaak, dan kost hem dat niets. Begint hij meteen een civiele zaak dan zijn hier wel forse kosten aan verbonden. Overigens kan een civiele rechter gemotiveerd afwijken van een tuchtuitspraak, dus honderd procent waterdicht is deze route niet.”

Verweer
In 2010 verscheen er ruim honderd keer een tandarts voor een Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Brands’ advies: “Het is belangrijk dat u in alle gevallen verweer voert. Doet u dat niet, dan zal wat de patient zegt voor waar worden aangenomen en hebt u de zaak al bij voorbaat verloren.
Komt er een openbare zitting, dan kan die – als de pers aanwezig is – al veel schade brengen aan de goede naam van de tandarts, ook al wordt de klacht afgewezen.” Blijkt de klacht gegrond, dan variëren de sancties van een waarschuwing tot het schrappen van uw inschrijving in het BIG-register.

Brands: “De kans dat u niet alleen aan de officieuze (via de pers), maar ook aan de officiële schandpaal wordt genageld, wordt overigens groter: er bestaan plannen om naast doorhalingen, schorsingen en gedeeltelijke ontzeggingen, ook berispingen voortaan op www.bigregister.nl te publiceren.”

Strafzaken
Het aantal strafzaken zal in de toekomst toenemen, denkt Brands. “Dat komt onder meer door een aantal strafrechtartikelen in de wet BIG en het feit dat het Openbaar Ministerie zich middels het Landelijke Expertisecentrum Medische Zaken heeft gespecialiseerd in medische missers.” Overigens wijst de praktijk uit dat strafzaken tegen tandartsen tot nu toe veelal om fraude draaien. “En dan heb je ook nog de zaken waarbij een tandarts zich tijdens de behandeling buiten de strikte mondholte van de patiënt heeft begeven.”

Tips om klachten en claims te voorkomen

  • Bedrijf geen defensieve tandheelkunde; ieder jaar foto’s maken is bijvoorbeeld af te raden.
  • Geef de patiënt niet zijn zin als dit tegen de professionele standaard is; u weet wat het beste voor hem is.
  • Volg niet slaafs de richtlijn; u mag (en zelfs u moet) er, in het belang van de patiënt, gemotiveerd van afwijken.
  • Wees bereid een schikking te treffen.
  • Doe regelmatig aan nascholing.
  • Wees niet bang voor een second opinion; uw patiënt zal zich serieus genomen voelen.
  • Houdt uw dossiers zorgvuldig bij; u verzamelt zo bewijslast voor het geval u aansprakelijk wordt gesteld.
  • Behoudt het plezier in uw vak; uitgebluste tandartsen vallen de meeste klachten ten deel.

Bron:
Verslag door dental INFO, tijdens het congres Veiligheid en Regelgeving in de tandheelkundige praktijk, georganiseerd door Dental Best Practice, 25 november 2011, RAI Amsterdam

Mr. dr. Wolter Brands is tandarts, plaatsvervangend rechter aan de rechtbank in Utrecht en cursusdocent in het postacademisch onderwijs. Brands is gepromoveerd in het gezondheidsrecht. Op zijn naam staan talrijke nationale en internationale lezingen en publicaties over het raakvlak van het gezondheidsrecht en de dagelijkse tandheelkundige praktijk.

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Klachten, Thema A-Z
Kind - ouder

Een goede opvoeding: So die BBOFTT!

Als u gedrag van kinderen wilt veranderen, is het wezenlijk dat u de ouders echt raakt. Confrontatie leidt tot actie; pas als dokter of tandarts overgewicht ter sprake brengen, schrikken ouders wakker. Maar vergeet ook het schouderklopje niet.

Preventie kan een succes zijn, stelt dr. Monique L’Hoir van TNO. Dat bewijst volgens haar de campagne om het aantal gevallen van wiegedood terug te dringen. L’Hoir sprak op 8 oktober tijdens het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde.

Goede gewoontes inslijpen
Het advies is om niet bepaald gedrag te gaan verbieden. Want wat niet mag, is voor kinderen vaak aanlokkelijk. Slimmer is het om goede gewoontes te laten inslijpen. Maar dat is best moeilijk als er naast de kassa op ooghoogte lekkernijen liggen, en dan ook nog in de aanbieding…

Omgeving
De omgeving maakt het heel moeilijk om gezond te leven, zegt L’Hoir:”De porties van eten en drinken zijn groter geworden dan gezond voor ons is. We kunnen kiezen tussen een kleine, een medium en een grote koffie, terwijl die kleine koffie een normaal formaat heeft. Een onderzoek in de VS leert dat ouders ‘french fries’ scharen onder groentes. French fries zijn frietjes! Helaas zijn de prijzen van groente en fruit flink gestegen, terwijl ongezonde voeding goedkoop blijft.
Natuurlijk mag er dagelijks worden gesnoept; een snoepje, een koekje… geen probleem. Na school is dat een goede gewoonte. Dan tot de maaltijd niets meer, en dat elke dag als een vanzelfsprekendheid presenteren aan je kinderen. Daar hebben kinderen wat aan! Daarvoor geldt: ‘lekker en gezond’, omdat het een gewone portie is en op een duidelijke manier is ingepast in het gewone leven, lekker is en gezond.”

Waar gaan we de mist in?
Opvoeden begint al bij de geboorte. Een baby die vastgeketend zit in een wipstoel voor de televisie kan nauwelijks bewegen en wordt al helemaal niet gestimuleerd om zijn omgeving te gaan verkennen. Niet doen dus.
Waar gaan we nog meer de mist in? L’Hoir geeft aan dat 17% van de vierjarigen een televisie op de slaapkamer heeft. En 8% van de tweeëneenhalf-jarigen. “Het liefst met wat snoep onder het bed. Het koppelen van eten aan televisie kijken, zorgt ervoor dat elke keer dat het kind naar de tv kijkt, het ook graag wat wil eten. En we weten allemaal dat het geen worteltjes en komkommertjes zijn waar het dan zin in heeft.” Ook mag 20% van de kinderen volgens L’Hoir zelf beslissen of ze tv gaan kijken. “Bovendien gaat de tv op de slaapkamer regelmatig niet op tijd uit, waardoor het kind te laat gaat slapen.”

Tussendoortjes
En dan zijn er nog de tussendoortjes op school:“Tegenwoordig krijgen kinderen drinken en eten mee naar school, vaak een pakje frisdrank of sap en een koek. Kinderen hebben dit helemaal niet nodig. Als een kind echt dorst heeft, kan het beter water drinken. Tussen de middag moet er uiteraard geluncht worden, maar tussendoortjes zijn eigenlijk niet nodig. Bij erosie wordt er vaak geadviseerd om een rietje te gebruiken. Maar helaas kauwt 60% op het rietje… en de onlangs gepromoveerde tandarts Dien Gambon beschrijft hoe ongunstig dit is voor het gebit, onder andere het glazuur. Je kunt het vergelijken met ‘gorgelen met cola’.

So die BBOFTT!
Wat doen we eraan? Voor ouders is een ezelsbruggetje verzonnen: SO die BBOFTT. Dit staat voor: Slaap, Opvoeding, Borstvoeding, Buitenspelen, Ontbijten, (weinig) Frisdrank, (weinig) Tv, (weinig) Tussendoortjes. Wellicht ten overvloede:

  • Een kind heeft veel en regelmatige slaap nodig.
  • Goed opvoeden is gezaghebbend opvoeden. De ouders hebben gezag en gebruiken gezag. Dat is wat anders dan ‘macht’. Het betekent dat er duidelijke regels en afspraken zijn en tegelijkertijd liefde en warmte is.
  • Borstvoeding helpt; het kind laat de ouder duidelijk zien wanneer het voldoende heeft en de zelfregulatie van het kind wordt hierdoor minder verstoord. (Hoeveel ouders zetten het flesje nog even in de magnetron om “het restje nog even te geven”?)
  • Een ontbijt is ontzettend belangrijk voor de energie van het kind en een goede spijsvertering.
  • Frisdrank bevat veel suikers en zuur en is dus niet aan te raden.
  • De Tv is hierboven reeds besproken.
  • Tussendoortjes, te vaak en te groot, leiden tot overgewicht en cariës.

“Maar”, zo vindt L’Hoir, “Men kan ook doorslaan in het gezond willen opvoeden van kinderen. Zo wordt er vaak te veel druk gegeven bij het eten van groente. Doordat de intonatie van de ouder bij het aansporen tot het eten van groente niet al te vriendelijk is, ervaart het kind de groente als iets onaangenaams. Een mopperende moeder en het eten van groenten kan in één maaltijd aan elkaar worden gekoppeld. Denk hierbij maar aan het klassieke voorbeeld van ‘Pavlov, de bel, de hond en het eten’.
Het wordt nog erger als een zoet toetje wordt ingezet als beloning. Belonen met zoetigheid, eten of toetjes, is pedagogisch heel onhandig. Goed belonen is belonen met complimentjes, een aai over de bol of samen iets leuks doen. Het koppelen van goed gedrag aan toetjes en beloningen, kan leiden tot zogenaamde ‘emotie-eters’.
Tijdens het eten is het belangrijk dat er over van alles en nog wat wordt gepraat, behalve over het eten zelf. Zo wordt er vaak beter gegeten dan wanneer ouders er bovenop zitten en de groente naar binnen wordt ‘gedwongen’.”

Actieve benadering
De rol van de kindertandarts, aldus L’Hoir, is om de risicogroep actief te benaderen, niet op een bestraffende, maar juist op een opbouwende manier. ”Motivational interviewing is een techniek om motivatie te verhogen. De kracht hiervan is dat je het kind of de ouder zelf laat formuleren wat ze zouden willen en kunnen doen aan een (beginnend) probleem. Als het in de buurt komt van wat je graag hoort, bekrachtig je dit meteen, geef je een compliment en ga je meteen afspraken maken en doelen stellen. Natuurlijk niet te hoog, want gedragsverandering is moeilijk en gaat in kleine stapjes. Die doelen zijn dan gemaakt door de ouders en het kind zelf en als het geformuleerd is door diegenen die het gedrag moeten laten zien, is er veel meer kans dat het ook gebeurt. Een samenwerking met de jeugdarts van het consultatiebureau, de medewerkers van kinderdagverblijven en naschoolse opvang, kinderartsen, huisarts, leerkrachten, burgemeesters en wethouders én tandartsen, kan de pandemie van overgewicht in goede banen leiden.”

Positieve manier
De gouden regel is volgens L’Hoir: “Empower ouders en kinderen in wat ze goed doen, complimenteer ze en verwoordt het positief. Bijvoorbeeld: ‘Als je een beker frisdrank drinkt en daarna gewoon water, dan word je niet alleen een schoonheid, maar dan hoef ik ook niet jouw tandjes te boren.’ Wijs dan achteloos eens naar de grootste boor… want een klein beetje angst kan geen kwaad. Je maakt een afspraak met ouders en kind over frisdrank en snoep, en het mooiste zou zijn dat ze via de site van de tandarts aan de assistente kan laten weten hoe het met haar gaat. Daar kan ze dan een prijs mee winnen…!
Als de tandarts, de huisarts, de jeugdarts en de kinderarts allemaal hetzelfde propageren op een positieve manier, dan hebben we kans dat onze populatie in de tandartsstoel blijft passen!”

Bron:
Verslag van het najaarscongres van de NVvK
Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Kindertandheelkunde, Thema A-Z