mond, lachen, man

Proefschrift Rik Soehardi over pre-implantologische chirurgie bij sterk geslonken kaken

Op 14 oktober promoveerde Rik Soehardi aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het onderwerp ‘Oplossingen voor patiënten met sterk geslonken kaken’.

De patiënt met extreem geslonken kaken na extractie van het gebit, vormt een uitdaging voor de chirurg zowel als voor de tandarts-prothetist. Sinds de introductie van implantaten zijn er aanzienlijk betere mogelijkheden voor deze patiënten. De laatste 25 jaar is er veel vooruitgang geboekt om door middel van pre-implantologische chirurgie de condities te scheppen voor een voorspelbaar en goed resultaat met betrekking tot een implantaat gesteunde, prothetische reconstructie van het gebit, waardoor een normale kauwfunctie mogelijk wordt.
Promovendus Rik Soehardi onderzocht twee chirurgisch-prothetische oplossingen voor patiënten met zulke sterk geslonken kaken.

Lees meer over: Implantologie, Kennis, Onderzoek, Thema A-Z
Slijtage: Herkennen, oorzaken achterhalen en behandelen

Onderzoek toont explosieve stijging van tanderosie

Tanderosie is het verschijnsel waarbij het beschermende tandglazuur van de tanden langzaam afslijt door direct contact met zuren uit eten en drinken. Dit gebeurt geleidelijk en is onomkeerbaar; weg is weg. Waar caries in de afgelopen decennia het grote probleem was onder met name kinderen, is tanderosie het nieuwe, explosief groeiende probleem.

Wetenschappelijk onderzoek
Recente onderzoeken tonen aan dat gemiddeld 30% van de Nederlanders last heeft van tanderosie. In 1998 toonde wetenschappelijk onderzoek van G.J. Truin nog aan dat bij 3% van de 12-jarigen erosie voorkwam. In 2002 toonden onderzoeken een stijging van dit percentage aan tot 24%. Uit onderzoeksresultaten in 2008 (H. El Aidi) bleek bij een eerste nulmeting dat erosie voorkwam bij 32% van de 12-jarigen. Dit aantal was in 2010 al opgelopen tot 42%.

Waar komt deze stijging vandaan?
Deze enorme stijging is te wijten aan de veranderde eet- en drinkcultuur ofwel onze nieuwe levensstijl. De huidige welvaart biedt een enorme keuze, overal is eten en drinken verkrijgbaar. Vaak in handige kleine verpakkingen en hersluitbaar, waarvan er makkelijk meerdere per dag genuttigd kunnen worden. We zijn de hele dag aan het eten en drinken, wat het risico op erosie vergroot. Uit onderzoeken blijkt dat dit eet-, drink- en snoepgedrag een duidelijke relatie heeft met tanderosie; erosie wordt mede bepaald door de frequentie en de contacttijd van het zuur in de mond. Bovendien is de smaakvoorkeur in de loop der jaren aanzienlijk veranderd van zoet naar zoet/zuur.

De grote boosdoener, zuur, is in toenemende mate in ons eten en drinken aanwezig is. Men realiseert zich vaak niet dat er veel zuren zitten in wat men eet en drinkt. Niet alleen in snoep (lollies etc) zitten veel zuren. Ook alle frisdranken, appelsap, cola en ijsthee in het bijzonder, sportdrankjes, fruit, fruitsappen, maar ook bijvoorbeeld babyvoeding bevatten een dermate hoge zuurgraad waardoor het tandglazuur oplost. Elk eet- en drinkmoment betekent een zuuraanval die de tanden aantast.

Bron:
Onderzoek van Elmex
Perssupport

Lees meer over: Kennis, Mondhygiëne, Onderzoek, Thema A-Z
kind - tandarts - behandeling

Proefschrift Martina von Böhl over effect orthodontistische behandeling op weefsel

 

Martina von Böhl promoveerde 14 oktober aan de Radboud Universiteit op een proefschrift over veranderingen in het weefsel rondom en in de tand bij een orthodontistische behandeling (Changes in periodontal ligament and dental pulp after experimental orthodontic tooth movement).

Bij een beugelbehandeling wordt er druk op de tand gezet om die te kunnen verplaatsen. Martina von Böhl onderzocht wat er dan gebeurt in het weefsel rondom de tand waarin de vezels zitten waarmee de tand aan het bot verankerd is. Ook bekeek zij of het weefsel binnen in de tand, dat de zenuwen en bloedvaten van de tand bevat, verandert als een tand wordt verplaatst. In haar proefschrift komen deze zaken aan de orde:

  • systematisch literatuuronderzoek naar hyalinisatie bij orthodontische tandverplaatsing in humaan en dierexperimenteel onderzoek
  • onderzoek naar de snelheid van tandverplaatsing en weefselreacties in het parodontaal ligament bij toepassen van kleine en grote orthodontische krachten
  • onderzoek naar de relatie tussen lokale morfologische veranderingen in het parodontaal ligament en individuele verschillen in de snelheid van tandverplaatsing
  • systematisch literatuuronderzoek naar de relatie tussen veranderingen in de pulpa en grootte van de kracht bij orthodontische tandverplaatsing
  • onderzoek naar het effect van leeftijd op de pulpa na experimentele tandverplaatsing met gebruik van gestandaardiseerde orthodontische apparatuur die krachtgrootte en -richting constant gehouden hielden.

Von Böhl concludeert dat orthodontische tandverplaatsing beïnvloed wordt door hyalinisatie, maar dat er geen relatie is met de krachtgrootte. Het optreden van kleine focale hyalinisatiegebieden verklaart mogelijk de individuele verschillen in de mate van tandverplaatsing. Literatuuronderzoek naar een mogelijke relatie tussen grootte van de kracht en afname van de doorbloeding van de pulpa leverde tegenstrijdige resultaten op. Verder concludeert Von Böhl dat orthodontische tandverplaatsing zelf geen onomkeerbaar effect heeft op het pulpaweefsel in jonge en volwassen ratten.

Over de promovendus
Martina von Böhl (Heide/Holstein, Duitsland, 1967) studeerde Tandheelkunde in Nijmegen. Sinds 2007 heeft zij haar eigen orthodontische praktijk en werkte zij parttime aan haar proefschrift binnen de Vakgroep Orthodontie en Craniofaciale Biologie van het UMC St Radboud.

Bron:
UMC St Radboud

Lees meer over: Kennis, Onderzoek, Orthodontie, Thema A-Z
open mond - gebit

Proefschrift Marylee van der Meulen over dysfunctie in de kaakgewrichten

Op woensdag 7 december hoopt Marylee van der Meulen aan de Universiteit van Amsterdam te promoveren op het onderwerp ‘Psychological screening of temporomandibular disorder patients’. Marylee ontving een bijdrage van de NVGPT in de kosten van haar promotie. Hieronder een samenvatting van het proefschrift.

Het woord ‘temporomandibulaire dysfunctie’ (TMD) refereert naar een aantal verschillende symptomen, die gelokaliseerd zijn in de kaakgewrichten en in de pezen en spieren rondom de gewrichten. De meest voorkomende symptomen zijn pijn en gevoelige spieren.
Vergelijkbaar met andere lichamelijke aandoeningen, in het bijzonder met pijnsyndromen, wordt TMD beïnvloed door psychologische factoren. De precieze relatie tussen lichamelijke en psychologische factoren is echter nog niet bekend. In 1992 werden de ‘Research Diagnostic Criteria’ voor TMD (RDC/TMD) gepubliceerd. Hierin wordt gebruik gemaakt van een systeem met twee assen om gegevens te verzamelen; een as I voor lichamelijke factoren en een as II voor psychologische en gedragsfactoren, waarvan men verwacht dat zij relevant zijn voor TMD. De Nederlandse vertaling van de RDC/TMD werd in 2005 voltooid.
Voor de onderzoeken waarvan in dit proefschrift verslag wordt gedaan, werden RDC/TMD as II vragenlijsten ingevuld door TMD-patiënten, die verwezen waren naar de TMD-klinieken van het Academisch Centrum voor Tandheelkunde Amsterdam (ACTA) en de Stichting voor Bijzondere Tandheelkunde (SBT). In het proefschrift worden vijf studies gerapporteerd. Het doel van de onderzoeken was om delen van de as II vragenlijst te evalueren (hoofdstuk 2 en 4), en om bij te dragen aan de vertaling/ontwikkeling en de statistische toetsing van nieuwe meetinstrumenten (hoofdstuk 3, 5 en 6).

Pijnintensiteit
Het doel van het eerste onderzoek van dit proefschrift (hoofdstuk 2) was om de relaties tussen verschillende soorten orale parafuncties en pijnintensiteit na te gaan bij patiënten met TMD. Hiertoe vulden twee groepen van respectievelijk 303 en 226 TMD-patiënten (83.8% en 88.5% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 37.2 ± 14.2 en 38.5 ± 13.3 jaar), die naar de TMD-klinieken van ACTA en SBT waren verwezen, een vragenlijst in met 12 vragen over orale parafuncties, alsmede de RDC/TMD as II vragenlijst, waarin een maat voor de karakteristieke pijnintensiteit (CPI) is opgenomen. De relaties tussen CPI en orale parafuncties werden onderzocht, waarbij statistisch voor sekse en leeftijd werd gecontroleerd. Het effect van de manier waarop de vragen waren geformuleerd, werd eveneens onderzocht.
Bij de eerste groep waren de vragen slechts gericht op de aanwezigheid van de parafuncties, terwijl in de andere groep juist gevraagd werd naar de belasting voor de kaak ten gevolge van de parafuncties. Een statistische hoofdcomponenten analyse (principale componentenanalyse) (PCA) van de antwoorden op de vragenlijsten leidde in beide groepen tot drie factoren (schalen): (1) een BRUX schaal voor bruxisme-activiteiten (tandenknarsen en –klemmen); (2) een BITE schaal voor bijtactiviteiten (bijvoorbeeld kauwgom kauwen, nagels bijten); en (3) een SOFT schaal voor activiteiten met zachte weefsels, met name met de tong en de lippen (bijvoorbeeld vacuümzuigen met de tong).
Statistisch significantie werd bereikt voor twee van de zes relaties (P<0.05), maar met een zeer lage verklaarde variantie (ongeveer 3.5%). De conclusie was dan ook dat er geen klinisch relevante relaties aantoonbaar zijn tussen zelfgerapporteerde orale parafuncties en TMD-pijnklachten.

Bruxisme
Het tweede onderzoek van dit proefschrift (hoofdstuk 3) was gericht op het onderzoeken van de ziekteopvattingen en “self-efficacy” (eigen-effectiviteit) in relatie tot bruxisme, alsmede om te onderzoeken of deze opvattingen gerelateerd zijn aan de ernst van het zelfgerapporteerde bruxisme van TMD-patiënten. 504 TMD-patiënten (75% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 40.7 ± 14.6 jaar), die verwezen waren naar de TMD-klinieken van ACTA en SBT, vulden een serie vragenlijsten in, waarvan er één vragen bevatte over de frequentie van orale parafunctionele activiteiten, o.a. bruxisme (klemmen en knarsen). De ziekteopvattingen van de patiënten werden geïnventariseerd met een vraag over de waargenomen oorzakelijke relatie tussen bruxisme en TMD-pijn; de self-efficacy van de patiënten werd geïnventariseerd met vragen over de mogelijkheid in het algemeen, om orale parafuncties te verminderen en de eigen taxatie van de patiënt van zijn vermogen om dit zelf te bewerkstelligen. Door respectievelijk 66.7 en 53.8 procent van de patiënten werd slaap- of waakbruxisme aangemerkt als een oorzaak van TMD-pijn; 89.9 procent geloofde dat orale parafuncties konden worden verminderd en 92.5 procent achtte zichzelf daartoe ook in staat. Hoe hoger de bruxismefrequentie, hoe meer geloofd werd dat bruxisme de oorzaak van TMD-pijn was (Spearman’s rho = 0.77 en 0.71; P<0.001) en hoe pessimistischer de self-efficacy-opvattingen waren over de reduceerbaarheid van orale parafuncties (Kruskall-Wallis Wallis Χ2=19.91, df=2, P<0.001; en Kruskal-Wallis Χ2=7.15, df=2, P=0.028). De conclusies waren dat de meeste TMD-patiënten geloven in de schadelijkheid van bruxisme en in de mogelijkheid deze gedragingen te reduceren. Bruxismefrequentie is dus geassocieerd met ziekteopvattingen en self-efficacy.

Etnische achtergrond
In het onderzoek in hoofdstuk 4 werden de mogelijke relaties tussen de etnische achtergrond van TMD-patiënten aan de ene kant en TMD-pijnintensiteit en psychologische en gedragsvariabelen aan de andere kant onderzocht, waarbij statistisch gecontroleerd werd voor de mogelijke interactie tussen etnische achtergrond en sociaaleconomische factoren. Een steekproef van 504 opeenvolgende TMD-patiënten van de TMD klinieken verwezen naar ACTA en SBT (74.6% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 40.9 ± 14.6 jaar), vulden de RDC/TMD as II vragen over pijnintensiteit, pijngerelateerde disability, somatisatie, depressie, etnische achtergrond en sociaaleconomische status, een orale parafuncties vragenlijst, en vragen over stress in.
Etnische achtergrond werd geclassificeerd volgens de methode van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waarbij het geboorteland van patiënt en beide ouders werd gebruikt, hetgeen resulteerde in een classificatie in drie subgroepen: autochtoon (AU: 69.6%), westers allochtoon (WA: 14.8%), en niet-westers allochtoon (NWA: 15.6%). Er werden geen verschillen in sekse en leeftijd gevonden tussen de drie etnische groepen, noch waren er verschillen in karakteristieke pijnintensiteit (CPI) of orale parafuncties.
Echter, TMD-patiënten uit de NWA-groep hadden significant hogere scores op psychologische factoren, met name op pijngerelateerde disability, disability-dagen, somatisatie, depressie en stress. Deze patiënten hadden bovendien vaker geen werk, een lagere opleiding en een lager inkomensniveau. Variantie-analyse toonde aan dat er geen interactie was tussen etnische achtergrond en sociaaleconomische factoren in relatie tot de genoemde psychologische variabelen. Geconcludeerd kon daarom worden dat de etnische achtergrond van TMD-patiënten in Nederland wel gerelateerd is aan psychologische factoren, ongeacht hun sociaaleconomische status, maar niet aan TMD-pijnklachten of aan orale parafuncties.

Kwaliteit van leven
Het doel van het onderzoek in hoofdstuk 5 was om een crosscultureel aangepaste versie van de Oral Health Impact Profile (OHIP), een vragenlijst met 49 vragen die kwaliteit van leven in relatie tot mondgezondheid meet, te maken en daarvan de psychometrische eigenschappen te onderzoeken. De originele Engelse versie van de OHIP werd vertaald in het Nederlands, waarbij de richtlijnen voor crossculturele aanpassing voor aan gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven meetinstrumenten werden gevolgd.
De psychometrische eigenschappen van de hier uit voortkomende OHIP-NL werden onderzocht in een steekproef van 119 patiënten (68.9% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 57.1 ± 12.2 jaar). Zij waren verwezen naar de kliniek voor Prothetische Tandheelkunde en Implantologie van ACTA, met klachten over een partiële of volledige gebitsprotheses of andere problemen met ontbrekende tanden of kiezen. Om de betrouwbaarheid van de OHIP-NL vast te stellen, werden de interne consistentie en de test-hertestbetrouwbaarheid (N = 41, interval van 1-2 weken) onderzocht, waarbij gebruik werd gemaakt van, respectievelijk, Cronbach’s alpha en intraclass correlaties. Voorts werd de constructvaliditeit vastgesteld met een ANOVA-test.
De interne consistentie en test-hertestbetrouwbaarheid waren excellent (Cronbach’s alpha = 0.82 – 0.97; ICC = 0.78 – 0.90). Bovendien waren alle associaties significant en in de verwachte richting. De conclusie was dat de OHIP-NL kan worden beschouwd als een betrouwbaar en valide instrument om de aan mondgezondheid gerelateerde kwaliteit van leven te meten.

Lengte vragenlijst
In het onderzoek in hoofdstuk 6 werden de psychometrische eigenschappen van drie versies van de Nederlandse Orale Health Impact Profile (OHIP-NL) voor klinische gebruik bij TMD-patiënten geëvalueerd. Daartoe werden twee verkorte OHIP-versies (OHIP-NL14 en OHIP-NL5) ontwikkeld, door het gebruik van respectievelijk 14 en 5 items uit de officieel vertaalde en cultureel aangepaste, uit 49 items bestaande OHIP-NL vragenlijst. 245 opeenvolgende TMD-patiënten, die verwezen waren door hun tandarts naar de TMD-klinieken van ACTA en SBT (77% vrouwen; gemiddelde leeftijd = 41.0 ± 14.9 jaar), vulden de RDC/TMD as II vragenlijst en de OHIP-NL in.
De betrouwbaarheid en de validiteit van alle drie OHIP-versies werden onderling vergeleken en hun associaties met vier psychologische as II variabelen, die een maat zijn voor het niveau waarop TMD-patiënten bij hun functioneren gehinderd worden door de klachten, werden onderzocht. Volgens de richtlijnen voor klinische toepassingen waren de interne consistentiescores voldoende voor de OHIP-NL en OHIP-NL14, maar niet voldoende voor de OHIP-NL5. De test-hertestbetrouwbaarheid (N=64) was excellent voor de OHIP-NL en OHIP-NL14 en redelijk tot goed voor de OHIP-NL5. Voor alle drie versies was er bewijs voor scorevaliditeit: associaties tussen de OHIP-totaalscores en de validatievariabelen, evenals de overige RDC/TMD as II variabelen, voldeden aan de verwachtingen en waren statistisch significant (P< 0.001). De conclusies waren dat de OHIP-NL en de OHIP-NL14 op een vergelijkbaar niveau functioneerden en dat beiden beter waren dan de OHIP-NL5. Als de lengte van de vragenlijst (d.w.z. de benodigde tijd voor het invullen) van belang is, geniet daarom de OHIP-NL14 de voorkeur.

Aanbevelingen
De aanbevelingen voor de te herziene versie van RDC/TMD as II zijn om vragen over andere orale parafuncties dan klemmen en knarsen toe te voegen, zoals nagelbijten en duwen met de tong, en om gebruik te maken van de statistische gevonden BRUX, BITE, en SOFT schalen. Bovendien wordt aanbevolen om vragen over ziekteopvattingen en self-efficacy in relatie tot orale parafuncties toe te voegen aan de vragenlijst. Vragen over etnische achtergrond van de patiënten moeten worden geïntroduceerd, maar voordat zij in de praktijk kunnen worden gebruikt dient er eerst meer onderzoek en debat over deze factor plaats te vinden. De OHIP zou aan de as II vragenlijst moeten worden toegevoegd, waarbij de uit 49 items bestaande versie voor onderzoeksdoeleinden de voorkeur zou verdienen, terwijl 14-item versie voor gebruik bij TMD-patiënten in de kliniek geschikt is. Tot slot wordt voorgesteld om de Graded Chronic Pain classificatie zodanig te wijzigen dat de factoren pijnintensiteit en aan pijn gerelateerde disability los van elkaar worden gebruikt.

Bron:
Nederlandse Vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
slapen, vrouw, bed

Proefschrift Ghizlane Aarab over behandelopties voor slaapapneu

Op 5 oktober promoveerde mevr. Ghizlane Aarab aan de Universiteit van Amsterdam op het onderwerp ‘Mandibular Advancement Device Therapy in Obstructive Sleep Apnea’. Mevr. Aarab ontving een bijdrage van de NVGPT in de kosten van haar promotie. Hieronder een samenvatting van het proefschrift.

Het obstructieve slaapapneu syndroom (OSAS) wordt gekenmerkt door het herhaald optreden van volledige of partiële obstructies van de hogere luchtweg. Snurken, overmatige slaperigheid en vermoeidheid overdag zijn veel voorkomende klachten. Deze klachten kunnen een grote invloed hebben op iemands leven, mogelijk zelfs met invaliderende gevolgen.

CPAP
Continue positieve luchtdruk behandeling (“continuous positive airway pressure”; CPAP) wordt internationaal beschouwd als de gouden standaard in de behandeling van OSAS. Hoewel CPAP als een zeer effectieve en veilige behandeling voor OSAS wordt beschouwd, is er toch behoefte aan andere behandelingsopties, omdat CPAP vaak niet wordt geaccepteerd door patiënten. Een afname in therapietrouw is hiervan het gevolg.
Tegenwoordig worden voornamelijk mandibulaire repositie-apparaten (MRA’s) voorgeschreven voor de behandeling van milde en matige OSAS, omdat deze behandeling vaker wordt geaccepteerd door OSAS-patiënten dan een CPAP-behandeling.

MRA
Ten tijde van de start van onze gerandomiseerde gecontroleerde studie (RCT) in 2002 was het MRA voornamelijk onderzocht in de vorm van casuïstiek. Dit resulteerde in onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor de therapeutisch effectiviteit van het MRA. Wij besloten daarom drie belangrijke aspecten van de MRA-behandeling te onderzoeken in een RCT: (1) de variabiliteit van de apneu-hypopneu index (AHI) en de gevolgen hiervan voor diagnostiek en therapie-evaluatie (hoofdstuk 2); (2) de invloed van mandibulaire protrusie op tekenen en symptomen van OSAS (hoofdstuk 3 en 4); en (3) de korte en lange termijneffecten van zowel MRA als CPAP in de behandeling van OSAS (hoofdstuk 5 en 6).
De AHI wordt in de meeste studies gebruikt als primaire uitkomstmaat in de diagnostiek en de therapie-evaluatie van OSAS-patiënten. Het is daarom van belang dat deze variabele stabiel is over de tijd. In hoofdstuk 2 van dit proefschrift is de variabiliteit van de AHI gedurende tien weken bepaald, en een wiskundige techniek beschreven om de mogelijke gevolgen hiervan voor diagnostiek en therapie-evaluatie bij OSAS-patiënten te bepalen. Op basis van deze studie kan er geconcludeerd worden dat er een aanzienlijke intra-individuele variabiliteit bestaat tussen AHI-registraties. Dit betekent dat een enkele registratie de aanwezigheid van OSAS alleen kan bevestigen of ontkennen als de uitkomst van die registratie buiten een cut-off-band valt die rondom een cut-off-punt ligt.

Geen klinisch verschil
Ten behoeve van de RCT werd een MRA ontwikkeld met een schroefmechanisme dat het mogelijk maakte om de protrusiestand van de mandibula te veranderen bij een constante verticale dimensie. In hoofdstuk 3 van dit proefschrift is de initiële effectiviteit van dit MRA bepaald in een pilotstudie. Er is tevens gekeken in hoeverre de procedures van deze pilotstudie ook gebruikt konden worden in de toekomstige RCT. In hoofdstuk 4 van dit proefschrift is de invloed van vier verschillende mandibulaire protrusiestanden, bij een constante verticale dimensie, op tekenen en symptomen van OSAS onderzocht. Op basis van deze studie werd aanbevolen om het MRA bij de start van de behandeling in te stellen in de 50%-protrusiestand voor het optimale effect en minimale bijwerkingen.
Na de start van onze RCT hebben een aantal andere RCTs aangetoond dat de effectiviteit van MRA’s kleiner is dan die van CPAP. In deze voorgaande studies was echter alleen CPAP objectief getitreerd. Om een gelijkwaardige vergelijking te kunnen maken tussen beiden therapieën, is het van belang om ook het MRA objectief te titreren. Het doel van hoofdstuk 5 van dit proefschrift was daarom een vergelijking tussen MRA en nasale CPAP (nCPAP) in effectiviteit, na objectieve titratie van beiden therapieën met behulp van polysomnografie. Bovendien werden deze behandeleffecten van beiden groepen over een periode van één jaar geëvalueerd in hoofdstuk 6. Op basis van beide studies werd er geconcludeerd dat er geen klinisch relevant verschil is tussen MAD en nCPAP in de behandeling van milde en matige OSAS.

Conclusies

 

  • Er moet rekening worden houden met een aanzienlijke intra-individuele variabiliteit tussen AHI-registraties in de diagnostiek en de therapie-evaluatie van OSAS (hoofdstuk 2).
  • Het is aan te bevelen om een MRA-behandeling in de 50%-protrusiestand te starten bij de behandeling van milde en matige OSAS (hoofdstuk 3 en 4).
  • Er is zowel op de korte termijn als op de lange termijn geen klinisch relevant verschil tussen MRA en nCPAP in de behandeling van milde en matige OSAS (hoofdstuk 5 en 6).

Bron:
Nederlandse Vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde

Lees meer over: Kennis, Onderzoek, Slaapgeneeskunde, Thema A-Z
Coronapandemie heeft grote gevolgen voor het risico op orale kanker

Proefschrift Caroline Speksnijder over mondkanker

Op dinsdag 31 mei promoveerde Caroline Speksnijder aan de Universiteit Utrecht op het onderwerp ‘Functie na oraal oncologische interventie, reconstructie en rehabilitatie’. Caroline ontving een bijdrage van de NVGPT in de kosten van haar promotie. Hieronder een samenvatting van het proefschrift.

Introductie
In Nederland neemt de incidentie van mondkanker steeds meer toe.1 Vooruitgang in (reconstructieve) chirurgie, radiotherapie en chemotherapie zorgt voor een toename van de overleving en betere locoregionale controle. Daarnaast wordt gewerkt aan behoud en herstel van de orale functie en kwaliteit van leven na de behandeling van de kanker.2 Desondanks worden patiënten nog steeds geconfronteerd met verslechtering of verlies van essentiële orale functies, zoals kauwen, tongfunctie, lipsluiting, spreken en slikken.3-9 Wanneer een nekdissectie nodig was, kan ook de nek- en schouderfunctie aangedaan zijn.10-13 De afname van functie kan worden veroorzaakt door de tumor zelf, maar ook door de oncologische interventie. Chirurgie kan resulteren in defecten van het weefsel, afhankelijk van de locatie en grootte van de tumor en eventuele cervicale lymfklier metastase. Radiotherapie kan bijvoorbeeld leiden tot problematische fibrosering, die in de loop van de tijd kan verergeren.

Locatie van de tumor
Uit klinische ervaring is gebleken, dat de primaire locatie van de tumor van invloed is op het verloop van de orale functie (ongepubliceerde gegevens). Op basis van deze kennis werden in dit onderzoek de patiënten ingedeeld in drie anatomische groepen, afhankelijk van de locatie van de tumor: (1) maxilla, hard/zacht palatum, tuber maxillare en/of processus alveolaris superior, (2) buccale mucosa van de wang, trigonum retromolare en/of processus alveolaris inferior en (3) tong en/of mondbodem.
Allereerst werd een retrospectief onderzoek uitgevoerd naar de beleving van de orale functie bij 158 patiënten, die werden behandeld voor orale oncologie. Op deze wijze werd informatie verkregen over het oraal functioneren van deze patiënten over de periode tot vijf jaar na de oncologische interventie. Daarnaast werden 145 nieuwe patiënten met mondkanker geworven voor een prospectieve evaluatie van de orale functie: 34 patiënten met maligniteiten in maxilla, hard/zachte palatum, tuber maxillare en/of processus alveolaris superior; 56 patiënten met maligniteiten in buccale mucosa van de wang, trigone retromolare en/of processus alveolaris inferior en 55 patiënten met maligniteiten in tong en/of mondbodem. Exclusiecriteria waren eerdere of gelijktijdige tumoren, cognitieve stoornissen en onvermogen tot het begrijpen van de Nederlandse taal. Tevens werden 60 gezonde mensen van overeenkomstige leeftijd gerekruteerd om hun resultaten te vergelijken met die van de patiënten die behandeld werden voor mondkanker.

Dit proefschrift beschrijft wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van de oraal oncologische interventie, reconstructie en rehabilitatie op de functie van de mond, nek en schouders. De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op ervaringen van de patiënten, en op objectief gemeten functies van de patiënten vóór en na behandeling van de mondkanker. De resultaten vergroten de kennis omtrent de verslechtering en het herstel van de mondfunctie bij patiënten behandeld voor mondkanker na interventie, reconstructie en rehabilitatie.

Oraal functioneren
Oraal functioneren na oncologische interventie in de mondholte: een retrospectieve studie (hoofdstuk 2)
Het is belangrijk dat clinici weten hoe patiënten, die worden behandeld voor mondkanker, zelf hun orale vaardigheden ervaren. Daarvoor is het nodig deze patiënten te vragen naar hun oraal functioneren. Vijf jaar na oncologische interventie werden patiënten telefonisch geïnterviewd. Zij beantwoordden vragen over hun oraal functioneren in verschillende fasen van hun behandeling: vóór en na interventie en op het moment van het telefonisch interview. De volgende 11 items kwamen aan de orde: dentitie, kauwen, pijn tijdens kauwen, lipsluiting, xerostomia, gewichtsverlies, sondevoeding, slikklachten, verslikken, pijn tijdens het slikken en spraak.
Patiënten die waren behandeld voor maligniteiten in maxilla, hard/zacht palatum, tuber maxillare en/of processus alveolaris superior rapporteerden dat het kauwen van voedsel direct na de oncologische interventie moeilijker was geworden. Echter vijf jaar later werd een significantie verbetering in de kauwfunctie gemeld.
Patiënten behandeld voor maligniteiten in de buccale mucosa van de wang, trigone retromolare en/of processus alveolaris inferior rapporteerden een verslechtering in kauwen, lipsluiting en speekselproductie direct na de interventie. Vijf jaar later meldden deze patiënten nog steeds deze problemen met daarbij een verslechtering van de dentale status.
Patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem hadden problemen met vrijwel alle items uit de enquete direct na de oncologische interventie. Vijf jaar na de interventie meldden deze patiënten dat zij nog steeds problemen hadden met hun dentale status, kauwfunctie en speekselproductie. Deze patiënten rapporteerden meer klachten over hun orale functie dan de andere twee groepen kort na interventie, terwijl de tumoren gemiddeld kleiner waren, minder reconstructie had plaatsgevonden en minder patiënten radiotherapie hadden gekregen. We concluderen dat een retrospectief interview kan helpen om informatie toe te voegen aan onvolledige gegevens die verkregen zijn uit de patiëntendossiers.

Kauwtest
Kleurenmengtest vergeleken met een deeltjesverkleiningtest bij personen met een normaal en met een verminderd kauwvermogen (hoofdstuk 3)
Voor het objectief kwantificeren van kauwfunctie werd een nieuwe kauwtest ontwikkeld, geschikt voor patiënten met een verminderd kauwvermogen. Het nieuwe testvoedsel diende een samenhangende bolus te vormen en moest zacht genoeg zijn om te kunnen worden gekauwd door personen met een verslechterde mondfunctie. Bestaande tests, waarin deeltjes worden verkleind door erop te kauwen, voldeden niet aan deze criteria. Het testvoedsel Optocal, dat gewoonlijk wordt gebruikt voor deze tests, vormt geen coherente bolus en de bijtkracht die nodig is voor het verkleinen van de Optocal deeltjes is te groot voor veel patiënten die behandeld zijn voor orale maligniteiten.14 Dit maakt de test met kauwen op Optocal ongeschikt voor patiënten met een gemutileerde mondholte.
We ontwikkelden een test die meet hoe goed een persoon een voedselbolus kan mengen en kneden. Deze test maakt gebruik van tabletten met een doorsnede van 20 mm, die bestaan uit een laag rode en een laag blauwe was. De wastabletten zijn makkelijk te kauwen en vormen een coherente bolus. De mate van vermenging van de twee kleuren wordt bepaald door computer analyse van digitale beelden van de was. De resultaten van de nieuwe kleurenmengtest werden vergeleken met de resultaten van de test met verkleining van Optocal deeltjes. De twee-kleuren wastabletten en de Optocal deeltjes werden gekauwd door 60 gezonde deelnemers, verdeeld in drie groepen van 20 proefpersonen gematcht voor leeftijd en geslacht. De verdeling van de deelnemers geschiedde op basis van dentale status: (1) volledige natuurlijke dentitie, (2) bovenkaakprothese plus implantaat gedragen overkappingsprothese voor de onderkaak en (3) volledige protheses.
Beide testen wezen uit dat de groep met volledige natuurlijke dentitie beter kauwt dan de twee groepen prothese dragers. De kleurenmengtest toonde betere resultaten voor de groep met implantaat gedragen prothesen in de onderkaak dan voor de groep zonder implantaat gedragen prothesen. De deeltjesverkleiningtest liet echter geen significant verschil zien tussen de twee prothese groepen. De resultaten geven aan dat de kleurenmengtest beter verschillen in kauwfunctie kan detecteren tussen verschillende groepen deelnemers met een verminderd kauwvermogen, dan de deeltjesverkleiningtest. Daarom gebruikten we de kleurenmengtest voor het evalueren van de kauwefficiëntie van patiënten behandeld voor mondkanker.

Beelden beoordelen
Digitale beeldverwerking versus visuele beoordeling van gekauwde twee-kleuren was in kleurenmengtest (hoofdstuk 4)
Deze studie vergelijkt de resultaten van de computer analyse van digitale beelden van gekauwde twee-kleuren was met de resultaten van de visuele beoordeling van deze beelden. Daarvoor werden de beelden gebruikt van gekauwde twee-kleuren was uit de vorige studie (hoofdstuk 3). Hierin werden met een flatbed scanner digitale beelden gemaakt van beide zijden van de gekauwde was. Een computer programma bepaalde uit deze beelden een maat voor de vermenging van de was op basis van de intensiteitsverdeling van de twee kleuren: de mengindex. Daarnaast werd de vermenging van de kleuren beoordeeld door vijf personen. Op grond van vijf referentiebeelden verdeelden zij de beelden van de gekauwde was in vijf categorieën, van zeer goed tot zeer slecht gemengde kleuren.
Computer analyse van de beelden resulteerde in een significant verschil in mengvermogen tussen de twee prothese dragende groepen, terwijl de beoordelaars dit verschil niet konden detecteren. Beide methoden waren geschikt om onderscheid te maken tussen personen met een volledige natuurlijke dentitie en volledige prothese dragers. De conclusie is dat computeranalyse van de beelden met gemengde was de voorkeur heeft boven visuele beoordeling, wanneer het gaat om bepaling van kauwresultaten van personen met een verminderd kauwvermogen.

Kauwfunctie
Kauwfunctie bij patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem: een prospectieve studie van één jaar (hoofdstuk 5)
Onze studie van de orale functie van patiënten met maligniteiten in de tong en/of mondbodem liet zien, dat na de chirurgische ingreep de gebitsindex, de maximale bijtkracht en de kauwfunctie (mengvermogen) significant verslechterden. Na orale rehabilitatie was de dentale status significant verbeterd. De patiënten die alleen chirurgisch werden behandeld, bereikten één jaar na de behandeling weer het niveau van voor de chirurgische ingreep. De maximale bijtkracht van deze groep patiënten werd niet significant beïnvloed door de chirurgische interventie. In de groep patiënten die naast chirurgie ook radiotherapie ondergingen, daalde de bijtkracht, kort na de chirurgische ingreep, tijdelijk tot onder het niveau van de gezonde controles met een volledig kunstgebit. Hoewel er enig herstel optrad in de chirurgie-radiotherapie groep, bleef de bijtkracht significant lager dan het niveau voor de operatie. De afname in maximale bijtkracht kort na chirurgie was significant gerelateerd aan de locatie van de resectie en de omvang van de reconstructie voor alle patiënten binnen deze studie. De locatie van de resectie heeft dus invloed op de aanvankelijke afname van de bijtkracht en de afname in bijtkracht is groter naarmate de reconstructie groter is.
De kauwfunctie, gemeten met de kleurenmengtest, liet een sterke afname zien als gevolg van de chirurgische ingreep. Radiotherapie had een verdere verslechtering van het kauwvermogen tot gevolg. De patiënten in de chirurgie-radiotherapie groep presteerden slechter dan de patiënten in de chirurgie groep. We concluderen uit deze studie dat een chirurgische ingreep een grote negatieve impact heeft op de orale functie. De orale functie verslechterde significant sterker bij patiënten die werden behandeld met chirurgie en radiotherapie, vergeleken met patiënten die alleen chirurgie hadden ondergaan. Ook het herstel was minder prominent in de chirurgie-radiotherapie groep dan in de chirurgie groep. De patiënten behandeld met chirurgie en radiotherapie hadden over het algemeen grotere tumoren en ondergingen uitgebreidere resecties. Een half jaar na chirurgie vonden we geen verder herstel van maximale bijtkracht en kauwfunctie in beide groepen.

Tongfunctie
Tongfunctie bij patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem: een prospectieve studie van één jaar (hoofdstuk 6)
De tong speelt een belangrijke rol tijdens het kauwen, slikken, de mondhygiëne en het spreken. Bij patiënten met een plaveiselcelcarcinoom van de tong en/of mondbodem werd na chirurgie een significante afname gevonden in de sensorische functie van de tong. Bij patiënten die naast chirurgie ook met radiotherapie behandeld werden, nam na chirurgie ook de tongmobiliteit significant af. Gedurende het jaar na de oncologische interventie bleef de tactiele sensorische functie op hetzelfde lage niveau dat werd waargenomen kort na chirurgie. De afname in thermische sensorische functie, waargenomen kort na de operatie bij alle patiënten in dit onderzoek, was significant gerelateerd aan de pathologische tumorgrootte (pT).
Alle mobiliteitsmetingen van de tong toonden een verslechtering na de chirurgische ingreep. De daling van het vermogen om de tong uit te steken, waargenomen kort na de operatie bij alle patiënten in deze studie, was significant gerelateerd aan pT en het type reconstructie. Maximale tongkracht werd niet significant beïnvloed door chirurgie en/of radiotherapie. Zes maanden na chirurgie werd een tijdelijke toename in tongkracht waargenomen. Deze toename verdween echter in de volgende zes maanden, zodat de tongkracht daalde tot het niveau dat gevonden werd voor en kort na de behandeling. Een verminderde kauwfunctie resulteerde in een toegenomen tongkracht. Het bleek dat patiënten “kauwden” met de tong door het voedsel met de tong tegen het gehemelte te drukken als compensatie voor de verminderde dentale kauwfunctie. Op deze manier trainden patiënten hun tongspieren onbewust, hetgeen resulteerde in een toegenomen maximale tongkracht.
Additionele postchirurgische radiotherapie had geen significante invloed op de tongfunctie, zoals gemeten in dit onderzoek. Echter de patiënten behandeld met chirurgie en radiotherapie hadden grotere tumoren en ontvingen uitgebreidere reconstructies. Daardoor was bij deze patiënten de afname in sensorische functie van de tong en tongmobiliteit groter dan bij patiënten die alleen chirurgisch behandeld werden.

Nek- en schouderfunctie
Nek- en schouderfunctie bij patiënten behandeld voor orale maligniteiten: een prospectieve studie van één jaar (hoofdstuk 7)
Nek- and schouderklachten kunnen het directe gevolg zijn van een nekdissectie (ND) en kunnen zich manifesteren als pijn, verminderde beweeglijkheid van nek en schouders, verminderde gevoeligheid en verminderde nek- en schouderfunctie. In dit onderzoek participeerden patiënten zonder ND, patiënten behandeld middels een selectieve nekdissectie (SND), patiënten met een (gemodificeerde) radicale nekdissectie ((M)RND) en patiënten die een bilaterale ND ondergingen. De resultaten van de patiënten werden vergeleken met de resultaten van een groep gezonde proefpersonen.
De resultaten laten zien, dat uitgebreidere nekdissecties kort na interventie leidden tot een grotere afname in nek- en schouderfunctie. Een significante afname in nek- en schoudermobiliteit kort na de interventie werd gevolgd door een geleidelijk herstel in het eerste jaar na interventie tot vlak onder het niveau van de gezonde controles. Echter, patiënten behandeld met een bilaterale nekdissectie hadden een jaar na interventie nog steeds een verslechterde lateroflexie van de nek, terwijl patiënten die behandeld werden voor een enkelzijdige (M)RND nog steeds pijn meldden tijdens het bewegen van de nek. De maximale anteflexie van de schouder was een jaar na interventie bij alle patiënten terug op het niveau van gezonde controles. Echter, alle patiënten, ook de patiënten zonder een ND, hadden een significant lagere schouder-abductie dan de controle personen.

Conclusies
Het onderzoek in dit proefschrift toonde aan dat een sterkere achteruitgang in functie optreed bij patiënten met grotere tumoren en een hogere mate van lymfkliermetastasen. Grotere tumoren en meer uitgebreide lymfkliermetastasen in de nek worden met een uitgebreidere therapie behandeld. In ons onderzoek zagen we geen verdere functieafname als gevolg van de radiotherapie in de periode kort na chirurgie en kort na radiotherapie. Op korte termijn had bestraling dus geen significant effect op de functie. Echter, op dat moment zouden mogelijke effecten van radiotherapie op de functie overschaduwd kunnen zijn door de gevolgen van de chirurgische ingreep. Een aantal functies herstelden gedeeltelijk in het eerste jaar na de interventie. Herstel van functie was minder evident bij patiënten met een meer intensieve chirurgische ingreep. Waarschijnlijk heeft herstel meer tijd nodig voor deze patiënten. Onze retrospectieve studie leerde dat na vijf jaar een deel van de patiënten behandeld voor mondkanker nog steeds een verminderde speekselproductie, dentale status, kauwfunctie en lipcompetentie rapporteert.

Toekomstig onderzoek
Naast de gegevens gerapporteerd in dit proefschrift, zijn gegevens van verschillende andere parameters verzameld voor de groep van 145 patiënten gedurende de periode tot één jaar na de oraal oncologische interventie. De patiënten werd gevraagd hoe zij hun kwaliteit van leven (KvL) ervaren met behulp van de Europese Organisatie voor Onderzoek en Behandeling van Kanker (EORTC) vragenlijst en de aanvullende hoofd-hals module (QLQ-H&N35). Verder onderzochten we de mate van depressie, met behulp van de schaal van het Centrum voor Epidemiologische Studies-Depressie (CES-D), en de coping stijl volgens de Coping Inventarisatie voor Stressvolle Situaties vragenlijst. Analyse van deze gegevens zal meer inzicht geven in hoe patiënten de verschillende aspecten van hun oncologische behandeling hebben ervaren gedurende het eerste jaar na de behandeling. Naast door de patiënten gerapporteerde data werden de volgende objectieve parameters gemeten: slikduur, spraak, lipmobiliteit, lipsluiting, sensorische functie van de lippen, maximale mondopening en speekselproductie. Analyse van deze gegevens in combinatie met de gerapporteerde gegevens in dit proefschrift zal meer gedetailleerd inzicht geven in het subjectief en objectief functioneren van patiënten die behandeld zijn voor mondkanker.
Ter aanvulling op de gegevens van de gerapporteerde orale functie uit onze retrospectieve studie verdient het aanbeveling om een vijf-jaars follow-up studie uit te voeren bij de patiënten die deelnemen aan ons prospectief cohort onderzoek. De subjectieve en objectieve parameters zullen een gedetailleerd beeld geven over hoe patiënten op de lange termijn hun functie ervaren en hoe goed zij die functie kunnen uitvoeren.
In onze prospectieve cohort studie werd vastgesteld dat tussen de 6 en 12 maanden na behandeling geen (verder) herstel werd waargenomen voor de orale functie (maximale bijtkracht, kauwfunctie, tongmobiliteit en tongsensatie) in de groep van 45 patiënten behandeld voor maligniteiten in tong en/of mondbodem. De nek- en schouderfunctie herstelde gedeeltelijk in de 145 patiënten behandeld voor mondkanker. Onderzoek naar revalidatie interventies, zoals (orofaciale) fysiotherapie,15,16 logopedie17 en dietetiek,18 is van belang voor een verdere verbetering van de (orale) functie na interventie. De fysiotherapeut, gespecialiseerd in training en optimalisatie van de mobiliteit van het muskuloskeletale stelsel, kan helpen om herstel van (orale) functies te maximaliseren. De evaluatie van fysiotherapeutische interventies, bij voorkeur door gerandomiseerde klinische studies, kan informatie verschaffen of deze revalidatiebehandeling succesvol is bij het verder verminderen van de beperkingen in functie.

Reference List
1. Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC). Most frequent cancers in the Netherlands. www.ikcnet.nl 2008.
2. Shah JP, Johnson NW, Batsakis JG. Oral cancer. Martin Dunitz Publishers (distributed by Thieme Medical Publishers) 2003:390.
3. Marunick MT, Mathes BE, Klein BB. Masticatory function in hemimandibilectomy patients. J Oral Rehabil 1992;19:289-295.
4. Namaki S, Matsumoto M, Ohba H, Tanaka H, Koshikawa N, Shinohara M. Masticatory efficiency before and after surgery in oral cancer patients: comparative study of glossectomy, marginal mandibulectomy and segmental mandibulectomy. J Oral Sci 2004;46:113-117.
5. Logemann JA, Smith CH, Pauloski BR, Rademaker AW, Lazarus CL, Colangelo LA, Mittal B, MacCracken E, Gaziano J, Stachowiak L, Newman LA. Effects of xerostomia on perception and performance of swallow function. Head Neck 2001;23:317-321.
6. Pauloski BR, Rademaker AW, Logemann JA, McConnel FM, Heiser MA, Cardinale S, Lazarus CL, Pelzer H, Stein D, Beery Q. Surgical variables affecting swallowing in patients treated for oral/oropharyngeal cancer. Head Neck 2004;26:625-636.
7. Pauloski BR, Rademaker AW, Logemann JA, Colangelo LA. Speech and swallowing in irradiated and nonirradiated postsurgical oral cancer patients. Otolaryngol Head Neck Surg 1998;118:616-624.
8. Borggreven PA, Verdonck-de L, I, Langendijk JA, Doornaert P, Koster MN, de BR, Leemans CR. Speech outcome after surgical treatment for oral and oropharyngeal cancer: a longitudinal assessment of patients reconstructed by a microvascular flap. Head Neck 2005;27:785-793.
9. Rogers SN, Lowe D, Patel M, Brown JS, Vaughan ED. Clinical function after primary surgery for oral and oropharyngeal cancer: an 11-item examination. Br J Oral Maxillofac Surg 2002;40:1-10.
10. Dijkstra PU, van Wilgen PC, Buijs RP, Brendeke W, de Goede CJT, Kerst A, Koolstra M, Marinus J, Schoppink EM, Stuiver MM, van de Velde CF, Roodenburg JLN. Incidence of shoulder pain after neck dissection: A clinical explorative study for risk factors. Head Neck 2001;23:947-953.
11. Chaplin JM, Morton RP. A prospective, longitudinal study of pain in head and neck cancer patients. Head Neck 1999;21:531-537.
12. Nahum AM, Mullally W, Marmor L. A syndrome resulting from radical neck dissection. Arch Otolaryngol 1961;74:424-428.
13. Piazza C, Cappiello J, Nicolai P. Sternoclavicular joint hypertrophy after neck dissection and upper trapezius myocutaneous flap transposition. Otolaryngol Head Neck Surg 2002;126:193-194.
14. Fontijn-Tekamp FA, Slagter AP, van der Bilt A, van ’t Hof MA, Witter DJ, Kalk W, Jansen JA. Biting and chewing in overdentures, full dentures, and natural dentitions. J Dent Res 2000;79:1519-1524.
15. Rouse PB. The role of physical therapists in support of maxillofacial patients. J Prosthet Dent 1970;24:193-197.
16. McNeely ML, Parliament MB, Seikaly H, Jha N, Magee DJ, Haykowsky MJ, Courneya KS. Effect of exercise on upper extremity pain and dysfunction in head and neck cancer survivors: a randomized controlled trial. Cancer 2008;113:214-222.
17. Logemann JA, Pauloski BR, Rademaker AW, Colangelo LA. Speech and swallowing rehabilitation for head and neck cancer patients. Oncology 1997;11:651-659.
18. Van den Berg MG, Rasmussen-Conrad EL, Wei KH, Lintz-Luidens H, Kaanders JH, Merkx MA. Comparison of the effect of individual dietary counselling and of standard nutritional care on weight loss in patients with head and neck cancer undergoing radiotherapy. Br J Nutr 2010;104:872-877.

Bron:
Nederlandse Vereniging voor Gnathologie en Prothetische Tandheelkunde

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
onderzoek - lab

Research Grant voor Parodontologie, Implantologie en Preventieve Tandheelkunde

Op 17 september mocht Prof. Dr. Bruno Loos van de voorzitter van de Duitse Vereniging van Parodontologie Prof Peter Eickholz een check ter waarde van euro 50.000 in ontvangst nemen.

Onderzoeksproject
ACTA ontving dit geld ‘voor het onderzoeksproject ‘Microbiome of periimplant sulcus/pocket: A pyrosequencing study on microflora of periimplant health and disease . Loos vertegenwoordigde het team dat de microflora bestudeert van de gezonde weefsels rondom implantaten en rondom implantaten waar periimplantitis is ontstaan. De aanvraag was door Dr. Marja Laine geschreven en wordt verder ondersteund door een team bestaande uit: Prof. Dr. Daniel Wismeijer, Prof. Dr. Wim Crielaard, Joyce van der Horst, Dr. Egija Zaura en Prof. Dr. Bruno Loos (principal investigator voor deze aanvraag).

Duitse Vereniging van Parodontologie
De beurs was competitief en werd voor de tweede keer uitgeschreven door de Duitse Vereniging van Parodontologie; de firma BioMet3i is de sponsor voor de prijs. De gelden zullen vooral gebruikt worden voor moderne moleculaire technieken om de gehele microflora van de implantaat pockets in kaart te brengen. Deze studie loopt parallel aan een grote periimplantitis studie van dezelfde onderzoeksgroep waarin vooral gekeken wordt naar de effecten van niet-chirurgische en chirurgische behandelingen van periimplantitis.

Bron:
ACTA

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
dossier - onderzoek

Consumentenonderzoek over tandartsangst en mondhygiëne

Bang voor de tandarts
Bijna de helft van de Nederlanders is bang voor de tandarts, zo blijkt uit recent onderzoek. Nederlanders zijn zich erg bewust van het belang hun gebit goed te verzorgen. Ruim 55 procent van de respondenten van het onderzoek flosst naast het tandenpoetsen regelmatig. Een hartig woordje van de tandarts is daarbij zelden nodig, want angst voor de tandartsstoel (50 procent) is voldoende om te gaan flossen.

Vermijden van gele tanden en overgevoeligheid
Het vermijden van gele tanden en overgevoeligheid zijn daarnaast de belangrijkste beweegredenen om het gebit goed te verzorgen. Dit alles blijkt uit onderzoek van fabrikant Philips ter gelegenheid van een nieuw flossapparaat.

556 Nederlanders deden mee aan het onderzoek. Opvallend is dat vrouwen vaker last hebben van gevoelige tanden dan mannen, zeker als het gaat om koude (32 procent) en zoete dingen (8 procent). Naast regelmatig flossen bezoekt een kwart van de vrouwen de mondhygiëniste.

Scherp voorwerp
Mannen daarentegen, reinigen hun gebit liever zelf. Zij gebruiken hier over het algemeen tandenstokers (68 procent) en mondwater (34 procent) voor, of gewoonweg een scherp voorwerp (18 procent). Bijna de helft van de mannen is zich erg bewust van het feit dat goed reinigen tussen de tanden de algemene mondhygiëne beïnvloedt. Bij vrouwen is dit 39 procent.

Slechte adem grote afknapper
Over één ding zijn mannen en vrouwen het eens – etensresten tussen de tanden is een grote afknapper. Toch blijft de grootste afknapper het hebben van een onfrisse adem (60 procent). Voor mannen spelen schuine tanden ook een rol.

Flossdraad
Flossen blijkt voor veel mensen een lastige aangelegenheid; tanden zijn moeilijk te bereiken (25 procent), flossdraad breekt (18 procent) of het tandvlees begint te bloeden (ca.18 procent). Ruim een kwart van de Nederlanders flosst volgens het onderzoek grondig en is hier minimaal twee minuten per dag of zelfs langer mee bezig.

Bron:
NU.nl
Philips

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
tand - kapot - erosie

Proefschrift: de risico factoren van tanderosie bij kinderen in de 21e eeuw

Promotie: Dental erosion in children: risk factors: in daily life in the 21st century

Datum: 11 oktober 2011, 15.45 uur
Locatie: VU, Aula, Amsterdam
Spreker: Dien Gambon
Promotoren: Prof.dr. A. van Nieuw Amerongen (emeritis) en prof.dr. E.C.I. Veerman, Orale Biochemie ACTA
Copromotor: dr. H.S. Brand, Orale Biochemie ACTA

Op dinsdag 11 oktober a.s. verdedigt Dien Gambon haar proefschrift: Dental erosion in children: risk factors: in daily life in the 21st century.

Conclusie onderzoek risico factoren van tanderosie bij kinderen in de 21e eeuw

Een algemene conclusie van dit proefschrift is dat veel factoren in de 21ste eeuw kunnen leiden tot tanderosie bij (jonge) kinderen en adolescenten. Kennis van de risicofactorren en beschermende factoren zijn een voorwaarde om tanderosie te voorkomen. Vandaar dat ouders en kinderen uitgebreide en begrijpelijke informatie moeten krijgen over de risico’s die het eten en drinken van zure voedingsmiddelen met zich mee brengen en ook advies moeten krijgen over eet- en drinkgewoonten die tandvriendelijk zijn.

Bekijk het proefschrift

Bron:
ACTA


Download brochure proefschrift-gambon-2011.pdf
Lees meer over: Kennis, Kindertandheelkunde, Mondhygiëne, Onderzoek, Thema A-Z
tandbacterie

Nader inzicht in hechtingskracht mondbacteriën

Promotieonderzoek

Datum: 26 september 2011, 11.00 uur
Locatie: Aula Academiegebouw Rijksuniversiteit Groningen
Adres: Broerstraat 5 te Groningen

Promotor: H.J. Busscher, H.C. van der Mei en Y. Ren

Meer kennis over biofilm-adhesie nodig
Steeds meer mensen doen een beroep op orthodontische zorg. Het is daarom belangrijk dat er meer kennis beschikbaar komt over biofilm-adhesie, de hechting van bacteriën aan en rondom de materialen die de orthodontist in de mond plaatst. Immers: hechting van bacteriën kan leiden tot een scala aan problemen, zoals afbraak van tandglazuur en ontsteking van het tandvlees.

Hechtingskrachten
Van alle orthodontische materialen oefenen ruwe cementoppervlakken de sterkste hechtingskrachten uit op bacteriën die in de mond voorkomen, zo blijkt uit onderzoek dat UMCG-promovendus Li Mei met behulp van atomic force microscopy (AFM) verrichtte. Hierna hechten bacteriën zich het sterkst aan roestvrij staal en glazuur. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe krachtiger de hechting van de biofilm wordt, zo blijkt verder. Dit is te verklaren uit het ontstaan van zogeheten waterstofbruggen, toont Li Mei aan. Wanneer er speeksel voorkomt, neemt de hechtingskracht sterk af. Ook de mate van elektrische geleiding van een materiaal heeft invloed op de hechtingskracht. Wanneer aan een composiet quaternair ammonium wordt toegevoegd, vermindert de hechtingskracht van bacteriën.

Curriculum Vitae
Li Mei (Shandong, China, 1982) verrichtte zijn onderzoek aan de afdelingen Biomedische technologie en Orthodontie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waar hij ook na zijn promotie werkzaam blijft. De titel van zijn proefschrift luidt: “Bacterial adhesion forces and biofilm prevention on orthodontic materials”.

Bron:
UMCG

Lees meer over: Kennis, Onderzoek, Orthodontie, Thema A-Z
chirurg -

Afbreekbare materialen moeten zich nog bewijzen in kaakchirurgie

Promotieonderzoek Jappe Buijs
14 september 2011, 16.15 uur
Aula Academiegebouw Rijksuniversiteit Groningen, Broerstraat 5

Bij kaakbreuken en kaakverplaatsingen gebruiken (kaak)chirurgen metalen platen en schroeven om stukken bot vast te zetten. In een deel van de gevallen worden de metalen elementen na verloop van tijd verwijderd, om eventuele bijwerkingen te voorkomen. Bij gebruik van biologisch afbreekbare materialen is deze extra ingreep niet nodig, en blijven de patiënt een vervelende ingreep en de nodige kosten bespaard.

Onvoldoende bewezen
Onderzoek van UMCG-promovendus Jappe Buijs laat zien dat de veiligheid en doelmatigheid van afbreekbare platen en schroeven nog onvoldoende bewezen zijn. Ook stelt Buijs vast dat titanium platen en schroeven nog altijd betere mechanische eigenschappen hebben dan de afbreekbare alternatieven. Wat botgenezing betreft, zijn er acht weken na de operatie geen verschillen waarneembaar tussen patiënten die met metalen of met afbreekbare materialen werden behandeld. Concluderend stelt Buijs dat de afbreekbare materialen niet van inferieure kwaliteit zijn. Echter, voor ze op grote schaal kunnen worden toegepast, moeten ze zich nog bewijzen in een periode van tenminste vijf jaar na de operatie.

Curriculum Vitae
Jappe Buijs (Monnickendam, 1980) studeerde tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichtte zijn onderzoek aan de afdeling Kaakchirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en binnen het Kolff Institute. Buijs werkt inmiddels als tandarts in Groningen. De titel van zijn proefschrift luidt: “Biodegradable Plates and Screws in Oral and Maxillofacial Surgery”.

Bron:
UMCG

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
controle

Wetenschappers controleren elkaar niet

Roos Vonk, hoogleraar sociale psychologie aan de Radboud Universiteit, deed onderzoek met de Tilburgse psychologiehoogleraar Diederik Stapel, die deze week op non-actief is gesteld. Stapel zou data fingeren. Ook de ‘vlees-data’ zijn waarschijnlijk verzonnen. De vraag is of Vonk blaam treft. ‘Je mag er toch van uitgaan dat collega’s integer zijn’.

Fake
Het onderzoek naar de karaktertrekken van vleeseters van Vonk, Stapel en nog een andere Tilburgse hoogleraar (Marcel Zeelenberg) trok de afgelopen weken veel aandacht. Uit de resultaten zou blijken dat denken aan vlees mensen asociaal en eenzaam zou maken. Op haar website maakt Vonk duidelijk dat er vermoedelijk helemaal geen onderzoeksresultaten bestaan over de effecten van denken aan vlees, en dat ‘we hierover dus geen enkele uitspraak kunnen doen’. Ze gaat diep door het stof. Ze spreekt van een afgang van megaformaat. ‘Niet alleen was het onderzoek niet waardevrij, de resultaten waren compleet fake!’

Je controleert elkaar niet’
Maar Vonk treft geen enkele blaam, vindt sociaal psycholoog en collega Ap Dijksterhuis. ‘Wetenschappers verzamelen data en schrijven daar – vaak in groepsverband – een artikel over. Maar je controleert elkaar niet. Soms doe je dat wel bij beginnende AIO’s om te kijken of ze niet per ongeluk fouten hebben gemaakt, maar daar blijft het bij.’

Vertrouwen
Stapel stuurde Vonk een mail met de onderzoeksresultaten, op basis waarvan een persbericht werd gemaakt. Had Vonk de data niet eerst moeten checken? Nee, vindt ethicus Marcel Becker, die onderzoek doet naar integriteit van bestuurders. Wetenschap is een kwestie van specialisatie, het is alleen al daarom onmogelijk om het werk van collega’s te doorgronden. Daarbij: wetenschap is een kwestie van vertrouwen. ‘Publicaties staan vol met verwijzingen naar het werk van andere wetenschappers. Je kunt niet anders dan ervan uitgaan dat dat werk van die anderen goed in elkaar steekt. Anders is het niet werkbaar. Vertrouwen speelt een ontzettend belangrijke rol in de wetenschap. Precies daarom zijn wetenschappelijke integriteitkwesties zo problematisch: iemand die de boel flest, vreet aan het fundament van de wetenschap.’

‘Je mag er toch van uitgaan dat collega’s integer zijn en dat hun data kloppen’, zegt ook Inge Rabeling, die psychologiestudenten doceert over ethiek en methoden van onderzoek. ‘Ik denk dat het in de praktijk heel moeilijk is om na te gaan of data zijn verzonnen. Je kunt elkaar toch niet voortdurend op de vingers gaan kijken, dat zou niet goed zijn voor de werksfeer.’

Publicatie in wetenschappelijk tijdschrift eerst
Toch had Vonk wel iets voorzichtiger kunnen zijn. Door de weg te bewandelen die wetenschappers past: eerst een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift – dat de toets moet doorstaan van een kritische blik van pers – en dan pas een persbericht. ‘Dat is wel de gebruikelijke gang van zaken’, zegt Becker, ‘een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift bevestigt natuurlijk ook je wetenschappelijke kwaliteiten. Dus dat is wel een extra aanbeveling denk ik.’

Op haar website benadrukt Vonk dat het hier gaat ‘om een enkele uitzondering die voor mij en mijn vakgenoten waarschijnlijk nog schokkender en onthutsender is dan voor buitenstaanders, omdat wij allen tijdens onze opleiding doordrongen zijn van het belang van integriteit’.

Bron:
Radboud Universiteit

 

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
boren

Tandartsboor verleden tijd?

Gaatjes in tanden en kiezen hoeven straks niet meer geboord. Britse onderzoekers gaan ze met een eiwitzalfje te lijf.

Zenuwslopend en pijnlijk geboor in het gebit behoort straks tot het verleden. Tandheelkundigen van de universiteit van Leeds hebben namelijk een compleet andere manier ontdekt om gaatjes te verwijderen. Ze hebben een eiwitmengsel ontwikkeld dat het tandbeen aanzet om het gaatje zélf te dichten.

Dat mengsel hoeft alleen maar op de aangetaste tand te worden gesmeerd. Het eigenlijke wonderingrediënt (verder voorzien van enkele hulpstoffen) is het eiwit P 11-4. Dat dringt door in de scheurtjes veroorzaakt door het zuur, en vormt daar een draderig netwerk dat calcium vasthoudt en daarbij een uitstekende steiger vormt voor nieuw tandbeenweefsel. Net dat steuntje in de rug dat de aangetaste tand nodig heeft. Een eerste test, uitgevoerd bij een kleine groep volwassenen met een begin van een gaatje, was zeer positief.

Bron:
De Pers

Lees meer over: Kennis, Mondhygiëne, Onderzoek, Producten
tand - kapot - erosie

Ontwikkeling en oorzaak van tanderosie bij jeugdigen

Voor gebitsbehoud is het belangrijk om het ontstaan en voortschrijden van tanderosie bij jeugdigen te voorkomen.

El Aidi deed een longitudinaal onderzoek naar tanderosie onder de jeugd in Oss. Bij aanvang van de studie varieerde de leeftijd tussen de 10 en 12 jaar. De steekproef was evenwichtig verdeeld over de beide geslachten en de sociaal economische groepen. De 656 jongeren in de studie werden in een periode van drie jaar drie maal onderzocht op tanderosie en op factoren die verband kunnen houden met tanderosie. Bij 24% van de onderzochte jongeren ontstond tanderosie en bij ruim 60% van de jongeren met tanderosie trad verergering op. Het nuttigen van alcoholische mixdranken, zure groenten en tandenknarsen werden positief geassocieerd met het ontstaan van tanderosie en vitaminetabletten met de progressie van tanderosie. De consumptie van melk- en yoghurtproducten beschermt tegen tanderosie. Tandenknarsers die veel zure producten consumeren, hebben een extra verhoogd risico op tanderosie.
Conclusie
El Aidi concludeert in haar proefschrift dat de oorzaken van het ontstaan van tanderosie complex zijn en dat erosieve componenten meer zijn dan alleen zure (fris)dranken.

Promotie vrijdag 9 september, 13:00 uur
Titel: Voor gebitsbehoud is het belangrijk om het ontstaan en voortschrijden van tanderosie bij jeugdigen te voorkomen.

Locatie
Academiezaal Aula
Comeniuslaan 2
Faculteit der Medische Wetenschappen
Promovendus: mevrouw drs. H. El Aidi
Promotors: prof. dr. G.J. Truin, prof. dr. M.C.D.N.J.M. Huysmans
Copromotors: dr. ir. E.M. Bronkhorst

Biografie
Halima El Aidi (Cuijk, 1981) studeerde tandheelkunde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. In 2004 startte zij als tandartsdocente aan de afdeling Preventieve en Curatieve Tandheelkunde in Nijmegen. In mei 2005 kreeg zij de kans haar promotieonderzoek naar de etiologie van tanderosie uit te voeren. Sinds 2007 werkt El Aidi als tandarts in een groepspraktijk in Rosmalen.

Bron:
Radboud Universiteit Nijmegen

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
onderzoek - lab

Échte nieuwe tanden, gekweekt in het laboratorium

Nieuw onderzoek maakt het mogelijk om in de toekomst misschien volledige tanden te transplanteren. En dan gaat het niet over tanden van iemand anders maar over volledig in het laboratorium gegroeide tanden.

Transplanteren
Het transplanteren van organen is al sinds de jaren ‘50 praktijk in de geneeskunde. Het probleem van afstotingsverschijnselen en de schaarsheid van donor-organen heeft ertoe geleid dat wetenschappers op zoek gingen naar mogelijkheden om hele organen in het laboratorium te kweken. Gespecialiseerde celtypes zoals hartcellen, zenuwcellen en huidcellen kunnen inderdaad gekweekt worden in het laboratorium. Hiervoor worden embryonale stamcellen gebruikt: cellen die zich nog tot allerlei celtypes en weefsels kunnen ontwikkelen. Deze stamcellen kunnen in het lab, met toevoeging van de juiste stoffen, zo gemanipuleerd worden dat ze zich precies tot het celtype ontwikkelen dat je wilt hebben. Ook relatief simpele weefsels zoals stukjes huid kunnen op deze manier gekweekt worden. Maar een volledig drie-dimensioneel orgaan waarin meerdere celtypes met elkaar samenwerken bleek een stuk moeilijker om te maken.

Tandknopjes
Bepaalde uitwendige organen, zoals tanden, laten zich echter makkelijker in het lab kweken dan bijvoorbeeld een hart. Tanden ontstaan tijdens de embryonale ontwikkeling uit een mix van stamcellen. Er vormen “tandknoppen” in de kaak die zich differentiëren in alle celtypes die een tand nodig heeft: glazuur, tandbeen, tandmerg, bloedvaten en zenuwen. Al 5 jaar geleden hadden wetenschappers uit Tokio het voor elkaar gekregen om uit embryonale stamcellen van muizen in het laboratorium tandknopjes te laten groeien. Dit gebeurde door de juiste stamcellen te behandelen met stoffen die normaal in het lichaam ook tandvorming beïnvloeden. Deze tandknoppen werden in de kaak van de muis geplaatst, waar ze, onder invloed van alle voedingsstoffen uit het lichaam van de muis, uitgroeiden tot normale functionele tanden.

Laboratorium
Destijds was dit al een grote doorbraak, maar de groei van de tand duurde bij de muis al 60 dagen, en bij mensen zou dit nóg langer duren. Voor het behandelen van tandproblemen bij mensen zou deze methode dus niet werken. Daarom zetten de onderzoekers hun tanden in de volgende stap: het kweken van een volledige tand in het laboratorium. Onlangs is dit gelukt, zie hier. Hiervoor is de tandknop, in een speciaal ontworpen apparaatje gekweekt om de afmetingen van de tand te beïnvloeden: hij moet namelijk wel in de kaak van de muis passen. Dit apparaatje blijkt te werken, er worden in het laboratorium tanden gevormd die de normale vorm en afmeting hebben. Vervolgens hebben de onderzoekers deze tanden in de kaak van een muis getransplanteerd waarbij zojuist een tand is getrokken. Deze geheel buiten een lichaam van een muis gekweekte tand is geïntegreerd in het botweefsel in de kaak en heeft zich ontwikkeld tot een volledig functionele tand, met bloedvaten, zenuwen, bot en wortel. Zes weken na de operatie blijkt de volledige tand nog steeds goed te werken.

Voor mensen
Eenzelfde methode zou ooit voor mensen ook ontwikkeld kunnen worden, als een goed en meer natuurlijk alternatief voor kunstgebitten en implantaten. Maar hiervoor moeten eerst nog een hoop hordes genomen worden. Het kweken van humane embryonale stamcellen ligt nog behoorlijk gevoelig, aangezien hier humane foetussen voor gebruikt moeten worden. Maar, hopen de onderzoekers, over een jaar of 10 zijn er mogelijkheden voor een tandtransplantatie.

Bron:
Sciencepalooza.nl

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
roken

Roken voor vrouw slechter dan voor man

Het risico dat roken leidt tot coronaire hartziekten is bij vrouwen groter dan bij mannen. Dit blijkt uit een meta-analyse die Rachel Huxley en Mark Woodward uitvoerden. De resultaten staan in The Lancet.

Onderzoek
De onderzoekers gebruikten de gegevens van bijna 4 miljoen mensen, die bij elkaar ruim 67 duizend coronaire vaatincidenten hadden doorgemaakt. Het risico op zo’n aandoening nam in vergelijking met niet-rokers bij rokende vrouwen een kwart meer toe dan bij rokende mannen. Dat verschil groeide elk jaar dat gerookt werd met zo’n 2 procent. Het verschil was niet afhankelijk van andere risicofactoren voor hart- en vaatziekten.

Biologisch verschil of anders roken
Het is volgens de onderzoekers niet duidelijk of dit risicoverschil te maken heeft met biologische verschillen, of dat mannen en vrouwen anders roken. Maar gezien het toenemend aantal vrouwen dat rookt – en gezien het gegeven dat tabaksfabrikanten hun reclame op deze ‘groeimarkt’ richten – zouden overheden hun preventiebeleid meer op deze groep moeten afstemmen.

Bron:
Medisch Contact
The Lancet 2011, doi: 10.1016/S0140-6736(11)60781-2 en -61035-0

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
Hart - gezondheid

Slechte poetsers hebben 30-40% meer kans op hartaanval

Een schoon en gezond gebit helpt bij het voorkomen van hartproblemen. Uit onderzoek blijkt dat de bacteriën die verantwoordelijk zijn voor tandplak ook een rol spelen bij de verkalking van de slagaderen van hartpatiënten. Slechte tandverzorging kan dus een verhoogde kans geven op hart- en vaatziekten. De Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (NMT) hamert daarom op het belang van goed poetsen en regelmatige controle van het tandvlees.

Slecht poetsen: 30-40% meer kans op hartaanval
Uit het onderzoek blijkt dat in verkalkte slagaderen van hartpatiënten dezelfde bacteriën voorkomen, die ook medeverantwoordelijk zijn voor tandplak. Bovendien stellen onderzoekers vast dat mensen die slechts eenmaal per dag hun tanden poetsen dertig tot veertig procent meer kans hebben op een hartaanval.

Diverse ondezoeken
Tandarts en vice-voorzitter van de NMT, Hendrike van Drie: “De relatie tussen tandvleesproblemen en hart- en vaatproblemen is aangetoond in diverse onderzoeken. Mensen met een gezond gebit met meer dan 25 tanden bleken minder last te hebben van hartproblemen, dan mensen met minder dan tien tanden. Uit diverse onderzoeken blijkt dat de kans op een hart- of vaataandoening met twintig procent toeneemt als je tandvlees ontstoken is. Ben je jonger dan 65 jaar en heb je chronische parodontitis, dan is die kans zelfs 44 procent. Parodontitis lijkt dus een risicofactor voor hart- en vaatziekten te zijn. Zij hadden significant vaker hart- en vaataandoeningen. Ons advies als tandartsen is: twee maal per dag goed poetsen en het tandvlees regelmatig door een tandarts en/of mondhygiëniste laten beoordelen.”

Waarschuwing cardiologen
Ook cardiologen zien een goede mondverzorging als bijdrage aan het voorkomen van hartproblemen. Cardioloog dr. D. J. A. Lok van het Deventer Ziekenhuis geeft aan dat hart- en vaatziekten geassocieerd zijn met chronische infecties, zoals parodontitis. “Bacteriën die frequent in de mond worden aangetoond, zoals Chlamydia Pneumoniae, kunnen worden aangetroffen in vaatvernauwingen (plaques) van bijvoorbeeld de halsslagaderen.”

Bron:
NMT

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
Tand - gaatje - tandarts

CVZ: Grootste deel van Nederlandse jeugd heeft cariës

In het op 9 augustus gepubliceerde Signalement Mondzorg 2011 gaat het CVZ in op de ontwikkeling van de mondgezondheid van jeugdige verzekerden.

Vier op 10 van 21-jarigen poetst niet twee keer per dag met fluoride tandpasta
Uit onderzoek blijkt dat het grootste deel van de Nederlandse jeugd met cariës heeft te maken, ondanks het feit dat de maatregelen om cariës te voorkomen bewezen effectief zijn. Zo is tweemaal daags poetsen met fluoride tandpasta wetenschappelijk onomstreden maar bleek bijna vier op de 10 van de 21-jarigen uit de lage SES groep dit advies niet op te volgen.

Algemene tendens laat wel positieve lijn zien
De algemene tendens is dat de mondgezondheid bij jeugdigen ten opzichte van 2003, een positieve lijn laat zien, zowel bij de jeugdige in de hoge als in de lage SES groep. Wel blijken er aanzienlijke verschillen te bestaan tussen beide SES groepen. Deze ontstaan op jeugdige leeftijd en blijven voortbestaan in de volwassen leeftijd. Het probleem van de gebitsslijtage neemt in de loop der tijd echter wel toe. Het CVZ doet op het moment onderzoek naar de vraag wanneer er als gevolg van gebitsslijtage recht bestaat op bijzondere tandheelkunde. De resultaten van het onderzoek naar de mondgezondheid van jeugdige verzekerden geven het CVZ geen aanleiding om de minister nu te adviseren pakketmaatregelen te treffen.

Bron:
VAGZ

Lees meer over: Cariës, Kennis, Onderzoek, Thema A-Z
vakantie

Zonnen voorkomt tandbederf

Het risico op tandbederf kan aanzienlijk worden verminderd door een optimale hoeveelheid vitamine D. Ons lichaam vormt vitamine D, onder invloed van UV-straling, in de huid. Veilig en gematigd zonnen lijkt dus gezond voor de tanden. Onderzoeker William Grant, schrijft in het tijdschrift Dermato-Endocrinology dat een vitamine D-niveau van ten minste 30 nanogram per milliliter bloed er voor zorgt dat lichaamseigen antibacteriële peptiden worden gevormd. Deze peptiden dammen de veroorzakers van tandbederf in.

Wetenschappelijke studies
Grant baseerde zijn onderzoek op 325 wetenschappelijke studies naar UV-straling en tandbederf, die de afgelopen vijftig jaar verschenen. “In gebieden met een lagere UV-stralingsintensiteit treedt tandbederf duidelijk vaker op dan in gebieden die een hogere UV-straling laten zien.”, vertelt Grant. “UV-straling stimuleert de aanmaak van vitamine D en vitamine D is op zijn beurt de motor voor de opbouw van antibacteriële peptiden die het ontstaan van tandbederf voorkomen.”

De onderzoeker beveelt aan om de rol van een optimale vitamine D-opname in de tandheelkunde sterker te benadrukken. Vanaf 30 nanogram per milliliter bloed kan het positieve effect van vitamine D zich voldoende ontwikkelen. Waarden tussen de 40 en 60 ng/ml worden als optimaal beschouwd. Onderzoeker William Grant, schrijft in het tijdschrift Dermato-Endocrinology dat een vitamine D-niveau van ten minste 30 nanogram per milliliter bloed er voor zorgt dat lichaamseigen antibacteriële peptiden worden gevormd. Deze peptiden dammen de veroorzakers van tandbederf in.

Bron:
Gezondheidsnet

 

Lees meer over: Kennis, Onderzoek
Tijd - klok

Werkgevers willen weten wat medewerkers privé uitspoken

Werkgevers denken te kunnen voorkomen dat werknemers in bijvoorbeeld de Ziektewet belanden door bij te dragen aan een goede werk-privé balans. Daarom wil driekwart van hen graag informatie hebben over het privéleven van hun personeel.

Dit blijkt uit onderzoek onder ruim zeshonderd werkgevers en ruim 1600 werknemers van HR-dienstverlener 365/Zin.

Goed werkgeverschap?
Omdat ze bang zijn dat ze bemoeizuchtig overkomen, zijn werkgevers echter vaak nog huiverig met het stellen van privévragen aan hun werknemers. Maar ze moeten juist de dialoog met werknemers aangaan, aldus Rosé van Velzen, directeur van 365/Zin. “Over het algemeen wordt het juist gezien als goed werkgeverschap.”

Uit het onderzoek kwam ook naar voren dat een derde van de werknemers geen goede werk-privé balans heeft. Een kwart van deze werknemers kent stress door een privé aangelegenheid, een derde kent stress door het werk.

Bron:
HR Praktijk
365/Zin

Lees meer over: Kennis, Ondernemen, Onderzoek, Personeel