tand - tandarts

Tandarts en praktijkeigenaar tegelijk. Welke leiderschapsstijl heeft de voorkeur?

Leiderschap in de mondzorg heeft een uniek karakter, praktijkeigenaren hebben namelijk vaak een duale rol. Zij zijn werkzaam als zorgverlener en sturen tegelijkertijd een bedrijf met medewerkers aan. Welke leiderschapsstijlen worden er (onbewust) toegepast en welke bijbehorende uitdagingen zijn er?

Hero Abdulla – Yakoub schreef voor haar MBA in healthcare management een thesis over  leiderschapsstijlen bij tandartseigenaren en de grootste uitdagingen hierbij. zij interviewde hiervoor 13 tandarts-eigenaren die minimaal 4 behandelkamers en 10 tot 60 medewerkers hadden. Hieronder lees je de belangrijkste informatie en conclusies uit haar thesis.

Leiderschap is van belang voor het adequaat functioneren van zorginstanties, zoals van een mondzorgpraktijk. De zorg is onderhevig aan allerlei veranderingen, zoals nu gemerkt kan worden in de arbeidsmarkt, door veranderende wet- en regelgeving en de opkomst van ketens. Daarnaast verandert ook het karakter van de praktijk, de praktijken nemen weliswaar af in aantal maar groeien wel in omvang en grootte van de teams. Vaak ligt de nadruk tijdens de opleiding op de taak van zorgverlener en niet op die van leidinggevende. Leidinggeven lijkt een ondergeschoven kindje binnen de (mond)zorg. De werkdruk en deze duale rol zorgen bij tandartseigenaren voor hoge werkstress, slechte werk/privé balans, minder tijd en aandacht hebben voor management taken en de groter wordende verleiding om de praktijk te verkopen. Samengevat komen tandarts-eigenaren voor een reeks veranderingen te staan, wat het belang illustreert van onderzoek naar de rol van tandarts-eigenaren in relatie tot de uitdagingen die gepaard gaan met deze veranderingen.

Bestaan er verbanden bestaan tussen de typen leiderschapsstijlen en deze uitdaging?

Het doel van het onderzoek van Hero was daarom om inzicht te verkrijgen in leiderschapsstijlen onder tandarts-eigenaren in relatie tot uitdagingen als gevolg van deze veranderingen. Met dit doel voor ogen is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd van 13 semi-gestructureerde interviews met tandarts-eigenaren. De tandartseigenaren hebben minimaal 4 behandelkamers, tussen de 10 tot 60 werknemers, zitten verspreid door het hele land en zijn geen onderdeel van een keten. De interviews zijn geanalyseerd om inzicht te verkrijgen in de samenhang tussen de gepercipieerde uitdagingen van tandarts-eigenaren en diens verschillende leiderschapsstijlen. Dit is gedaan aan de hand van de volgende onderzoeksvragen:

Hoofdvraag: Welke uitdagingen ervaren tandartseigenaren in Nederland en hoe verschillen deze uitdagingen tussen verschillende typen leiders?

Deelvragen

  • Wat zegt de theorie over zorgverleners als leiders?
  • Welke uitdagingen bestaan volgens de theorie omtrent leiderschap (in de mondzorg)?
  • Wat zijn de verschillende typen leiderschapsstijlen, diens karakteristieken en uitdagingen?
  • Welke karakteristieken en uitdagingen ervaart de tandartseigenaar van een middelgrote praktijk?
  • Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan aan de hand van de bevindingen voor de duale rol die de tandartseigenaar heeft als leider en zorgverlener?

Tandarts-eigenaren kunnen op basis van deze kennis zich identificeren met één of meerdere van de leiderschapsstijlen en de bijbehorende uitdagingen. Vervolgens kunnen de aanbevelingen die binnen dit onderzoek gedaan worden op basis van de theorie en empirie gebruikt worden door deze tandarts-eigenaren om problemen te verminderen en risico’s te mitigeren. Daarmee kan de praktijk verbeterd worden in het behalen van gestelde doelen en de interne samenwerking, wat vervolgens respectievelijk kan leiden tot waarborging van hoge kwaliteit van mondzorg enerzijds, en het tegengaan van personeelsverloop en tekorten anderzijds. De resultaten van het onderzoek zijn ook toepasbaar op andere zorgverleners die eigenaar zijn van een middelgrote tot grote praktijk zijn zoals mondhygiënisten, huisartsen en fysiotherapeuten.

Wat zegt de theorie over zorgverleners als leiders?

Leiderschap is van belang voor het adequaat functioneren van zorginstanties. Adequaat leiderschap leidt tot intern goed functioneren van de organisatie en daarmee een adequate dienstverlening aan patiënten. Schaalvergroting en taakdifferentiatie in de zorg eisen meer leiderschap en management van de praktijk-eigenaar. Volgens de literatuur is er weinig nadruk gelegd op de ontwikkeling van leiderschap van zorgprofessionals in een duale rol waardoor dit soms nog te wensen overlaat. Soms nemen de zorgprofessionals deze rol vrijwillig op zich maar soms worden ze ook geforceerd deze rol op zich te nemen omdat het niet anders kan.

Zorgverleners zijn “action-focused problem-solvers” met een nadruk op het doelgericht oplossen van klinische problemen. Dit kan mogelijk doorwerken in diens leiderschapsgedrag waarbij de nadruk lijkt te liggen op ad-hoc oplossingen en een taakgerichte (rationeel-economische) doelbereiking met negatieve gevolgen voor acties en keuzes.

In de mondzorg wordt zelden een formele opleiding in leiderschaps- of managementvaardigheden gevolgd. De kennis wordt doorgaans verweven met vallen en opstaan, door leiderschapsstijlen van mentoren te kopiëren en/of bijeenkomsten bij te wonen. Van tandarts-eigenaren wordt veel verwacht op het gebied van inspireren en sturen in termen van human resource management, bijvoorbeeld door middel van assertiviteit, stimuleren van teamcohesie, in kaart brengen van de behoeftes en persoonlijke doelen van de medewerkers, winnen van vertrouwen en het team weten te enthousiasmeren om gezamenlijke doelen te bereiken.

Welke uitdagingen bestaan er volgens de theorie omtrent leiderschap in de (mond)zorg?

De duale rol als zorgverlener en leider vraagt veel aandacht en concentratie van de zorgverleners, terwijl ze zich ook dienen te richten op de leiderschap- en managementproblemen van de organisatie. Daarnaast worden klinische taken zoals behandelingen overgedragen aan klinisch personeel of worden bestuurstaken verwaarloosd omdat de rol als zorgverlener alle aandacht vraagt. Het gebrek aan competentie in de leiderschapsrol, samen met de klinische identiteit, kan leiden tot interne spanningen en conflicten bij zorgverleners. Het heeft invloed op het stressniveau van de tandarts-eigenaar en kan ook de nodige verwarring, onrust en conflicten veroorzaken binnen het team.

Het is waarschijnlijk dat veel tandartsen zich niet bewust zijn van de specifieke leiderschapsstijlen en diens effecten op hun team, wat een negatieve invloed kan hebben op de houding, betrokkenheid en motivatie van werknemers. Ook kan er in een gespannen situatie zich een ‘klinische reflex’ voordoen, waarbij de zorgverlener automatisch in een probleemoplossende modus springt, welke het leiderschapsgedrag domineert. Het navigeren van deze complexiteit vereist ervaren en kundige leiderschaps- en managementvaardigheden, waarbij adequaat, dynamisch en gepast in verschillende situaties de ene rol boven de andere verkozen wordt.  Gezien het gebrek aan juiste kennis en ervaring in context van de complexiteit van deze dubbele rol als leiders, valt te betwijfelen in hoeverre tandartsen deze dubbele rol effectief kunnen uitvoeren.

De verschillende leiderschapsstijlen en diens karakteristieken 

Transactionele leider

Transactioneel leiderschap benadrukt een sterke taakgerichte benadering waarbij de nadruk ligt op structuur en doelbereiking in plaats van de sociale aspecten.

Bij transactioneel leiderschap is het duidelijk wat er verwacht wordt van de medewerkers met daarin duidelijk toegekende rollen en taken. Er is met name controle op de overeengekomen contractuele verplichtingen en wordt doorgaans gekenmerkt door het stellen van doelen, het controleren van de behaalde resultaten en het monitoren.

De medewerkers zijn afhankelijk van hun leidinggevende om te weten wat de juiste manier van werken is en wat er van hen verwacht wordt. Wanneer de medewerkers de beoogde prestaties en (individuele) doelen halen, vindt er een transactie plaats in de vorm van loon of promotie.

Positieve aspecten van transactioneel leiderschap zijn dat het effectief is in verduidelijking van verwachtingen en doelstellingen en in het verbeteren van resultaten op korte termijn.

Mogelijke negatieve aspecten van transactioneel leiderschap zijn dat het zorgt voor verminderde creativiteit van medewerkers vanwege nadruk op prestaties van gebruikelijke activiteiten in plaats van nieuwe activiteiten. Het is minder geschikt voor het benutten van het lange termijn potentieel van medewerkers en organisatie. De nadruk op routinematige werkzaamheden, prestaties en risicoaversie worden bij transactioneel leiderschap in verband gebracht met passief en inactief leiderschap, dat mogelijk wenselijk is in statische omgevingen, maar onwenselijk bij veranderingen en dynamiek.

Laissez-faire leider

De laissez-fairez leiderschapsstijl wordt gekenmerkt door een gedeeltelijke of volledige afwezigheid van inspiratie of sturing. Er wordt geen gebruik gemaakt van autoriteit. Dit wordt ook wel passief leiderschap genoemd. Bij deze leiderschapsstijl wordt niet ingegrepen bij slechte prestaties of ongewenst gedrag en is er ook geen erkenning bij goede prestaties. Hierdoor kan er een absoluut ontbreken van responsiviteit en betrokkenheid kan ontstaan en is er sprake van inadequaat handelen in gevallen van uitdagingen. De leider ziet dan af van verantwoordelijkheid en vermijdt deze sturing door het niet nemen van beslissingen of deze uit te stellen. De leider heeft vertrouwen dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid zal nemen. Een resultaat hiervan is dat er niet ingespeeld wordt op kansen en uitdagingen die zich voordoen. Het personeel wordt niet geïnspireerd en er vindt vrijwel geen uitwisseling van informatie plaats. Dee leider doet geen moeite om hen te helpen groeien en deze leiderschapsstijl hangt negatief samen met het welzijn van de medewerkers.

Laissez-fairez leiderschap wordt gezien als een destructieve vorm van leiderschap en kan in kritieke situaties zeer negatieve gevolgen hebben omdat er geen sturing of inspiratie plaatsvindt.

Autocratische leider

Autocratisch leiderschap kan gekenmerkt worden als een directieve leiderschapsstijl, waarbij besluitvorming vanuit leiders zonder overleg met medewerkers plaatsvindt. De leiderschapsstijl is in mindere mate bezig met individuele medewerkers en diens tevredenheid, maar focust zich met name op problemen die zich voordoen, het controleren en bepalen van rollen en taken en het bereiken van specifieke taken. Autocratisch leiderschap omvat een leiderschapsstijl die gekenmerkt wordt door een hoge en rigide mate van sturing, maar functioneert op basis van onderdrukking en macht, in plaats van inspiratie. Medewerkers worden in zekere zin onderdrukt en gedisciplineerd bij afwijkende visies, meningen en prestaties. Deze leiders houden de uitvoering van het werk nauwlettend in de gaten om een goede naleving van de regels te verzekeren, waarbij zij er mede van uitgaan dat de medewerkers beperkt zijn in diens capabiliteit tot uitvoering van het werk.

Autocratische leiders kunnen sturen, maar ontbreken aan het vermogen om te inspireren, waardoor mogelijk niet optimaal kan worden ingespeeld op uitdagingen en kansen die zich voordoen. Een autocratisch leider duldt vaak geen afwijkende mening wanneer deze een beslissing heeft genomen en beoordeelt nieuwe ideeën van medewerkers erg kritisch. Hierdoor kan potentieel waardevolle input onnodig afgewezen worden. Wanneer de medewerkers de regels niet naleven, worden zij daarvoor gestraft; de leidinggevende verwacht immers absolute naleving van de regels. Dit leidt tot het demotiveren van de werknemers waardoor diens functioneren eveneens afneemt.

Onderzoek toont dan ook dat autocratische leiders laag scoren op het geven van aandacht, steun, alsmede als dat zij als minder effectief worden beschouwd. Dergelijke leiders blijken doorgaans ervan overtuigd dat diens leiderschapsstijl zeer efficiënt is, maar het tegendeel lijkt waar; onder diens bewind vindt zo goed als geen persoonlijke ontwikkeling en groei plaats en neemt de tevredenheid en motivatie van de medewerkers af.

Transformationele leider

Binnen de gezondheidszorg wordt transformationeel leiderschap beschouwd als de meest effectieve en geprefereerde leiderschapsstijl.

Het richt zich nadrukkelijk op de verhoudingen tussen leider en werknemers in plaats van enkel de taak. Transformationele leiders zorgen voor verbreding en verhoging van de belangen van de medewerkers door bewustzijn en acceptatie van de gedeelde doelen/missie te benadrukken en zo medewerkers te inspireren en te sturen om zo verder te kijken dan diens eigen belang ten voordele van de groep.

Het bestaat uit vier dimensies

  1. Inspireren in termen van motivatie
  2. Inspireren in termen van denken
  3. Sturen en steunen in ontwikkeling
  4. Inspireren en sturen door visie

De transformationele leiderschapsstijl is relatie georiënteerd maar kent ook taakgerichte elementen zoals hoge eisen stellen, taken en doelen formuleren wat betreft prestaties. Transformationele leiders kunnen daardoor, afhankelijk van de situatie, nadrukkelijker participatief of directief zijn.

Transformatief leiderschap werkt stimulerend voor de leider wat effect heeft op innovatie en behalen van financiële doelen. Daarnaast leidt het tot een hogere mate van betrokkenheid, productiviteit en bevlogenheid, een hogere werktevredenheid, afname van burn-out en minder ziekteverzuim onder medewerkers. De gecreëerde band tussen de leider en medewerker stimuleert de moraal en motivatie van de medewerker, waardoor zij beter presteren dan de eigen verwachtingen.

Charismatische leider

Charismatische leiders worden gekenmerkt door diens capaciteit tot inspireren vanuit het onderscheidende karakter. Charismatische leiders kunnen gezien worden als een subvorm van transformationeel leiders met sterke overeenkomsten, maar waarbij de nadruk meer ligt op impliciete inspiratie vanuit het karakter van de leider.

Eigenschappen

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen vier eigenschappen waar de charismatische leider over kan beschikken, die tot inspiratie kunnen leiden:

  1. verduidelijking creëren binnen de organisatie door middel van een heldere visie en deze nastreven
  2. bereidheid tot risico’s nemen in het realiseren van de visie
  3. ontvankelijkheid voor de behoeften en kwaliteiten van medewerkers om de visie te bereiken
  4. een creatieve en uitzonderlijke benadering om de visie te bereiken

Hierbij valt qua verschil echter op dat de charismatische leider in hogere mate gefocust lijkt op rationeel-economische aspecten van doelbereiking en sturing in relatie tot de visie, maar dit bereikt door een impliciete en latente werking van sociale aspecten als inspiratie vanuit het karakter.

De leiderschapsstijl kan daarmee in verband worden gebracht met zowel taakgerichtheid als het sociale aspect.

Als subvorm van transformationeel leiderschap kan charismatisch leiderschap in verband worden gebracht met dezelfde positieve effecten.

Welke karakteristieken en uitdagingen ervaart de tandarts-eigenaar

De resultaten tonen aan dat tandarts-eigenaren zich niet bewust zijn van de leiderschapsstijl wat een negatieve invloed kan hebben op de houding, betrokkenheid en motivatie van de werknemers. Er worden zelfden formele opleidingen in leiderschaps- of managementvaardigheden gevolgd en kennis wordt doorgaans zelf verweven met vallen en opstaan en/of het kopiëren van leiderschapsstijlen van mentoren. Qua leiderschapsstijl wordt er doorgaans een combinatie van meerdere leiderschapsstijlen vertoond hoewel de nadruk op één van leiderschapsstijlen kan verschillen. Daarnaast blijkt dat tandarts-eigenaren, mede vanwege de duale rol, te maken krijgen met een brede reeks aan interne en externe uitdagingen. Hoewel alle tandarts-eigenaren deze uitdagingen ervaren, blijken patronen te bestaan waarbij tandarts-eigenaren met een specifieke leiderschapsstijl in sterkere mate bepaalde uitdagingen ervaren, bijvoorbeeld meer uitdagingen rondom personeelsverloop bij transactionele leiders en meer uitdagingen rondom werkdruk bij transformationele leiders.

Over het algemeen wordt het stimuleren van een hecht team als belangrijk beschouwd door alle praktijk-eigenaren, maar worden er vooral eisen gesteld aan het presteren en functioneren. De tandarts-eigenaren zien zichzelf vooral nog als tandarts en niet zozeer als een leider.

Een tandarts-eigenaar typeert dit als volgt: “De strategie van een tandartspraktijk, hoe ingewikkeld is dat nou? … als je gewoon tien mensen in de praktijk bij elkaar zet en je zegt gewoon als praktijkeigenaar niks, dan komen ze er echt wel uit met de doelen die je praktijk moeten halen. Dat zit er allemaal wel al lang in, daar hoef je niet bang voor te zijn”.

Dit uit zich in het blijven behandelen van de klinische zorg en niet of nauwelijks tijd vrijmaken voor de managementtaken, dit gebeurt om het behandelen heen of buiten werktijd.

Door:
Hero Abdulla – Yakoub, Management adviseur, toezichthouder en ondernemer in de (mond)zorg

Lees meer over: Management, Ondernemen
contract

Wtza-verplichtingen voor mondzorgaanbieders

De Wet toetreding zorgaanbieders (‘Wtza’) is op 1 januari 2022 in werking getreden, en brengt verschillende verplichtingen met zich voor (mond)zorgaanbieders. Eind dit jaar dient aan een aantal belangrijke verplichtingen te worden voldaan, zoals de vergunningplicht. In dit artikel wordt daarom nog eens stilgestaan bij de belangrijkste verplichtingen.

Lees ook de laatste update: Minister Helder stelt jaarverantwoordingsplicht Wtza met 2 jaar uit

1) Meldplicht

Verplichting

Een van de verplichtingen op grond van de Wtza is de meldplicht. De meldplicht geldt voor mondzorgaanbieders die mondzorg gaan verlenen, maar dat op dit moment nog niet doen. Dit worden ook wel ‘nieuwe zorgaanbieders’ genoemd. Dit betreft zowel instellingen, als solistisch werkend zorgverleners (zoals bijvoorbeeld zzp’ers).

Voor mondzorgaanbieders die op 1 januari 2022 of daarna al mondzorg verleenden, gold in principe ook een meldplicht (‘bestaande zorgaanbieders’). De meldtermijn is echter inmiddels verstreken. Het is in dat geval raadzaam om na te gaan of de mondzorgaanbieder was uitgezonderd van de meldplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wtza. Zo is specifiek voor mondzorgaanbieders relevant dat zorgaanbieders die op 1 januari 2022 in het Landelijk Register Zorgaanbieders (‘LRZa’) stonden, zijn uitgezonderd van de meldplicht. Het lijkt erop dat de meeste mondzorgaanbieders in het LRZa staan. Het is echter wel raadzaam dit voor de eigen mondzorgpraktijk na te gaan; indien er immers een meldplicht gold (en er geen uitzondering van toepassing was) én niet is gemeld, kan dat leiden tot een boete.

Tijdstip en wijze melding

Nieuwe mondzorgaanbieders moeten zich vóór aanvang van de zorgverlening melden bij het CIBG. Deze melding dient niet eerder dan drie maanden voor deze aanvang gedaan te worden. Zorgaanbieders kunnen zich melden via een formulier op de website van het CIBG. In het meldformulier wordt onder andere gevraagd naar de aard van de te verlenen zorg, de (personele en materiële) organisatorische inrichting en voorwaarden aan de kwaliteit van zorg.

Let dus op: er dient gemeld te worden, voordat wordt gestart met de mondzorg.

2) Vergunningplicht

Verplichting

De vergunningplicht geldt voor 2 soorten zorginstellingen (dus niet voor solistisch werkend zorgverleners):

  1. Instellingen die medisch specialistische zorg (doen) verlenen
    In de Uitvoeringsregeling Wtza is het begrip ‘medische specialistische zorg’ gedefinieerd. Voor mondzorgaanbieders is relevant dat kaakchirurgie onder dit begrip valt. Indien door of namens een mondzorginstelling dus kaakchirurgische zorg wordt verleend, geldt een vergunningplicht. Dit ongeacht het aantal zorgverleners binnen die instelling.
  2. Instellingen die Wlz- of Zvw-zorg (doen) verlenen met meer dan 10 zorgverleners
    Daarnaast geldt een vergunningplicht voor instellingen die Wlz- of Zvw-zorg verlenen met meer dan 10 zorgverleners (dus 11 of meer). Voor ‘gewone’ mondzorgaanbieders (waarbij geen kaakchirurgische zorg wordt verleend) komt het er dus op neer dat een vergunningplicht geldt indien er 11 of meer zorgverleners werkzaam zijn. Voor het tellen van het aantal zorgverleners, is van belang dat alle natuurlijke personen die beroepsmatig (dus betaald) zorg verlenen meetellen. Een stafmedewerker, vrijwilliger of stagiaire telt niet mee. Welke personen binnen de mondzorgpraktijk kwalificeren als zorgverlener, is niet altijd even duidelijk. Van belang is dat gekeken dient te worden naar de feitelijke werkzaamheden. Voor zover een persoon daadwerkelijk zorg(taken) verleent, is dat in principe een zorgverlener in de zin van de Wtza.

Het aantal FTE’s van de zorgverlener, is niet relevant (een zorgverlener die parttime werkt, telt dus mee als één zorgverlener). Daarnaast is ook de juridische basis op grond waarvan de zorgverlener werkzaam is (dus een dienstverband, of een opdracht in geval van bijvoorbeeld zzp’ers) niet relevant. Kortom: het gaat om koppen tellen. Daarbij geldt nog dat uitbesteding van zorg en meerdere vestigingen worden meegeteld: dat betekent dat zorgverleners bij bijvoorbeeld een onderaannemer of een andere locatie van de instelling, meetellen voor het aantal zorgverleners.

Tijdstip en wijze aanvraag vergunning

Zorginstellingen kunnen een vergunning aanvragen via een formulier op de website van het CIBG, en dienen daarbij verschillende vragen te beantwoorden (onder andere over het intern toezicht). De vergunning wordt vervolgens toegekend of geweigerd; in het laatste geval staat daartegen bezwaar en beroep open.

Wanneer is vastgesteld dat een vergunningplicht geldt, is nog van belang dat de vergunning tijdig moet worden aangevraagd. Voor ‘nieuwe zorgaanbieders’ (die op dit moment nog geen zorg verlenen), geldt dat de vergunning voorafgaand aan de zorgverlening aangevraagd (en verkregen) moet zijn. Voor mondzorgaanbieders die op 1 januari 2022 of daarna al mondzorg verleenden (‘bestaande zorgaanbieders’) geldt dat zij vóór 1 januari 2024 een vergunning moeten aanvragen. Gelet op de beoordelingstermijnen van het CIBG en de eisen in de aanvraag, is het raadzaam niet te lang te wachten met de aanvraag.

Let wel op: Indien door of namens een mondzorginstelling dus kaakchirurgische zorg wordt verleend, heeft de mondzorgaanbieder mogelijk automatisch al een Wtza-vergunning omdat eerder sprake was van een actief aangevraagde Wtzi-toelating. Het is raadzaam dit na te vragen bij het CIBG.

Let op: als op dit moment nog geen vergunningplicht geldt omdat er minder dan 11 zorgverleners werkzaam zijn maar op een bepaald moment de grens van 10 zorgverleners wordt overschreden, dient binnen zes maanden na overschrijving van die grens een vergunning aangevraagd worden.

3) Intern toezicht

Verplichting

Sommige (mond)zorgaanbieders moeten daarnaast een interne toezichthouder – zoals een Raad van Commissarissen of een Raad van Toezicht – aanstellen. Specifiek voor mondzorgaanbieders geldt dat een interne toezichthouder verplicht is indien de zorg wordt verleend met meer dan 25 zorgverleners (dus 26 of meer). Als er kaakchirurgische zorg wordt verleend, ligt de grens op meer dan 10 zorgverleners (dus 11 of meer).

Indien is vastgesteld dat een verplichting bestaat om een interne toezichthouder aan te stellen, is van belang dat dit in orde moet zijn vóór de vergunningsaanvraag. Bij de aanvraag dienen hier immers vragen over ingevuld te worden.

Eisen

Aan een interne toezichthouder worden verschillende eisen gesteld. Zo dient de toezichthouder uit drie natuurlijke personen te bestaan en worden er verschillende onafhankelijkheidseisen gesteld. Daarnaast volgt uit de wet- en regelgeving ook (deels) welke taken en bevoegdheden een interne toezichthouder heeft. De taken en bevoegdheden volgen ook uit andere bronnen, zoals de Governancecode Zorg 2022, maar voor veel mondzorgaanbieders zal niet direct de verplichting volgen deze code integraal te volgen.

Mondzorgaanbieders doen er goed aan om advies in te winnen over de eisen die worden gesteld aan de interne toezichthouder, indien de verplichting bestaat om een interne toezichthouder aan te stellen.

4) Financiële verplichtingen

Naast de meldplicht, vergunningplicht en de verplichting om een interne toezichthouder aan te stellen, brengt de (Aanpassingswet) Wtza ook verschillende financiële verplichtingen met zich. Dit ziet op de jaarverantwoordingsplicht en de transparante financiële bedrijfsvoering. In het algemeen geldt dat meer (mond)zorgaanbieders aan deze verplichtingen dienen te voldoen. Welke verplichtingen precies gelden, hangt erg af van de rechtsvorm en de wijze waarop de praktijk wordt uitgeoefend. Mondzorgaanbieders doen er goed aan hier ook advies over in te winnen. De NZa heeft inmiddels verschillende Handreikingen over de openbaarmaking gepubliceerd. Ook is een nieuwe beleidsregel handhaving openbaarmaking jaarverantwoording gepubliceerd en een nieuwe beleidsregel Transparante bedrijfsvoering en verbod op winstoogmerk.

Door:
Mr. Nina Amini Abyaneh, www.eldermans-geerts.nl
Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen | Adviseurs in de zorg

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
werk - laptop

Kabinet wil komende twee jaar nieuw zzp-regime vormgeven

De afgelopen anderhalf jaar zijn nieuwe zzp-modelovereenkomsten beschikbaar gekomen voor de samenwerking tussen tandartsen, tussen mondhygiënisten én voor tandartsen en mondhygiënisten die bij elkaar in de praktijk werken. Intussen maakte SZW-minister van Gennip eind vorig jaar haar plannen voor een nieuw zzp-regime bekend. Wat betekent dit voor het werken met de modelovereenkomsten? En: hebben mondzorgprofessionals voor hun gevoel zicht op de zzp-ontwikkelingen? In deze zzp-update krijgt u antwoord op deze en andere vragen.

1. Gelijker speelveld met werknemers

SZW-minister van Gennip wil de balans rondom het werken met of als zelfstandige(n) herstellen en de regels toekomstbestendiger maken. Haar aanpak loopt langs drie lijnen. De eerste gaat over het creëren van een gelijker speelveld tussen zelfstandigen en werknemers. Doel hiervan is met name om het financieel minder aantrekkelijk te maken om te werken als zzp’er. De belangrijkste maatregelen zijn hierbij van fiscale aard, bijvoorbeeld de verdere afbouw van de zelfstandigenaftrek en de afschaffing van de fiscale oudedagsreserve. Een verplichte verzekering voor arbeidsongeschiktheid is ook onderdeel hiervan.

2. Inbedding in de organisatie lastig

Duidelijkheid over de arbeidsrelatie is de tweede lijn waarlangs de minister haar doelen wil bereiken. Centraal daarbij staat de vraag: wanneer is er sprake van een dienstbetrekking? En vooral ook: wanneer niet? Opmerkelijk onderdeel van de wetgeving die hiervoor in de maak is, is de ‘inbedding van het werk in de organisatie’ als zelfstandige indicatie voor een dienstbetrekking. Daarmee zou het  voor zorgverleners heel lastig worden om als zzp’er in een praktijk of zorgstelling te werken.

Beoordelingscriterium ‘Inbedding in de organisatie’

Beogen partijen als zelfstandigen met elkaar te werken, dan kan er alsnog, los van hun intentie of wat er boven een overeenkomst staat, sprake zijn van een dienstbetrekking. Belangrijkste vraag daarbij is of er sprake is van een gezagsverhouding tussen opdrachtgever (praktijkhouder) en opdrachtnemer (zzp’er).

Beoordeling gezagsverhouding

Dan gaat het erom of de praktijkhouder kan bepalen op welke wijze de zzp’er de opdracht uitvoert, of er aanwijzingen en instructies gegeven worden dus. Daarbij spelen diverse overwegingen een rol. Toezichthouder en rechter wegen deze, in onderling verband, om te bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking. Ook wel: de ‘holistische benadering’. Overwegingen zijn bijvoorbeeld:

  • Hoeveel ruimte heeft de zzp’er om zelf te bepalen hoe, wanneer, waar en met wie het werk te verrichten?
  • Kan de opdrachtgever de zzp’er aanwijzingen en instructies geven zoals bij werknemers?
  • Heeft de zzp’er zelf voorzien in regelingen voor bijvoorbeeld klachten, geschillen, aansprakelijkheid, ziekte en oudedag?

Dienstbetrekking voor maaltijdbezorgers

Op 24 maart 2023 oordeelde de Hoge Raad in de ‘Deliveroo-zaak’(ECLI:NL:HR:2023:443) alles overwegend dat er bij de ‘zzp-maaltijdbezorgers’ wel degelijk sprake is van een dienstbetrekking. Geen vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof  Amsterdam dus, zoals Deliveroo wilde. Maar óók geen extra waarde voor het element ‘inbedding in de organisatie’ binnen het beoordelingskader, zoals de advocaat-generaal adviseerde. Dat is aan de wetgever, volgens de Hoge Raad.

Zzp-minicollege over beoordelingskader

Het huidige beoordelingskader, de ‘holistische benadering’, zoals ook geschetst in het online VvAA-minicollege ‘Zzp’ers in de zorg in tien minuten’ (2020), blijft daarmee vooralsnog overeind. Bekijk dit minicollege hieronder.
https://youtu.be/xLadqSK_W5w

Inbedding alsnog directe indicatie?

Als de wetgeving zoals voorzien door het kabinet doorgaat, dan kan dat veranderen. Op basis daarvan kan ‘inbedding’ alsnog als een directe indicatie voor een dienstbetrekking gezien worden, en daarmee zeker problematisch worden voor de gezondheidszorg, daar waar zorgverleners als zelfstandige in de praktijk of instelling van een ander werken.

3. Handhavingsmoratorium opheffen

De derde en laatste lijn gaat over de handhaving door de Belastingdienst op schijnzelfstandigheid. Er heeft de laatste jaren nauwelijks handhaving plaatsgevonden, waardoor er een ‘way of working’ is ontstaan waarbinnen alles mogelijk lijkt. De minister wil het huidige handhavingsmoratorium uiterlijk 1 januari 2025 opheffen. Inmiddels is de handhavingscapaciteit al uitgebreid. Mocht de belastinginspecteur bij een controle de samenwerking kwalificeren als een dienstbetrekking, dan krijgen samenwerkingspartijen, nú nog zonder sanctie, de mogelijkheid hun samenwerking anders in te vullen. Die aanwijzing moeten partijen dan wel serieus nemen.

Zelfstandigheid met zzp-modelovereenkomst

In 2016 trad de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties, ook wel: ‘de DBA’, in werking. Sindsdien betekent werken op basis van (en conform!), een door de Belastingdienst ‘goedgekeurde’ zzp-modelovereenkomst werken buiten dienstbetrekking. En dus geen inhoudingsplicht van loonheffingen voor de opdrachtgever en zelfstandigheid voor de zzp’er. Deze overeenkomsten worden veel gebruikt in de mondzorg.

Toekomst voor zzp-modelovereenkomst?

De afgelopen maanden legden beroepsorganisaties en VvAA nog nieuwe modellen voor aan de Belastingdienst omdat de geldigheidsduur van de oorspronkelijke modellen afliep. De dienst oordeelde zonder uitzondering positief over de nieuwe overeenkomsten voor het werken buiten dienstbetrekking, met weer een nieuwe geldigheidsduur van vijf jaar. Daarbij geldt wel een voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving en jurisprudentie, óók binnen deze duur. Of de visie van de minister met oog op de nieuwe plannen nog ruimte biedt voor het werken met deze overeenkomsten is nog niet duidelijk.

Modelovereenkomst verlaagt regeldruk

Samenwerkingspartijen gebruiken de overeenkomsten niet alleen als houvast voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie, ook leggen zij onderlinge afspraken hiermee op een overwogen wijze vast. Tot slot worden gezondheidsrechtelijke vereisten aan opdrachtgever en zzp’er, bijvoorbeeld vanuit de Wkkgz,  hiermee geregeld. Dit alles binnen een en dezelfde overeenkomst: een belangrijke ‘regeldrukverlager’ dus. Vanuit de gezondheidszorg klinkt de roep om het behoud van de modelovereenkomsten daarom steeds luider.

Zicht praktijkhouders op recente zzp-ontwikkelingen

In eerdere jaren hadden mondzorgpraktijkhouders in vergelijking met andere beroepsgroepen steeds bovengemiddeld vertrouwen in hun inzicht in de zzp-ontwikkelingen. Dat blijkt uit het jaarlijkse onderzoek van VvAA onder praktijkhouders die werken met zzp’ers. In de laatste meting (oktober 2022) blijkt hun vertrouwen echter nauwelijks meer te verschillen van het gemiddelde.

Minder goed beeld bij mondzorgpraktijkhouders

Onderstaande tabel toont een vergelijking tussen de mondzorgpraktijkhouder en de totaalgroep (alle beroepsgroepen tezamen) op basis van de metingen over de afgelopen vier jaar.
De weergegeven percentages representeren het deel van de praktijkhouders dat werkt met zzp’ers dat ‘eens’ of ‘helemaal eens’ scoorde op een vijfpuntschaal op de stelling ‘Ik heb een goed beeld van wat de recente ontwikkelingen rondom het werken met zzp’ers betekenen voor mijn praktijk’. Respons 2022: 388 (totaalgroep), respectievelijk 87 (mondzorg).

Tabel: Goed beeld van zzp-ontwikkelingen

  • 2019
  • Praktijkhouders
  • Totaalgroep
  • Mondzorg
  • 2019
  • Praktijkhouders
  • 22%
  • 26%
  • 2020
  • Praktijkhouders
  • 32%
  • 39%
  • 2021
  • Praktijkhouders
  • 30%
  • 38%
  • 2022
  • Praktijkhouders
  • 33%
  • 32%

Bron: VvAA 2022

Door:
Erik van Dam, sr. adviseur kennismanagement VvAA

 

 

Lees meer over: Ondernemen, ZZP-er
Tuchtrecht

Tuchtrecht: waarschuwing na onbereikbaarheid in het weekend

Een patiënt heeft een tandarts aangeklaagd nadat ze in het weekend geen contact kon krijgen met hem toen ze na het verwijderen van twee elementen pijnklachten kreeg. Volgens het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam was het gebrek aan bereikbaarheid en beschikbaarheid in het weekend tuchtrechtelijk verwijtbaar. De tandarts heeft hiervoor een waarschuwing opgelegd gekregen.

Situatie

Eind juni 2021 kwam klaagster voor een periodieke controle bij de tandarts. Aangezien ze pijn had aan element 47 werd besloten om elementen 47 en 17  op 12 augustus te verwijderen. Zondag 15 augustus zocht de patiënt contact met de tandarts omdat ze pijnklachten had. Ze belde het spoednummer dat op de website te vinden was, sprak een voicemail in, stuurde een whatsappbericht naar hetzelfde nummer en verstuurde een email. Klaagster kreeg die dag echter geen reactie.

De volgende dag belde een medewerker van de tandartspraktijk dat de tandarts de dag erna, dinsdag, terug zou zijn. Dan zou de situatie met de tandarts worden besproken. Dinsdagochtend belde klaagster naar de tandarts maar kreeg ze geen gehoor. Direct erna belde dezelfde medewerken terug, en na nog enkele telefoontjes kon klaagster uiteindelijk direct naar de praktijk komen. Bij het consult bleek dat er mogelijk een stuk kies achter was gebleven en er sprake zou kunnen zijn van een osteomyelitis. Er werd 500 mg Amox voorgeschreven.

Een week later voerden klaagster en tandarts een gesprek over de bereikbaarheid van de praktijk op zondag en de gang van zaken de maandag erna. Hier bleek ook dat haar vorige tandarts vond dat er te weinig pijnstiller werd voorgeschreven. Een paar dagen later belde een collega van de tandarts naar de klaagster. Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat de patiënt zich niet serieus voelde genomen doordat niemand haar die maandag had verteld dat er een tandartsbemiddelingsbureau is voor spoedgevallen. Verder zijn in de periode augustus-november enkele brieven heen en weer gestuurd.

Klacht

De klaagster verwijt de tandarts dat hij:

a) haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s van het tegelijk trekken van twee kiezen, waarvan één gezonde kies;

b) een onjuiste behandeling heeft gegeven, waarbij in de onderkaak een kaakontsteking is opgetreden. Daarbij heeft de tandarts haar niet preventief antibiotica voorgeschreven en heeft hij geen advies over pijnstilling gegeven;

c) niet beschikbaar was voor nazorg;

d) onvoldoende nazorg heeft gegeven, door geen advies te geven over pijnstilling en verdere spoeling;

e) onvoldoende zijn toezeggingen heeft nagekomen, door geen openheid van zaken te geven over welke instructies hij aan de assistent heeft gegeven op maandagochtend en dinsdagochtend en door vragen van klaagster onbeantwoord te laten;

f) een gebrekkige praktijkorganisatie heeft, omdat er geen checks and balances waren rond het mobiele noodnummer, een piketdienst ontbrak, de (nieuwe) medewerker niet was geïnstrueerd en de tandarts onvoldoende verantwoordelijkheid nam voor de dienstverlening.

Beoordeling

Wat betreft onderdeel a blijkt uit de behandelprotocollen dat er in één zitting meerdere tanden en kiezen kunnen worden verwijderd als dat geïndiceerd is. Aangezien er geen contra-indicaties aanwezig waren en klaagster akkoord heeft gegeven om beide elementen tegelijk te verwijderen, is er geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Uit de richtlijn over het antibioticumgebruik voor tandartsen blijkt dat er geen (preventieve) antibiotica worden voorgeschreven bij normale extractie van elementen – dus ook niet in het geval van klaagster. Ook zijn de gebruikelijke instructies over pijnbestrijding gegeven. Het college acht deze instructie voldoende en oordeelt dat klachtonderdeel b ongegrond is. Daarnaast was er geen reden voor het voeren van een ander pijnstillingsbeleid nadat antibiotica waren voorgeschreven. Het moet voor klaagster duidelijk zijn geweest dat het advies met betrekking tot pijnbestrijding nog steeds gold. Verder is bij een vermoeden van osteomyelitis het gebruik van een spoelmiddel niet geïndiceerd, dus valt de tandarts ten aanzien van klachtonderdeel d geen verwijt te maken.

Klachtonderdeel e betreft de volgens klaagster onbevredigende reactie van de tandarts op haar vragen in verschillende brieven. Het college vind echt dat het de tandarts niet te verwijten is dat hij op de laatste brief niet heeft gereageerd. Dat de tandarts niet alle vragen naar wens van klaagster heeft beantwoord, betekent niet dat de tandarts geen openheid van zaken heeft gegeven. De tandarts is in gesprek gegaan met klaagster, en heeft zijn excuses aangeboden en bloemen aangeboden. Daarmee heeft de tandarts voldoende blijk gegeven de situatie van klaagster serieus te hebben genomen. De college acht het klachtonderdeel ongegrond.

Alleen klachtonderdelen c en f zijn volgens het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam gegrond; de bereikbaarheid van de tandartsenpraktijk schoot dat weekend tekort. De opstapeling van een niet ingeschakeld antwoordapparaat van het spoednummer, moeilijk te vinden contactgegevens van het tandartsbemiddelingsbureau en het onjuiste handelen van de medewerker op maandag acht het college tuchtrechtelijk verwijtbaar. De tandarts was normaal gesproken altijd bereikbaar voor spoedgevallen en heeft inmiddels verschillende verbeteracties doorgevoerd. Zo is op de website van de tandartspraktijk duidelijk aangegeven wanneer de tandarts bereikbaar is en welk telefoonnummer in de avonden en in de weekenden gebeld kan worden bij spoedeisende klachten. Gelet hier op en dat de tandarts niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is gekomen, volstaat het college met een waarschuwing.

Uitspraak

Het college verklaart klachtonderdelen c en f gegrond, en de verdere klachten ongegrond. De tandarts wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Ook gelast het college dat het VWS-Financieel Dienstencentrum aan klaagster het betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- voor de behandeling van deze procedure vergoed.

Bron:
Overheid.nl

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
zorg - geld

Wil jij er ook meer uithalen? Tips over hoe jouw praktijk meer omzet kan behalen

De gemiddelde praktijkomzet van € 236.250 (exclusief techniek) per behandelkamer geeft een goede indicatie wat jouw praktijk aan omzet over 2023 kan behalen. Dit bedrag is namelijk de uitkomst van mijn onderzoek naar de gemiddelde praktijkomzet per behandelkamer binnen tandartspraktijken. Mijn ervaring daarbij is, dat hierin voor meerdere praktijken nog – veel – ruimte is voor groei in omzet. Hoe dan?

Hogere omzet of lagere kosten

Van praktijkhouders krijg ik vaak te horen, dat ze meer uit de praktijk willen halen. En met ‘meer eruit halen’ bedoelen we natuurlijk om meer winst te behalen. Je winst laten groeien betekent je richten op:

  1. meer omzet; of
  2. lagere kosten

Of door je te richten op beide uiteraard, maar ‘meer winst behalen’ lukt vooral als je je met de praktijk richt op ‘meer omzet’. Want wist je dat een omzetstijging van 10% al kan resulteren in een winstgroei van 25%?

Het gaat om de ‘kruimels’

Het klinkt misschien gek, maar een omzetstijging van 10% is voor praktijken – niet alle – heel reëel. En dan laat ik – uiteraard – de prijsindexering van 7,7% over 2023 buiten beschouwing. Maar hoe dan?

Mijn antwoord hierop is: ‘het gaat om de kruimels’. De dagomzet is namelijk de totale opbrengst van alle patiëntafspraken bij elkaar opgeteld. Elke afspraak bestaat uit één of meerdere behandelingen en elke behandeling is opgebouwd uit verschillende UPT-codes. Dit betekent dat de dagomzet een optelsom is van alle gedeclareerde UPT-codes, die elk maar een hele kleine ‘kruimel’ vormen van de totale dagomzet.

En waarom vertel ik je dit? Het lukt de ene behandelaar namelijk beter om zo veel mogelijk ‘kruimels’ over de dag te verzamelen, terwijl een andere veel ‘kruimels’ laat liggen. En als je dag in dag uit ‘kruimels’ laat liggen, dan gaat dit op jaarbasis over heel veel geld.

Als je doet wat je altijd deed…

… Krijg je wat je altijd kreeg.

Naast het inzichtelijk maken welke kruimels de praktijk laat liggen, is het daarnaast de uitdaging om daadwerkelijk dingen anders te doen. Iedereen wil namelijk wel meer omzet behalen, maar niet iedereen is bereid hiervoor te veranderen. En om de gemiste kruimels vanaf nu wel binnen te halen, zul je dus als behandelaar, als praktijk of als team concreet dingen anders moeten gaan doen.

De uitdaging om meer omzet te behalen berust dan ook op twee zaken:

  1. Bekijk welke ‘kruimels’ er blijven liggen
  2. De wil om te veranderen moet aanwezig zijn

Conclusie

Een winststijging van 25% is voor meerdere praktijken heel reëel. En niemand zal dit waarschijnlijk afslaan. Indien dit ook voor jouw praktijk geldt, is veel meer de uitdaging of je ook daadwerkelijk bereid bent om hiervoor dingen anders aan te pakken. Want, als je doet wat je altijd deed… krijg je wat je altijd kreeg.

Door: Sjoerd Kuiken is eigenaar van Kuiken Praktijkmanagement (www.kuikenpraktijkmanagement.nl). Voor objectieve praktijkanalyses, intensieve begeleidingstrajecten en coaching van praktijkhouders.

Ook is hij initiatiefnemer van de Dental Management Toolkit, samen met dentalinfo.nl, een database met 175+ voorbeelddocumenten en video’s voor praktijkmanagement die je naar eigen inzicht kunt downloaden, gebruiken en aanpassen aan jouw situatie.

Lees ook het artikel:
Onderzoek naar de gemiddelde praktijkomzet: Hoe goed ‘scoort’ jouw praktijk?

 

 

Lees meer over: Financieel, Ondernemen

Wettelijke regelingen voor tandheelkundig afval

Iedere mondzorgpraktijk heeft te maken met praktijkafval dat schadelijk kan zijn voor mens en milieu. De regels voor opslag, inzameling, registratie en verwerking van dit afval zijn vastgelegd in een aantal wetten, richtlijnen en besluiten.

Wetgeving gevaarlijke afvalstoffen

Er zijn een aantal wetten waarin de kaders voor de omgang met (gevaarlijke) afvalstoffen zijn opgenomen, namelijk:

Zorgplicht

Als er gewerkt wordt met schadelijke stoffen geldt een zorgplicht voor zowel het milieu als voor de werknemers. Dit vloeit voort uit:

  • De Wet milieubeheer (Artikel 10.1): iedereen die met afvalstoffen werkt, is verplicht om zoveel mogelijk maatregelen te nemen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of te beperken.
  • De Arbowet: als werknemers kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, is de werkgever verplicht te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemer.

Mondzorgpraktijken

Deze algemene bepalingen gelden voor alle bedrijven. Tandartspraktijken werken echter met specifieke stoffen waar extra aandacht aan besteed moet worden, zoals kwik uit amalgaam. In de Lozingsvoorschriften tandheelkunde staat aangegeven hoe je hiermee om moet gaan.

Kwik uit amalgaam

In tandartspraktijken is het zaak om de hoeveelheid kwikhoudend afvalwater te minimaliseren. Kwik komt voor in amalgaam. Hoewel amalgaamvullingen bijna niet meer worden toegepast, kunnen patiënten deze nog wel hebben. Bij het uitboren van oude vullingen kan zo kwik in het afvalwater terecht komen. Voor tandartspraktijken is daarom een amalgaamscheider verplicht voor het zuiveren van amalgaamhoudend afvalwater. Vanaf 1 januari 2021 moeten in heel Europa alle amalgaamafscheiders voldoen aan de Europese norm. Dat wil zeggen dat minimaal 95% van het kwik wordt afgevangen. In Nederland gold deze norm al. Amalgaamafscheiders moeten minimaal een keer per jaar geleegd worden. Het afgevangen kwik geldt als gevaarlijk afval en moet aan een erkende inzamelaar worden meegegeven.

Overig tandheelkundig afval

Voor de verwerking van overig tandheelkundig afval wordt verwezen naar bijgaand overzicht.

Bij al het afval moet rekening worden gehouden met de algehele veiligheid en duurzaamheid. Je moet altijd proberen de hoeveelheid afval zoveel mogelijk te beperken en het zoveel mogelijk gescheiden aan te bieden. Daarnaast kan er bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van gerecyclede amalgaamscheiders of filters.

 

Lees meer over: Duurzaamheid, Ondernemen, Wet- en regelgeving
arbeidsovereenkomst

7 tips voor arbeidsovereenkomsten in de tandartspraktijk

Voor praktijkhouders en praktijkmanagers in de mondzorg is het opstellen van arbeidsovereenkomsten vaak een oorzaak van kopzorgen, zeker nu er geen algemene KNMT-arbeidsvoorwaarden meer zijn. Waar moet je in deze tijd extra op letten bij het aannemen van nieuwe medewerkers?

Er ontstaan bijvoorbeeld regelmatig vragen over het adviessalaris van een assistent met een bepaald aantal jaren ervaring. De reden daarvoor is dat veel praktijken geen eigen salarishuis hebben, wat zorgt voor onzekerheid. Op basis van de ervaring bij ruim honderd praktijken die Dentiva met dit onderwerp ondersteunt, lees je hier zeven tips voor arbeidsovereenkomsten in de tandartspraktijk.

Een eigen salarishuis

Maak een eigen salarishuis voor de praktijk. Er bestaan tools waarbij je eenvoudig en snel functies kunt doorrekenen. Als praktijkhouder moet je wel twee dingen vaststellen:

  1. Met welk percentage indexeer je de salarissen jaarlijks?
  2. Kloppen de salarisschalen nog steeds, of moeten er meer stappen bij omdat je in de praktijk ook hogere salarissen biedt voor bijvoorbeeld preventieassistenten?

Maak een personeelsreglement voor de praktijk

Het voordeel van een personeelsreglement is dat het voor iedereen geldt en dat het standaard afspraken vastlegt voor het hele team. Door hiermee te werken, kun je de contracten kleiner en leesbaarder houden. Met een personeelsreglement kun je ook makkelijker de arbeidsvoorwaarden up-to-date houden. Ieder jaar wijzigt er wel iets op het gebied van arbeidsrecht. De relevante wijzigingen kun je dan in het personeelsreglement opnemen, waarmee alles in één keer weer up-to-date is.

Er is wel een uitzondering. Wanneer je als praktijkhouder of praktijkmanager iets opneemt dat niet wettelijk verplicht is en waarmee medewerkers een nadeel hebben, dan moeten zij eerst toestemming geven voor de wijziging.

Let op de proeftijd

De proeftijd kent strikte regels. Als je hiervan afwijkt, dan geldt de proeftijd niet. Het is slim om bij ieder contract te kijken of de wetten over de proeftijd niet zijn veranderd. Een tijd geleden maakten we mee dat een praktijkhouder de proeftijd had verlengd. Dit leek logisch, omdat de assistent in de eerste week van een paard was gevallen en voorlopig niet kon komen werken. De medewerker begreep dat je dan niet kon zien of iemand wel geschikt is om het vak uit te oefenen en ging akkoord met een aangepaste proeftijd van drie maanden omdat het herstel ook nog wel even op zich liet wachten. Dat klinkt als een goede oplossing, maar de juridische werkelijkheid is dat dit NIET geldt als proeftijd.

Werktijden in een arbeidscontract

In een contract kun je beter niet de dagelijkse werktijden vastleggen. De omstandigheden kunnen namelijk makkelijk veranderen en wat in een contract staat, kan moeilijker worden aangepast. Het is daarom beter om te spreken van de gebruikelijke openingstijden van de praktijk waarbinnen iemand werkt. Natuurlijk maak je in het begin afspraken over de beschikbare tijd en dagen, maar als er later iets verandert, kun je dat makkelijker aanpassen.

Kom je afspraken na

Als je iets afspreekt, voer het dan ook uit. Veel praktijken werken met wachtdagen, of een percentage loon bij ziekte. Zoiets moet je natuurlijk goed vastleggen, maar ook daadwerkelijk nakomen. Als je heel lang zaken uit een contract niet uitvoert, loop je het risico dat er een verworven recht ontstaat.

Gelijke monniken, gelijke kappen

De ervaring leert dat als er íets is dat veel onrust veroorzaakt, het wel het ongelijk belonen van medewerkers is. Mensen kunnen vaak wel begrijpen dat er afspraken uit het verleden zijn waardoor iets in de huidige situatie scheef is, maar nieuwe afspraken waarbij een medewerker beter af is of meer voordelen heeft dan de ander, werken meestal contraproductief. Ze leveren op de langere termijn alleen maar ruis en irritatie op.

Een wijzigingsbeding opnemen in het arbeidscontract

De kans is groot dat er in de loop van de tijd in de praktijk dingen veranderen, bijvoorbeeld omdat je gaat werken met shifts, of omdat het zomerrooster met vakanties verandert. Soms vraagt dat ook om een verandering van contractuele zaken. Als werkgever sta je sterker als je dan een wijzigingsbeding hebt opgenomen in het arbeidscontract. Dat geeft je echter geen onbeperkte macht. Medewerkers moeten nog steeds instemmen met een wijziging. Het maakt de positie van de praktijkmanager of praktijkhouder alleen wel iets sterker, omdat iemand moet meewerken aan een redelijk en logisch verzoek als er een wijzigingsbeding is opgenomen.

Goede afspraken met je team zijn enorm belangrijk. Het inwerken van medewerkers en de juiste arbeidsvoorwaarden zijn daarbij onmisbaar. Overdenk daarom deze aandachtspunten bij het opstellen van jouw personeelsreglement en arbeidscontracten in de tandartspraktijk.

Door:
Alexander Tolmeijer, Dentiva

Meer informatie over personeelsreglementen en oplossingen voor arbeidscontracten in de tandartspraktijk vind je op dentiva.nl

 

Lees meer over: Ondernemen, Personeel
Score - beoordeling

Onderzoek naar de gemiddelde praktijkomzet: Hoe goed ‘scoort’ jouw praktijk?

De praktijkomzet is niet iets wat je zomaar deelt met collega’s. Daarnaast willen veel praktijkhouders wel graag weten hoe goed de praktijk ‘scoort’. En of een hogere omzet mogelijk is. Daarom is het altijd fijn om je praktijk te kunnen vergelijken met collega praktijken. Sjoerd Kuiken heeft een analyse uitgevoerd naar de gemiddelde praktijkomzet. De uitkomsten lees je hieronder.

Uitleg van het onderzoek

Het onderzoek betreft een analyse van de praktijkomzet van meerdere praktijken, welke is teruggebracht tot een gemiddelde praktijkomzet per behandelkamer. In deze analyse zijn 13 praktijken opgenomen, die in totaal 51 behandelkamers in gebruik hebben. De praktijkomzet is exclusief techniekkosten en deze zijn geïndexeerd naar de tarieven van 2023. Hiervoor zijn de jaarlijkse indexaties van de tarieven van de UPT-codes gebruikt.

Uitkomsten van het onderzoek

De van alle praktijken cumulatief naar 2023 geïndexeerde praktijkomzetten zijn gedeeld door het totaal aantal behandelkamers – te weten 51 behandelkamers – wat resulteert in een gemiddelde jaaromzet per behandelkamer.

Aan de verdere berekening liggen de volgende twee aannames ten grondslag:
1. De praktijk is gedurende 45 weken per jaar in bedrijf. De overige 7 weken worden als vakantie beschouwd, waarin de behandelkamers niet in gebruik zijn.
2. De praktijk werkt gedurende 5 dagen per week volgens de reguliere kantoortijden. Er wordt dus geen rekening gehouden met avond- of weekend openstelling.

Dit resulteert in de volgende gemiddelde – afgeronde – bedragen:

  • Gemiddelde praktijkomzet per behandelkamer – €236.250
  • Gemiddelde praktijkomzet per behandelkamer per week (o.b.v. 45 weken per jaar) – €5.250
  • Gemiddelde praktijkomzet per behandelkamer per dag (o.b.v. 5 dagen per week) – €1.050

Binnen dit onderzoek ligt de mediaan op een omzet van €217.000 per behandelkamer.

Evaluatie van de uitkomsten

De kans is zeer reëel dat bovengenoemde gemiddelden sterk afwijken van jouw praktijk. Mijn ervaring is namelijk, dat de omzetten per praktijk en per behandeling enorm kunnen verschillen. Bovengenoemde bedragen zijn daarbij een gemiddelde van een niet-representatieve populatie van de Nederlandse tandartsenpraktijken.

De neiging is vooral focus te leggen op de gemiddelde omzet per behandelkamer per week of per dag. Echter, hoe specifieker het bedrag, hoe meer variabelen meespelen en hoe minder betrouwbaar het bedrag. Advies is dan ook vooral de vergelijking te leggen binnen jouw praktijk op het totaal van ‘de gemiddelde praktijkomzet per behandelkamer’.

Indien je wel focust op de specifiekere bedragen – namelijk de omzet per week of per dag – dien je de volgende aspecten hierin mee te ‘wegen’:

  • De gemiddelde praktijkomzet per dag is ook weer een gemiddelde van alle verschillende behandelaren samen. Oftewel, een gemiddelde van tandartsen, mondhygiënisten, (paro) preventie-assistenten, tandtechniekers, etc.
  • De gemiddelde praktijkomzet per dag is gebaseerd op 45 productieve weken per jaar en 5 productieve dagen per week. Het gemiddelde gaat er dus van uit, dat de behandelkamers gedurende deze periode van 5 weken buiten bedrijf zijn. In sommige praktijken zijn één of meerdere behandelkamers echter continu in bedrijf.

Conclusie

De gemiddelde praktijkomzet van € 236.250 (exclusief techniek) per behandelkamer geeft een goede indicatie wat jouw praktijk aan omzet over 2023 kan behalen. Mijn ervaring daarbij is, dat hierin voor meerdere praktijken nog – veel – ruimte is voor groei in omzet.

Door: Sjoerd Kuiken is eigenaar van Kuiken Praktijkmanagement Voor objectieve praktijkanalyses, intensieve begeleidingstrajecten en coaching van praktijkhouders.

Ook is hij initiatiefnemer van de Dental Management Toolkit, samen met dentalinfo.nl, een database met 175+ voorbeelddocumenten en video’s voor praktijkmanagement die je naar eigen inzicht kunt downloaden, gebruiken en aanpassen aan jouw situatie.

Kleinschalig onderzoek over 13 praktijken

Lees meer over: Financieel, Ondernemen
Recht

Tuchtrecht: berisping na incorrecte facturen, slechte informatievoorziening en ondeugdelijke prothese

Een tandarts heeft door het regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s Hertogenbosch een berisping opgelegd gekregen na een waslijst aan klachten door een patiënt. De beklaagde had onder andere een ondeugdelijke prothese geleverd, geen correcte facturen opgesteld en gedreigd om geplaatste elementen te verwijderen als er niet werd betaald.

Situatie

De klaagster zocht in mei 2018 contact met de praktijk van de verweerder omdat ze belangstelling had voor een “all on 4”-gebitsbehandeling. Na het laten maken van röntgenfoto’s, een CT-scan en gebitsafdrukken voor een noodprothese, en het opstellen van een factuur vonden in juli 2018 de eerste operaties plaats. Hierbij werden de tanden verwijderd en de noodprothese geplaatst.

Het eerste deel van de factuur werd toen zoals afgesproken door de patiënt betaald. Ze klaagde echter wel dat ze niet tevreden was met (de plaatsing van) de noodprothese. Gedurende de volgende maanden vonden verschillende controles plaats waarbij onder andere afgebroken elementen werden teruggezet. Ondertussen was er ook al contact met de tandtechnicus die de definitieve constructie zou vormgeven.

In januari 2019 kreeg de klaagster last van de tijdelijke brug omdat deze aan het verslijten was. Na contact met de praktijk heeft ze de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om informatie gevraagd. Eind januari/begin februari werd de definitieve brug geplaatst door de tandtechnicus. Een week later bleek echter dat de positie van de kiezen niet goed was. Bij een bezoek aan een orofaciaal therapeut bleek dat er sprake was van een occlusiestoornis en foute proaalstand die hersteld moest worden.

De praktijk verstuurde eind maart de factuur voor de definitieve constructie naar de klaagster. Hoewel ze deze zei te zullen voldoen wilde ze ook de inkoopfacturen ontvangen en een oplossing verkrijgen voor de problemen. Uit een second opinion in maart van een andere tandarts bleek dat de registratie van de beet te proaal was bepaald. Hierna diende de patiënt een officiële klacht in bij de verweerder.

Na verder contact tussen klaagster en verweerder vroeg de tandarts om betaling van de factuur, maar de patiënt was van mening dat ze nog geen correcte factuur had ontvangen. Hierop diende een belangenbehartiger van de klaagster in mei een klacht in over de verweerder bij de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT). Ze verzochten om een transparante declaratie, medisch dossier en een implantatenpaspoort te verstrekken. Uiteindelijk gebeurde dit. Ondertussen waren er bij de patiënt twee tanden afgebroken.

In september diende de belangenbehartiger nog een klacht in bij de ANT. Na een mislukte bemiddelingspoging van de associatie stelde de klaagster in mei 2020 de verweerder aansprakelijk voor het tekortschieten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst en vorderde ze een schadevergoeding. Verweerder hield echter vol dat de aangepaste factuur moest worden betaald.

Klacht

De klacht bestaat uit maar liefst vijftien onderdelen. De tandarts wordt verweten dat hij de informatieplicht heeft geschonden (a), de behandelovereenkomst niet correct is nagekomen (b) en een ondeugdelijke brug/prothese heeft geleverd (c). Verder zou hij niet goed hebben gecommuniceerd (d), geen kopie van het dossier, implantatenpaspoot, inkoopfacturen en materialenoverzicht hebben afgegeven (e), en zowel geen correcte facturen hebben opgesteld (f) als hebben gefraudeerd met facturen (g). Toen er niet onmiddellijk werd betaald zou de tandarts hebben gedreigd om geplaatste elementen te verwijderen (h).

Ook zou de verweerder geen verantwoording hebben afgelegd aan nalatig handelen (i), zich niet transparant hebben opgesteld (j) en niet hebben meegewerkt aan de klachtenprocedure (k). De tandarts zou schade hebben toegebracht aan de klaagster (l), zich niet hebben gedragen als een goede hulpverlener (m) en onvolledige/onjuiste informatie hebben gegeven over de implantaten (n). Hierdoor zou een andere tandarts niet goed hebben kunnen helpen. Tot slot zou de tandarts lukraak restjes hebben gebruikt bij het plaatsen van de implantaten (o).

Beoordeling

Negen van de vijftien klachten waren ongegrond. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat partijen andere dingen overeen waren gekomen dan was uitgevoerd (b). Ook is er geen fraude vastgesteld (g) omdat verweerder eerder onbewust onbekwaam was dan dat er opzet in het spel was. Wat betreft klachtonderdelen i, j en m oordeelt het college dat ze geen zelfstandige betekenis hebben naast de andere klachtonderdelen. Ook klachtonderdeel k wordt ongegrond verklaard, omdat niet valt in te zien dat verweerder verplicht zou zijn aan de bemiddeling in het kader van de klachtprocedure mee te werken. De beoordeling van de vraag of er schade is en, zo ja, van de hoogte daarvan (onderdeel l) is aan de civiele rechter voorbehouden en hoeft niet door de tuchtrechter te worden beantwoord. Klachtonderdelen n en o werden last-minute toegevoegd en niet meegenomen in het oordeel wegens strijd met een goede procesorde.

Het verwijt dat de verweerder zijn informatieplicht heeft geschonden (a) is deels gegrond. Het college is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht wat betreft uitleg over relevante aspecten van de behandeling, voldoende gespecificeerde prijsopgave en uitleg over (prijsverschillen tussen) toe te passen materialen (porselein of nano-composiet). Er is mondelinge toelichting geweest en een instructiefolder meegegeven. Een adequate intake met informatie over de behandeling, alternatieven en risico’s ontbrak echter. Verweerder zegt dat hij dit mondeling heeft gedaan maar dit staat niet in het dossier. Ook is geen informed consent-formulier aanwezig en bevat de begroting te weinig informatie. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond. Verweerder heeft echter wel voldoende geregistreerd welke implantaten zijn geplaatst. Het valt verweerder tuchtrechtelijk niet te verwijten dat hij klaagster over deze specifieke (detail)informatie niet vooraf heeft geïnformeerd of dat hij delen van de behandeling heeft uitbesteed aan een tandtechnicus.

Uit de röntgenfoto’s en het dossier blijkt dat de constructie niet voldeed aan de eisen die daaraan worden gesteld. De tandarts verweert dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van de tandtechnicus. Volgens het college is hij echter als hoofdbehandelaar verantwoordelijk voor het eindresultaat en is klachtonderdeel c gegrond. Het verweer dat hem daarna de kans is ontnomen om het euvel te herstellen, doordat klaagster niet meer bij hem is teruggekeerd, wordt later besproken.

Wat betreft onderdeel d, de slechte communicatie, vindt het college dat de klacht deels gegrond is. De vragen in de mails waren voldoende beantwoord. De verstrekte informatie was echt deels onjuist en intimiderend, wat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verder stelt het college dat de verweerder dusdanig laat een kopie van het dossier, implantatenpaspoot, inkoopfacturen en materialenoverzicht heeft geleverd (onderdeel e) dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hij is namelijk wettelijk verplicht om deze te verstrekken. Het dossier bleek ook nog eens summier en incompleet te zijn, en het klachtonderdeel is gegrond.

De begroting en facturen die de verweerder aan de klaagster heeft verstrekt zijn niet in overeenstemming met de Regeling mondzorg (NR/REG-1912). De declaraties moeten in ieder geval prestatiecodes, tarieven, materiaal- en/of techniekkosten en elementnummers bevatten. Ook kent de regeling transparantievoorschriften. Voor standaardonderdelen van de behandeling was er geen reden om geen codes te hanteren. De facturen bevatten echter eerst geen prestatiecodes, hoewel de tandarts in samenspraak met NZa en ANT dit heeft aangepast toen hij begreep dat het niet juist was. Hij had echter op voorhand contact op kunnen nemen met deze partijen om het meteen goed te doen. Ook heeft verweerder geen prijslijsten ter zake van gebruikte materialen en technieken, per prestatie gespecificeerd, geleverd. Het beroep van verweerder op een vermeende toestemming van klaagster faalt; dit kan pas worden aangenomen als klaagster goed geïnformeerd is. Verder was er geen onderscheid gemaakt tussen techniek- en materiaalkosten in de kostenopgave. Klachtonderdeel f is daarom gegrond.

Tot slot kan het college weinig begrip opbrengen voor de gemailde opmerking dat de tandarts de prothese uit de mond van de patiënt zou schroeven als ze niet zou betalen. Hierdoor durfde de klaagster niet meer terug te keren. Daarmee heeft verweerder zelf de omstandigheid geschapen dat hij niet meer de gelegenheid kreeg de gebreken aan de prothese zelf te herstellen. Die omstandigheid kan dan niet als verweer dienen. Klachtonderdeel h is gegrond.

Het college oordeelt dat de verweerder op verschillende vlakken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij gaat het om een gebrekkige intake, gebrekkige uitvoering van het behandelplan en gebrekkige financiële verantwoording zowel voor- als achteraf. Het is positief dat de tandarts verbeterslagen heeft gemaakt maar dit neemt niet weg dat hij met onvoldoende zorg heeft gehandeld. Daarnaast heeft de verweerder op onprofessionele en onbehoorlijke wijze met de patiënt gecommuniceerd. Het college is van oordeel dat vanwege het gewicht van de (gedeeltelijk) gegrond verklaarde klachtonderdelen niet kan worden volstaan met een waarschuwing en legt daarom de maatregel van berisping op.

Uitspraak

Het college verklaart klachtonderdelen c, e, f en h gegrond, en onderdelen a en d deels gegrond. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Aan de verweerder wordt de maatregel van berisping opgelegd.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
geld - munten

Uw salaris als praktijkhouder in 2023. Mag het ietsje meer zijn?

Als dga kunt u in beginsel zelf uw salaris bepalen. In de inkomstenbelasting kennen we een progressief tarief, wat inhoudt dat het belastingtarief stijgt naarmate het inkomen hoger wordt. Ook diverse regelingen zoals toeslagen zijn inkomensafhankelijk. Om tariefarbitrage en oneigenlijk gebruik van inkomensafhankelijke regelingen door de dga te voorkomen heeft de wetgever in het verleden regels opgesteld op basis waarvan het minimaal te hanteren loon van een dga vastgesteld moet worden. Dit wordt ook wel de gebruikelijkloonregeling genoemd.

Tot en met 2022 werd het gebruikelijk loon op enkele uitzonderingen na bepaald op ten minste het hoogste bedrag van:
a) 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking
b) Het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van de B.V. van de dga danwel een B.V. van de dga waarin de dga uiteindelijk een aandelenbelang heeft van ten minste 1/3;
c) € 48.000.

Wijziging gebruikelijkloonregeling

Per 2023 is de gebruikelijkloonregeling op de volgende twee punten gewijzigd.

  1. Het bewijsgrensbedrag van € 48.000 is verhoogd naar € 51.000.
  2. De doelmatigheidsmarge van 25% is vervallen. Daar waar tot en met 2022 werd uitgegaan van 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, moet vanaf 2023 worden uitgegaan van 100% van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking.

In de praktijk is in veel gevallen gebruik gemaakt van de hiervoor genoemde doelmatigheidsmarge. De kans is dan ook groot dat het huidige salaris niet meer in overeenstemming is met de vereisten die de fiscale wetgever daar voor het jaar 2023 aan stelt.

Om het gebruikelijk loon op een juiste manier vast te stellen zal er dus onder andere vastgesteld moeten worden wat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking bedraagt. Hiermee wordt kortweg bedoeld het loon van een werknemer die in loondienst werkzaam is, dus niet bij een eigen B.V., met dezelfde kwalificaties, ervaringsjaren etcetera. De KNMT geeft helaas geen richtlijnen af voor salarissen van een tandarts in loondienst. Het internet kan een goede bron zijn om onderzoek te doen naar huidige salarissen van een tandarts in loondienst. Er zijn diverse internetsites die gegevens verzamelen over salarissen binnen diverse beroepsgroepen. Vacatures voor een tandarts in loondienst waarbij de verantwoordelijkheden, ervaringsjaren en een salarisindicatie wordt vermeld zijn natuurlijk ook goede, objectieve informatiebronnen die u als praktijkhouder kunt gebruiken voor het achterhalen van het salaris van de meest vergelijkbare dienstbetrekking.

Voorbeeld 1

Stel het salaris van de meest vergelijkbare dienstbetrekking bedraagt € 100.000 op jaarbasis. Binnen uw eigen praktijk is naast uzelf nog een tandarts in loondienst werkzaam met een jaarsalaris van € 70.000.
Het gebruikelijk loon wordt vastgesteld op het hoogste van de volgende bedragen:
a. € 100.000, zijnde 100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking
b. € 70.000, zijnde het hoogste loon van de werknemers in dienst van de B.V.
c. € 51.000
In dit voorbeeld zal het gebruikelijk loon voor het jaar 2023 dus € 100.000 bedragen.

Voorbeeld 2

De situatie is gelijk aan voorbeeld 1, echter het salaris van de tandarts die in loondienst in uw praktijk werkzaam is, bedraagt nu € 125.000.
Het gebruikelijk loon wordt vastgesteld op het hoogste van de volgende bedragen:
a. € 100.000, zijnde 100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking
b. € 125.000, zijnde het hoogste loon van de werknemers in dienst van de B.V.
c. € 51.000

In dit voorbeeld zal het gebruikelijk loon in beginsel € 125.000 moeten bedragen. Indien het bedrag onder b of c hoger is dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, bestaat er echter een tegenbewijsmogelijkheid. Het kan natuurlijk zo zijn dat de tandarts die u in loondienst heeft meer ervaringsjaren of bepaalde competenties heeft die in dit specifieke geval zijn hogere salaris verklaren. Kunt u aannemelijk maken dat het salaris uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking toch echt € 100.000 is, dan geldt in afwijking van het hoogste bedrag ad. € 125.000 toch het bedrag van € 100.000 als gebruikelijk loon.

In 2022 zou in voorbeeld 1 het gebruikelijk loon € 75.000 hebben bedragen, namelijk 75% van € 100.000. Ook in voorbeeld 2 had, na tegenbewijs, het gebruikelijk loon op € 75.000 vastgesteld kunnen worden in 2022.

Wees voorbereid

Uit voorgaande blijkt dat met name het vervallen van de doelmatigheidsmarge per 1 januari jl. een grote invloed kan hebben op de hoogte van het gebruikelijk loon. De kans bestaat dat de Belastingdienst kritisch gaat kijken naar dga’s waarvan het salaris in 2023 niet wijzigt ten opzichte van 2022. Wees hier op voorbereid door in 2023 uw salaris opnieuw vast te stellen op basis van de aangepaste regels en eventuele wijzigingen door te voeren in de salarisadministratie. Leg de onderbouwing ook goed vast zodat u hier bij een mogelijke controle op terug kunt vallen.

TIP: loonbegrip
Het loonbegrip in de Wet op de loonbelasting omvat méér dan alleen het brutoloon. De fiscale bijtelling voor het privégebruik van een auto of fiets van de zaak behoort ook tot het loonbegrip, evenals diverse belastingvrije vergoedingen. Maak hier dus gebruik van bij de opbouw van het gebruikelijk loon!

Door:
R.J.L. Bongers RB, mede-eigenaar TOP Fiscaal en Financieel Adviseurs. TOP adviseert diverse ondernemers in de mondzorg op fiscaal en financieel vlak.

 

 

Lees meer over: Financieel, Ondernemen
Tuchtrechter

Tuchtrecht: waarschuwing na tekortgeschoten zorg, onvoldoende dossiervorming en onjuiste declaratie

Een patiënt heeft een tandarts aangeklaagd wegens onder andere tekortgeschoten zorg na het plaatsen van een brug, incompleetheid van het dossier en onjuiste facturering. De tandarts is op deze punten ernstig tekort geschoten en kreeg door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Situatie

De aangeklaagde tandarts zou in maart 2020 een brug plaatsen bij de klaagster. Bij het voorbereiden van het gebit begin werden elementen 15 en 17 geslepen, en toen er een bloeding plaatsvond is deze gestelpt met Expasyl. Vervolgens werd een afdruk gemaakt voor een zirkoniumbrug en een noodbrug geplaatst. De afspraken voor het plaatsen van de zirkoniumbrug twee en vier weken later werden door klaagster afgezegd in verband met het uitbreken van corona.

Na een paar maanden zonder contact volgde er tussen juli en november een periode waarin verschillende malen de noodbrug opnieuw is vastgezet nadat deze los was gekomen. Ook zijn meerdere pogingen gedaan om de zirkoniumbrug te plaatsen. Deze werd echter steeds met tijdelijk cement geplaatst en moest meerdere keren worden aangepast, waarna steeds de tijdelijk brug werd teruggeplaatst. Begin december plaatste de tandarts de aangepaste zirkoniumbrug terug met tijdelijk cement. Klaagster heeft zicht hierna niet meer bij de tandarts gemeld.

Vóór de behandelingen in augustus heeft de patiënt de tandarts gemaild met een overzicht met wat er naar haar mening tijdens de behandelingen niet goed is gedaan. Tijdens de gehele periode heeft er ook een e-mailwisseling plaatsgevonden omtrent de facturatie.

Klacht

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. De tandarts zou tijdens het voorbereiden van het gebit zijn uitgeschoten met zijn boor en ernstige en onherstelbare schade aan het kaakbot heeft aangericht. Vervolgens heeft hij geweigerd zijn fout toe te geven en op te nemen in het dossier, aldus de klaagster;
  2. De tandarts zou de klaagster te lang met pijn hebben laten lopen;
  3. De tandarts zou hebben verzuimd alle benodigde informatie omtrent de behandeling in het dossier op te nemen. Ook zou hij klaagster vooraf niet voldoende geïnformeerd hebben over de behandeling;
  4. De tandarts zou niet op de juiste wijze gefactureerd hebben.

Beoordeling

De klaagster denkt dat de tandarts met de boor is uitgeschoten maar heeft dit, naar haar mening door de verdoving, tijdens de behandeling niet gemerkt. Op basis van ‘puzzelstukjes’ als aanhoudende pijn heeft ze conclusies getrokken over wat er gebeurd zou moeten zijn. Het college vindt echter dat er geen aanknopingspunten zijn om dit te concluderen. Schade die de patiënt op een foto laat zien kan niet door de door de tandarts gebruikte boortjes zijn ontstaan. Ook is het ondenkbaar dat een bloeding die ontstaat door het wegboren van een stuk kaakbot kan worden gestelpt met Expasyl. Daarnaast is het ook niet mogelijk om na een dergelijke bloeding een afdruk te maken, wat wel is gebeurd. Klachtonderdeel 1 is daarom ongegrond.
Wat betreft de zorg na de eerste behandeling begin maart geeft het college de klaagster gelijk. Het afzeggen van de twee andere afspraken in maart was, ondanks het losraken van de brug, wegens de onzekerheden niet onbegrijpelijk. Wegens de omstandigheden is het ook begrijpelijk dat de tandarts niet onmiddellijk prioriteit heeft gegeven aan klaagster. Het is echter wel onzorgvuldig dat hij geen actie heeft ondernomen om de patiënt eerder dan in juli op consult te krijgen. De tandarts wist namelijk dat de noodbrug los zat en heeft haar meer dan vier maanden onbeschermd met twee beslepen pijlers rond laten lopen.

Ook klachtonderdeel 3 is volgens het college gegrond. Uit het dossier is niet op te maken wat is besproken tussen patiënt en tandarts, bijvoorbeeld wat de overwegingen zijn geweest om een brug te plaatsen. Het is ook onduidelijk of de mogelijke risico’s zijn besproken. Bovendien ontbreekt een planning van de gehele behandeling. Zeker in een geval als dit waarin gelet op het gebit van klaagster sprake was een ingrijpende behandeling met een zeker risico had dit niet achterwege mogen blijven. Een zorgplan en verslaglegging in het dossier hadden niet mogen ontbreken. Verder geeft het dossier geen overzicht van de zogenoemde baliecontacten, die er volgens de e-mails veel zouden zijn geweest. Uit het dossier volgt niet wat de inhoud van deze contacten was en waartoe deze hebben geleid. De dossiervoering is dus onvoldoende.

Tenslotte heeft de tandarts ervoor gekozen om via de verzekering te declareren. Volgens de regels kan declaratie plaatsvinden nadat de brug definitief is gecementeerd en/of de behandeling is afgerond. Geen van beide is gebeurd, dus had de behandeling nog niet gedeclareerd had mogen zijn. Klachtonderdeel 4 is daarom gegrond.
Hoewel het zwaartepunt van de klacht – het uitschieten met de boor waardoor schade is ontstaan – ongegrond is, is de tandarts op de andere punten ernstig tekort geschoten. Het uitbreken van de coronapandemie zorgt voor verlichtende omstandigheden wat betreft het uitstellen van de behandeling. Daarnaast is er geen enkele aanwijzing van (een poging tot) fraude. Indien klaagster bij de tandarts was gebleven had hij alle werkzaamheden die nog hadden moeten worden verricht (zo nodig nader passend maken van de brug en definitief cementeren) zonder verdere declaratie verricht. Declaratie van die kosten is ook niet mogelijk. Volstaan kan dan ook worden met een waarschuwing, aldus het college.

Uitspraak

De klacht is deels gegrond. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam legt de tandarts de maatregel op van een waarschuwing.

Bron:
overheid.nl 

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Ondernemen

Welke bedragen gelden voor de kleinschaligheids – investeringsaftrek in 2023?

De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) is in 2023 qua percentage gelijk en qua bedragen fors hoger dan de aftrek in 2022. Het maximum aan KIA komt in 2023 uit op € 17.841,- (i.p.v. € 16.748- in 2022). In 2023 blijft de KIA doorlopen tot een investeringsbedrag van € 353.973,-.

Het maximumpercentage aan KIA in 2023 is nog steeds 28% van het investeringsbedrag.

Tabel 1 : Grondslag KIA in 2023.

Tabel 1 : Grondslag KIA in 2023

Figuur 1: Grafische weergave KIA in EURO’s in 2023.

Grafische weergave KIA in EURO’s in 2023.

Toelichting op figuur 1: op de horizontale as is het totaalbedrag aan investeringen in een kalenderjaar weergegeven en op de verticale as het bijbehorende bedrag aan investeringsaftrek.

De KIA begint bij een investering van € 2.601,- en stijgt naar het maximum van € 17.841,- bij een investeringsbedrag van € 63.716,-. Deze maximale aftrek van € 17.841,- loopt lineair door tot en met een investeringsbedrag van € 117.991,-. Daarna begint een geleidelijke afbouw van de KIA totdat het investeringsbedrag van € 353.973,- is bereikt.

Figuur 2: Grafische weergave KIA in procenten in 2023.

Grafische weergave KIA in procenten in 2023

 

Toelichting op figuur 2: tot en met een investeringsbedrag van € 2.600,- is er geen KIA. Daarna stijgt de aftrek meteen tot 28% van het investeringsbedrag. Dit niveau van 28% blijft gehandhaafd tot een investeringsbedrag van € 63.716,-.

Tot en met een investeringsbedrag van € 117.991,- blijft de KIA gecontinueerd op (het maximum van) € 17.841,-, maar bij een toename van het investeringsbedrag gaat het percentage wel sterk dalen. Immers, € 17.841,- KIA bij een investering van € 63.716,- levert een percentage aan KIA op van 28,0%, maar een KIA van € 17.814,- bij een investering van € 96.000,- levert slechts 18,6% aan KIA op.
Boven een investering van € 117.991,- gaat de KIA (zowel in procenten als in Euro’s!) sterk dalen totdat bij een totaal aan investeringen van € 353.973,- de KIA uiteindelijk op 0% uitkomt. Het zal duidelijk zijn dat het zeer voordelig is om (zeker bij een hoger totaalbedrag aan investeringen) deze investering over meerdere kalenderjaren uit te smeren. Immers, bij een investering van € 200.000,- in één jaar is het totaal aan KIA € 11.641,12 terwijl bij een investering van 2 x € 100.000,- over twee kalenderjaren de KIA oploopt tot 2 x € 17.841,- = € 35.682,- En dat is een verschil aan KIA van maar liefst € 24.040,88 voor dezelfde investering.

Als er, behalve op investeringen aan apparatuur, ook nog andere investeringen worden gedaan (zoals een verbouwing of de aanschaf niet-dentale apparatuur), dan wordt het verschil steeds groter. Immers, stel dat er, buiten € 230.000,- aan dentale apparatuur, nog eens € 130.000,- aan een verbouwing besteed wordt, dan is de totaal KIA € 0,00, want de KIA stopt bij een totaalinvesteringsbedrag van € 353.973,-. De investeringen verdelen over 3 delen van ieder € 120.000,- levert 3 x € 17.689,12 = € 53.067,36 aan totaal KIA op.

Deze verdeling noemen wij ‘strategisch investeren’ en is al aantrekkelijk vanaf een totaalbedrag aan investeringen vanaf ca. € 64.000,-.

Bepalingen met betrekking tot kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA)

De KIA komt in mindering op de belastbare winst uit de onderneming, waardoor de belastingplichtige minder belasting betaald. De KIA is dus een (zeer aantrekkelijke) fiscale aftrekpost.

Investeringsaftrek komt toe aan ondernemers of ondernemingen die zakelijke investeringen hebben gedaan.
Investeren is het aangaan van verplichtingen voor de aanschaf of verbetering van bedrijfsmiddel(en) of het maken van voortbrengingskosten voor bedrijfsmiddel (o.a. verbouwingskosten).

Het is daarbij NIET van belang of (en op welke wijze) de investering is betaald of gefinancierd. De investering hoeft zelfs nog niet eens gefactureerd te zijn. Enkel door het aangaan van de verplichting (lees: het ondertekenen van een koopovereenkomst) ontstaat er al een verplichting en dat is voldoende om in aanmerking te komen voor het opvoeren van de KIA in de aangifte VpB.

Voor de ondernemer (of onderneming) die geen aftrek van omzetbelasting geniet, maakt de omzetbelasting deel uit van de aangegane verplichting of voortbrengingskosten. Voor de KIA uitgesloten bedrijfsmiddelen zijn:

  • investeringsbedragen kleiner dan € 450,-;
  • grond;
  • woonhuizen en woonschepen;
  • personenauto’s;
  • vaartuigen;
  • effecten / goodwill;
  • dieren.

Voorbeelden van investeringen die wel voor de KIA van toepassing zijn:

  • verbouwing of bouw praktijkruimte (niet de aankoop van grond)
  • aanschaf apparatuur voor de praktijk of het laboratorium;
  • aanschaf computer(s) en software voor de bedrijfsuitoefening;
  • aanschaf zonwering, airco, verlichting etc. voor de praktijk;
  • inrichting praktijkruimte, sterilisatieruimte, wachtkamer etc.
  • aanleg tuin rondom de praktijkruimte / -gebouw;
  • aanleg parkeerplaatsen bij de praktijkruimte / -gebouw;

Uw accountant kan u nader informeren of de investeringen die u heeft gedaan of voornemens bent te gaan doen onder de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek 2023 vallen.

Bron:

VGT – 13 januari 2023

 

 

Lees meer over: Financieel, Ondernemen
Tuchtrecht

Concurrentie- en relatiebedingen in de mondzorg: wat mag wel en wat niet?

Concurrentie- en relatiebedingen in de mondzorg zijn een hot item. Rechters buigen zich regelmatig over de vraag of een dergelijk beding geldig is én of er in die specifieke situatie met succes een beroep op kan worden gedaan. Enkele jaren geleden publiceerden wij al een artikel over concurrentie- en relatiebedingen in arbeidsovereenkomsten van Mondzorgprofessionals. Daarin is te zien dat dergelijke bedingen aan allerlei voorwaarden zijn gebonden en dat té streng geformuleerde bedingen vaak geen stand houden voor de rechter.

Onlangs publiceerde de rechtbank Amsterdam een uitspraak waarin de vraag voorlag of tandartsen gehouden waren het concurrentie- en relatiebeding uit een overeenkomst van opdracht na te komen. Goed om nog eens stil te staan bij het concurrentiebeding in de mondzorg, dit keer in geval van de overeenkomst van opdracht.

Standaard modelovereenkomst

Allereerst is van belang hoe een concurrentie/relatiebeding wordt verwoord in de overeenkomst van opdracht. Dit betreft immers het uitgangspunt. In de door de Belastingdienst goedgekeurde standaard overeenkomst is de volgende (optionele) bewoording opgenomen:

“OPDRACHTNEMER zal zich binnen een tijdvak van 12 / 18 / 24 maanden [doorhalen wat niet van toepassing is] na het einde van deze overeenkomst onthouden van het werven van patiënten van OPDRACHTGEVER, met het oogmerk patiënten over te halen zich in te schrijven in de praktijk waar OPDRACHTNEMER werkzaam is. Dit artikel is niet van toepassing wanneer OPDRACHTNEMER zich als tandarts vestigt op een afstand van tenminste ……… kilometer van het praktijkpand waar opdrachtgever is gevestigd en waar OPDRACHTNEMER hoofdzakelijk de werkzaamheden heeft verricht. Voorgaande verplichtingen en verboden gelden niet voor de eerste 25 patiënten die OPDRACHTNEMER volgen.”

Deze overeenkomst biedt enige aanknopingspunten om een dergelijk beding te formuleren. Het is uiteraard ook mogelijk om daarvan af te wijken, wat in de praktijk ook geregeld gebeurt. Het betreft immers een niet-geel gemarkeerd deel, wat inhoudt dat dit niet ‘verplicht’ is om aan te houden vanuit de Belastingdienst met het oog op het voorkomen van schijnzelfstandigheid. Dat neemt echter niet weg dat de Belastingdienst, ook gelet op de feitelijke omstandigheden, (een beroep op) het concurrentiebeding kan meewegen in het oordeel over schijnzelfstandigheid.

In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam is een iets afwijkende formulering aangehouden. Hierna staan wij stil bij hoe dat in die situatie heeft uitgepakt.

Uitspraak rechtbank Amsterdam

In een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam was het volgende aan de orde. Twee tandartsen, nadat de B.V. waaronder zij werkzaam waren is verkocht, hebben de gesloten overeenkomst van opdracht opgezegd. De opdrachtgever voert aan dat de tandartsen vervolgens in strijd hebben gehandeld met het concurrentie/relatiebeding door een nieuwe praktijk op te zetten en actief patiënten van opdrachtgever te benaderen. Voordat wordt stil gestaan bij het oordeel van de rechtbank, is van belang om te bezien op welke wijze dit beding is geformuleerd. In de kern komt de formulering van het beding overeen met het beding uit de standaard modelovereenkomst, al is deze wel anders verwoord.

Zo is in de overeenkomst opgenomen dat de tandartsen het recht hebben zich elders te vestigen als tandarts of in een andere praktijk werkzaam te zijn. Daarbij is opgemerkt dat het de tandartsen, behoudens toestemming, niet is toegestaan om binnen 24 maanden na het beëindigen van de opdracht patiënten van opdrachtgever in te schrijven in een praktijk waar zij werkzaam zullen zijn. In aanvulling op het bepaalde in de modelovereenkomst is nog opgenomen dat het tandartsen, behoudens toestemming, verboden is al dan niet onder eigen naam of onder naam van een derde werkzaamheden te verrichten in opdracht of in dienst van patiënten van opdrachtgever, anders dan in het kader van het behandelen van pijnklachten.

In het beding wordt, net als in de modelovereenkomst, expliciet het werven van patiënten van opdrachtgever verboden. Daarbij wordt aangegeven dat het artikel niet van toepassing is indien de tandarts zich vestigt binnen een afstand van minstens 40 kilometer van de praktijk van opdrachtgever. Het beding geldt eveneens niet voor de eerste 25 patiënten.

De rechter stelt vast dat het de tandartsen vrijstaat zich op grond van de overeenkomst als tandarts te vestigen, mits zij geen patiënten werven van de opdrachtgever. De rechter meent verder dat de tandartsen gehouden zijn het concurrentie- en relatiebeding na te komen. Ook al zijn de tandartsen de nieuwe praktijk nog niet begonnen, is het gelet op hun uitlatingen voorstelbaar dat zij voornemens zijn patiënten van de opdrachtgever te werven. Er geldt enkel een uitzondering voor de eerste 25 patiënten. De rechter gaat verder niet in op de ongeldigheid van het beding, dus de duur en omvang daarvan lijken niet ter discussie te staan.

Overige jurisprudentie

Hieronder halen wij nog enkele relevante aspecten aan uit de regelmatig verschijnende uitspraken van rechters.

Hoe formuleer je een beding?

Om ervoor te zorgen dat het beding niet te ruim wordt, en daarmee niet rechtsgeldig is, is het van belang rekening te houden met de volgende punten:

  • De afspraken mogen niet te algemeen zijn (dit kan door de regio en duur van het beding te beperken tot het strikt noodzakelijke);
  • De opdrachtnemer moet niet te veel vrijheid worden ontnomen (dit kan bijvoorbeeld door het beding enkel te laten gelden voor relaties waarvoor de opdrachtnemer in opdracht van de opdrachtgever heeft gewerkt); en
  • Er moet voor worden gezorgd dat de verhouding verder in zo min mogelijk opzichten op een arbeidsrelatie lijkt (daarbij kan met name worden gelet op de gezagsverhouding).

Daarnaast is het, gelet op de schijnzelfstandigheid, van belang het beding te specificeren. Zo kan bijvoorbeeld worden geduid wat er wordt verstaan onder ‘relaties’. Indien dat niet wordt gedaan in de overeenkomst, kijkt een rechter naast de uitleg van het beding ook naar de bedoeling van partijen. Zo kwam de rechtbank Midden-Nederland in een uitspraak tot de conclusie dat potentiële relaties niet onder het relatiebeding vallen, nu dit niet als zodanig is opgenomen.

Hoe wordt de overeenkomst gekwalificeerd?

Daarnaast is van belang om na te gaan om wat voor soort overeenkomst het gaat. In dit artikel staan wij stil bij de overeenkomst van opdracht, maar er kan ook sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. In rechtspraak is te zien (zie deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam) dat een rechter daar allereerst bij stilstaat. In geval van een arbeidsovereenkomst geldt namelijk een strikter beoordelingskader. Zo is in artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een concurrentiebeding in beginsel niet is toegestaan in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bij een overeenkomst van opdracht toetst een rechter aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dit wordt terughoudend getoetst. De vrijheid van een werknemer om na beëindiging van de relatie werkzaam te zijn is in geval van een dienstverband weegt dus zwaarder dan in geval van een opdrachtnemer.

Gelden er nog uitzonderingen?

Uit een uitspraak van de rechtbank Limburg volgt dat een noodtoestand bij patiënten een overtreding van het concurrentiebeding kan rechtvaardigen. Zo oordeelt de rechter als volgt:

“De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het concurrentiebeding zoals neergelegd in de onderhandse akte niet wordt overtreden indien sprake is van een de gezondheid van de patiënt voldoende ernstig bedreigende omstandigheid die noopt tot terstond behandelen. In dit geding is voorshands niet voldoende komen vast te staan dat de behandeling van patiënt [naam patiënt] in die mate terstond noodzakelijk was.”

Tot slot

Het werken met een concurrentie- en relatiebeding vergt zorgvuldigheid. Niet alleen de formulering van het beding is van belang, ook bij het doen van een beroep daarop is het van belang na te gaan of dat redelijk is. Een beperkt, concreet en gespecificeerd beding houdt eerder stand voor een rechter. De modelovereenkomst en de rechtspraak bieden aanknopingspunten om inhoud en uitvoering te geven aan deze bedingen. Dat neemt niet weg dat de vraag of met succes een beroep kan worden gedaan op een beding sterk afhangt van de feiten en omstandigheden, zo is wederom bevestigd in de recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam.

Door:
mr. Demi van Rossenberg – www.eldermans-geerts.nl
Advocaten | Zorgmakelaars | Juristen | Adviseurs in de zorg

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Tuchtrecht

Tuchtrecht: waarschuwing na verkeerd vervolgtraject wortelkanaalbehandeling

Situatie

In september 2021 komt klaagster bij de tandarts om een ‘flinke caviteit’ in element 26 te laten vullen. Tijdens het vullen constateert de tandarts een probleem. Er is een wortelkanaalbehandeling nodig of het element moet getrokken worden. De patiënt (klaagster) kiest voor de wortelkanaalbehandeling. Direct wordt aan een initiële wortelkanaalbehandeling begonnen. Er wordt een tijdelijke vulling aangebracht en een afspraak ingepland voor een vervolgbehandeling.

Twee weken later vindt de vervolgbehandeling plaats. Hierbij ervaart de patiënt veel pijn, wat het lastig maakt om de behandeling volledig correct uit te voeren. Binnen een week na de behandeling belt klaagster met de praktijk: zij heeft nog steeds veel pijn. Op dat moment zegt de tandarts dat ze het nog even moet aankijken, het kan immers gewoon napijn zijn.

In oktober komt de patiënt terug bij de tandarts. De tijdelijke vulling is losgeraakt en zij heeft nog steeds veel last van element 26. Hierom brengt beklaagde een permanente vulling aan. Ook wordt er een antibioticakuur voorgeschreven.

Twee weken later belde klaagster weer: ze wilde een verwijzing naar de kaakchirurg. Deze schreef de tandarts. Maar de datum die voor de afspraak werd ingepland, 20 december 2021, was voor klaagster niet snel genoeg. Zij wilde een spoedbehandeling. Hier kon beklaagde niet bij helpen. Daarop heeft klaagster zich uitgeschreven en haar dossier opgehaald.

Klacht

De patiënt is van mening dat zij niet goed is geholpen door de tandarts in haar behandeling. Haar klacht bestaat uit 8 klachtonderdelen. Klaagster verwijt beklaagde het volgende:

1. Er is onvoldoende röntgenonderzoek gedaan. Zelfs toen er op 21 november 2019 problemen werden geconstateerd is er niets gebeurd met deze informatie en is er geen foto gemaakt. Hierdoor zijn problemen in een veel te laat stadium ontdekt.
2. Beklaagde is niet in staat een goede inschatting te maken van een wortelkanaalbehandeling en heeft klaagster onvoldoende informatie gegeven in het kader van ‘shared decision making’.
3. Beklaagde heeft klaagster op 23 september 2021 niet willen verdoven, waardoor klaagster veel pijn heeft ervaren.
4. Beklaagde heeft zich niet aan het behandelprotocol van een wortelkanaalbehandeling gehouden door onvoldoende röntgenfoto’s te maken tijdens de behandeling.
5. Het voorschrijven van antibioticum tegen de pijn was een zinloze handeling gelet op het feit dat er geen vervolgplan was.
6. Beklaagde had, gelet op het resultaat van de behandeling, uit eigen beweging naar de kaakchirurg moeten doorverwijzen. Nu heeft klaagster daarop moeten aandringen.
7. Beklaagde had een spoedafspraak moeten regelen bij de kaakchirurg.
8. De bejegening vanuit de praktijk is nodeloos grievend geweest. Klaagster is uitgemaakt voor “stampend kind” en is beticht van stalking.

Beoordeling

Het college beoordeelt klachtonderdelen 1, 2 en 3 individueel van elkaar allemaal ongegrond. Er is volgens het college onvoldoende aanwijzing dat de tandarts onvoldoende röntgenonderzoek heeft gedaan. Ook voor het tekortschieten in de informatievoorziening en het niet willen verdoven vindt het college geen aanwijzingen voor tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.

Klachtonderdeel 4, 5, 6 en 7 worden door het college gebundeld en als geheel beoordeeld. Hierbij komt zij tot de conclusie dat deze klachten gezamenlijk gegrond zijn. De wortelkanaalbehandeling was onvoldoende uitgevoerd, wat de tandarts zelf ook toegeeft. Dit is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Wat wel verwijtbaar is, is hoe de tandarts daarna heeft gehandeld. In overleg met een kaakchirurg is ervoor gekozen om een afwachtende houding aan te nemen en antibiotica voor te schrijven. Hierbij is het college van mening van dit niet de juiste handelswijze was.

De tandarts had actiever moeten zijn in het maken van een vervolgafspraak, dan wel bij hemzelf, dan wel bij een endondtoloog. Daarnaast is het gek dat de tandarts een kaakchirurg heeft geraadpleegd (zonder hem de eindfoto’s van de behandeling te laten zien) in plaats van een endontoloog.

Klachtonderdeel 8 wordt door het college ongegrond verklaard. Er is vastgesteld dat in de praktijk gesproken werd over dat klaagster hen ‘letterlijk stalkte’ met telefoontjes. Hoewel het college de woordkeuze ongelukkig vindt, vindt zij het onvoldoende om te spreken om onheuse bejegening.

Uitspraak

Het college beoordeelt klachtonderdeel 1, 2, 3 en 8 ongegrond en klachtonderdeel 4, 5, 6, en 7 (gezamenlijk) gegrond. Daarmee is de klacht gedeeltelijk gegrond. De tandarts krijgt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht
vb-overeenkomst

Nieuwe Modelovereenkomst voor samenwerking tandarts en mondhygiënist

De belastingdienst heeft de nieuwe modelovereenkomst voor samenwerking tussen tandarts en mondhygiënist online bekend gemaakt. De nieuwe overeenkomst kun je op de website van de Belastingdienst downloaden. De oude modelovereenkomst kwam uit 2018 en verliep half december 2022.  De nieuwe overeenkomst is bruikbaar tot 2028.

De overeenkomst is opgesteld door de KNMT en NVM-mondhygiënisten en goedgekeurd door de Belastingdienst.

Als je voor half december 2022 een overeenkomst bent aangegaan, dan hoef je nu niets te veranderen. Ben je na media 2022 een overeenkomst aangegaan? Dan raadt de KNMT aan om de oude overeenkomst om te zetten naar het nieuwe model.

Voldoet overeenkomst aan de gestelde eisen

De KNMT geeft 2 tips om ervoor te zorgen dat je overeenkomst aan de eisen voldoet:

1. Het goedkeuringsnummer van de overeenkomst is opgenomen in de overeenkomst tandarts-mondhygiënist: nummer 905-2023-4027-1-0 (met datum 1 januari 2023).
2. Geen wijzigingen: zijn er in de overeenkomst geen wijzigingen aangebracht? Door wijzigingen kan de goedkeuring van de belastingdienst vervallen.

Bronnen:
Belastingdienst
KNMT

Lees meer over: Financieel, Ondernemen, ZZP-er
Tuchtrecht

Tuchtrecht: Klacht over tandarts die nieuwe kronen maakte bij patiënt met allergie voor tandheelkundige materialen

Klaagster diende een klacht in bij het regionaal tuchtcollege in Zwolle omdat haar tandarts de nieuw gemaakte kronen niet volgens de wet heeft vervaardigd en de kronen niet op de juiste manier plaatste. Verder is de klaagster ervan overtuigd dat de tandarts geen rekening hield met haar goud- en palladiumallergie waardoor er klachten ontstonden, zoals mondzweren.

Situatie

De klaagster is via een allergieonderzoek bij de dermatoloog erachter gekomen dat zij allergisch is voor goud- en palladiumlegeringen en ook voor andere restauratieve tandheelkundige materialen zoals kunstharsen en composiet. Het gebit van de klaagster bevatte een aantal palladium kronen en facings en zij is op aanraden van de dermatoloog naar een tandarts gegaan om deze kronen en facings te laten vervangen. Voor het vervangen van de kronen heeft de tandarts tijdelijke noodkronen geplaatst, echter bleek de klaagster hier ook allergisch voor te zijn. De klaagster is in november 2017 opnieuw naar deze tandarts gegaan om alle metalen uit haar mond te laten verwijderen en kronen zonder metaal te laten maken. De nieuwe kronen zijn gemaakt van Lithiumdisilicaat en in december 2017 bevestigd met Variolink DC bevestigingscomposiet en Adhese Universal. In augustus 2018 kwam de klaagster op controle en gaf aan dat zij last had van mondbranden, pijn aan de orale mucosa, algehele malaise en slijmerig vlies op de mucosa. De beklaagde heeft naar aanleiding van deze klachten de klaagster doorverwezen voor een spoedconsult bij een collega. De beklaagde dacht zelf aan een hormonale disbalans. De klaagster is in november 2022 door de dermatoloog doorverwezen naar de internist voor lichamelijk- en bloedonderzoek. Echter hebben deze onderzoeken niet geleid tot een verklaring van de klachten. Verder onderzoek in april 2019 heeft getoond dat de klaagster ook allergisch is voor het gebruikte Variolink dat is gebruikt om de kronen te cementeren. In september 2019 is de klaagster bij een tandarts-implantoloog geweest voor een second-opinion. Volgens de tandarts-implantoloog zijn de kronen niet volgens de wet vervaardigd, zijn er nog variolink resten aanwezig interdentaal, zijn veel kronen niet op zijn plek gekomen en is er sprake van gingivitis.

De klacht

De klaagster heeft een klacht ingediend om verschillende redenen. De beklaagde heeft volgens haar geen rekening gehouden met de goud- en palladiumallergie en dit heeft geleid tot allergische reacties. Verder heeft de tandarts een inspannings- en resultaatverplichting vastgelegd maar dit is niet in de behandeling terug te zien. De beklaagde heeft volgens de klaagster vooral geroepen dat er iets aan de hand was met haar hormonen en heeft niet geluisterd naar de informatie van de internist en de dermatoloog. Daarnaast is het vervangen van de kronen volgens de klaagster erg haastig gedaan waarbij er niet werd gedacht aan de veiligheid van de patiënt en is de restauratieve behandeling tekortgeschoten. Ook is er geen informed consent, zorgvraag, zorgplan en behandelplan in het dossier vastgelegd.
De reactie van de beklaagde tandarts op deze klacht was dat hij de behandeling zo goed mogelijk heeft willen uitvoeren. Verder was hij zich niet bewust van het feit dat de materialen die gebruikt zijn voor het plaatsen van de nieuwe kronen ook voor allergische klachten zouden zorgen. Hij heeft gekozen voor lithiumdisilicaat en variolink met adhese universal omdat dit het stofje dioctylphtalate niet bevat, waar de klaagster allergisch voor zou zijn geweest volgens de dermatoloog.

Uitspraak

De uitspraak van het regionaal tuchtcollege luidt als volgt:

De tandarts heeft volgens de klaagster geen rekening gehouden met allergieën bij het plaatsen van de kronen en facings. Het is achteraf gebleken dat de klaagster allergisch is voor elke weekmaker verwerkt in een tandheelkundig materiaal zoals cement of adhesief. Echter was dit nog niet bekend voor de beklager op het moment van het plaatsen van de kronen. Volgens de klaagster heeft de tandarts zich niet aan zijn inspannings- en resultaatplicht gehouden. Maar de beklaagde heeft enkele keren aangegeven om de kronen te verwijderen en vervangen door geschikt materiaal zonder weekmakers. Voor bovenstaande onderdelen volgt het tuchtcollege de klaagster dus niet.
Het feit dat de klaagster alleen maar heeft geroepen dat er iets aan de hand was met hormonen en niet heeft geluisterd naar de internist en dermatoloog kan ook niet worden aangetoond met bewijs omdat de tandarts de klaagster heeft doorverwezen en daarbij heeft verwoord dat het eventueel zou kunnen gaan om een hormonale disbalans of een auto-immuunziekte. Verder heeft de beklaagde rekening gehouden met bestaande allergieën die waren doorgegeven door de dermatoloog. Ook deze redenen van de klacht kunnen niet worden gegrond door het Regionaal tuchtcollege. Het regionaal tuchtcollege geeft de klaagster wel gelijk over het feit dat de restauratieve behandeling niet optimaal is uitgevoerd omdat de tandarts 21 kronen en 6 facings op één dag heeft gemaakt met als gevolg dat de kronen niet juist gecementeerd zijn en er ook veel cementresten zijn achtergebleven. Verder heeft de tandarts aangegeven dat het onjuist is dat er geen zorgplan, zorgdoel en behandelplan in de patiëntkaart zijn opgenomen maar dat dit geen invloed heeft gehad op de uitgevoerde behandeling. De beklaagde heeft niet aan zijn dossierplicht voldaan volgens het regionaal tuchtcollege.
Volgens het centraal tuchtcollege heeft de tandarts onzorgvuldig gehandeld en geen rekening gehouden met de allergieën van de klaagster. Verder is het centraal tuchtcollege ook van mening dat er door de internist en dermatoloog duidelijk is aangegeven dat de klaagster allergisch is voor bepaalde tandheelkundige materialen en toch nieuwe kronen heeft gemaakt zonder overleg met bijvoorbeeld de behandelend dermatoloog.
Om deze redenen is de uitspraak dat de beklaagde de klaagster €1194,- moet betalen voor de gemaakte kosten door klaagster. De maatregel van berisping blijft gehandhaaft.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht, Wet- en regelgeving
Recht - tuchtrecht

De Wtza: Hoe zit het ook al weer?

Op 1 januari 2022 is de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt aan welke eisen zorgaanbieders moeten voldoen voordat ze zorg mogen verlenen. Ook mondzorgverleners (praktijkhouders – groot of klein-, maar mogelijk ook zzp-ers) krijgen met de gevolgen hiervan te maken. Inmiddels zijn we ruim een jaar verder en is de ervaring dat menig mondzorgverlener de wet alweer is vergeten.

Wat zijn de belangrijkste onderdelen van de Wet Toetreding Zorgaanbieders (Wtza):

– De meldplicht;
– De vergunningsplicht;
– Eisen rondom bestuursstructuur;
– De jaarverantwoording.

Meldplicht

Alle nieuwe Zorgaanbieders (dus ook ZZP-ers!) moeten zich vanaf 1 januari 2022 voorafgaand aan de voorgenomen zorgverlening melden via de website www.toetredingzorgaanbieders.nl. Deze meldplicht is verplicht voor alle zorgaanbieders. Stond je echter als zorgaanbieder vóór 1 januari 2022 al ingeschreven in het Landelijk Register Zorgaanbieders (LRZa), dan geldt de meldplicht niet. Stond je niet ingeschreven in het LRZa dan moest je jezelf vóór 1 juli 2022 aanmelden.

Check als mondzorgverlener nogmaals of u ingeschreven staat indien u dat niet heeft gedaan.

Start u als nieuwe zorgverlener? Zorg voor aanmelding! Zonder melding mag u niet starten.

Vergunningsplicht

Ook de vergunningsplicht geldt voor zowel bestaande als nieuwe zorgaanbieders.
Praktijken met meer dan tien zorgverleners dienen een vergunning aan te vragen via www.toetredingzorgaanbieders.nl
Let op: zorgverleners zijn de personen die direct betrokken zijn bij de zorg, ook wanneer dat in tijd beperkt is, of alleen als assistente. Maar ook ZZP-ers tellen mee en ook de structurele opleidingsplaatsen BBL.
De balie-assistent, praktijkmanager of schoonmaker tellen niet mee!

  • Een bestaande mondzorgaanbieder die werkt met meer dan 10 zorgverleners en die reeds is opgenomen in het LRZa, of zich heeft gemeld voor 1-7-2022, heeft tot 1-1-2024 de tijd om een vergunning aan te vragen.

Bent u vergunning plichtig? Zorg voor aanvraag vergunning voor 1-1-2024

  • Een bestaande mondzorgaanbieder die na 1 januari 2022 groeit tot meer dan 10 zorgverleners heeft na overschrijding van deze grens nog 6 maanden de tijd om een vergunning aan te vragen.

Groeit uw onderneming met het aantal zorgverleners? Denk aan het aanvragen van de vergunning

  • Een mondzorgaanbieder die op of na 1 januari 2022 begint met zorgverlening en vergunning plichtig is, moet voor het verlenen van die zorg over een Wtza-vergunning beschikken.

Start u een nieuwe praktijk met meer dan 10 zorgverleners? Denk aan het aanvragen van de vergunning. Zonder vergunning mag u niet starten

Bestuursstructuur

Ook stelt de Wtza eisen aan de bestuursstructuur van de praktijk voor praktijken met meer dan 25 zorgverleners. Deze zijn verplicht een interne, onafhankelijke toezichthouder aan te stellen. Deze interne toezichthouder moet bestaan uit minstens drie natuurlijke personen. Het voldoen aan deze nieuwe bestuursstructuur moet uiterlijk voor 1 januari 2024 zijn ingericht.

Werkt u met meer dan 25 zorgverleners? Zorg dat u start met de voorbereidingen die behoren bij de bestuursstructuur

Jaarverantwoording

Er is een openbare jaarverantwoordingsplicht opgenomen die geldt voor een groot aantal mondzorgaanbieders. Met name praktijkhouders die hun praktijk uitoefenen als een maatschap of als besloten vennootschap dienen hun volledige balans- en winst- en verliesrekening openbaar te maken. Praktijkhouders die hun praktijk uitoefenen als een eenmanszaak dienen beperkte cijfers openbaar te maken. In principe dient dit vóór 1 juni volgend op het jaar van verantwoording diverse financiële informatie openbaar te maken.

Het eerste jaar waarover verantwoording dient te worden afgelegd is het jaar 2022. Door een aantal dienstverlenende kantoren is in overleg met het ministerie van VWS bepaald dat de termijn voor het openbaar maken van de gegevens over 2022 is verschoven naar 31 december 2023.

Bereid u zich als praktijkhouder in overleg met uw adviseur goed voor op de te maken cijfers zodat u dit uiterlijk 31 december 2023 kunt afronden.

Let op: voor de cijfers over het boekjaar 2023 is de uiterste inleverdatum 1 oktober 2024 en voor het boekjaar 2024 zal de inleverdatum 1 juni 2025 gaan worden.

Ga met uw adviseur bespreken hoe u er samen voor kunt gaan zorgen dat deze termijnen nu en in de toekomst haalbaar zullen zijn.

Kortom: Er zijn nog voldoende redenen voor extra aandacht voor de Wtza!

Door:
Alex van Dijk, Van Helder, accountancy, belastingadvies en consultancy voor de zorg.

Gratis NZa webinar over jaarverantwoordingsplicht

Op donderdag 16 februari geeft de NZa een gratis webinar over de jaarverantwoordingsplicht aan zorgaanbieders.

Lees meer over: Ondernemen, Wet- en regelgeving
Recht

Tuchtrecht: waarschuwing na onzorgvuldig opzeggen behandelingsovereenkomst

Na een ruzie in de praktijk heeft een orthodontist de behandelingsovereenkomst met een patiënt eenzijdig opgezegd. Hier is de orthodontist volgens het tuchtrechtcollege niet zorgvuldig genoeg in geweest. Daarom legt het college de maatregel van een waarschuwing op.

Situatie

Op 26 augustus 2020 vindt er een incident plaats in de praktijk van de orthodontist. De patiënt en haar partner verwijten de orthodontist tijdens een extra consult dat die het behandelplan van klaagster zonder toestemming heeft aangepast. Daarover ontstond een heftige discussie. Volgens de assistente van de orthodontist was de partner van de patiënt hierbij erg intimiderend en verbaal gewelddadig. Klaagster en haar partner zijn vervolgens onder protest de praktijk uitgestuurd door een andere orthodontist.

Kort daarna zegt de orthodontist de behandelingsovereenkomst eenzijdig op. Ook informeert hij de tandarts van zijn patiënt over het stoppen van de behandeling en de reden daarvoor. Klaagster is het hier niet mee eens en dringt er op aan de behandeling voort te zetten. Dit weigert de orthodontist.

Klacht

De formele klacht bestaat uit drie klachtonderdelen. Klaagster verwijt de orthodontist dat hij:

  1. Het behandelplan heeft aangepast zonder dat te hebben besproken met klaagster, of daarvoor toestemming van klaagster te hebben gekregen;
  2. De behandeling voortijdig heeft beëindigd naar aanleiding van kritiek op de behandeling en het zonder toestemming aanpassen van het behandelplan. Als gevolg daarvan was er sprake van een uiterst moeizame overstap naar een andere zorgverlener, diende de beugel onder vervangen te worden, werd het behandeltraject verlengd, met alle daarmee gepaard gaande kosten en mentale belasting van dien;
  3. De tandarts van klaagster ongevraagd en onjuist heeft geïnformeerd na de beëindiging van de behandeling.

Beoordeling

Klachtonderdeel 1 is volgens het college ongegrond. Er kon niet worden vastgesteld dat het behandelplan door de orthodontist is aangepast zonder dat dat is besproken met klaagster. Volgens het college is er hier sprake van een misverstand. Klaagster dacht dat de behandeling zo goed als klaar was, maar de orthodontist dacht hier anders over. Dit heeft hij niet duidelijk gecommuniceerd. Maar het behandelplan is niet aangepast. In plaats daarvan is juist het oorspronkelijke behandelplan uitgevoerd – tot op het punt dat de behandelingsovereenkomst werd opgezegd.

Het college beoordeelt klachtonderdeel 2 als gegrond. In de notitie ‘Het beëindigen of niet-aangaan van een behandelingsovereenkomst’ van de KNMT uit 2012 wordt uitgelegd wanneer een orthodontist een behandelingsovereenkomst kan beëindigen. Daarin staat dat in het geval van “overige gewichtige redenen” (verbaal geweld, gebruik van krachttermen, onwelwillend, onbeleefd, lomp gedrag, seksuele intimidatie, etc.) de orthodontist de overeenkomst kan beëindigen. Maar daar zijn wel voorwaarden aan verbonden. De behandelaar moet de patiënt twee keer vragen het gedrag te veranderen, (schriftelijk) waarschuwen dat de behandelingsovereenkomst kan worden beëindigd als dit niet gebeurt, bij beëindiging een opzegtermijn van één maand in acht nemen, en zogen dat de patiënt goede zorg blijft krijgen. Aan deze voorwaarde heeft de orthodontist volgens het college niet voldaan.

Klachtonderdeel 3 is volgens het college ongegrond. Het is juist goed dat de orthodontist de tandarts op de hoogte heeft gesteld van het beëindigen van de behandeling en de reden daarvoor, zoals dat gebruikelijk is in de mondzorg.

Uitspraak

Het college beoordeeld klachtonderdeel 1 en 3 als gegrond. Klachtonderdeel is volgens het college gegrond. Daarom wordt de klacht van klaagster als gedeeltelijk gegrond beoordeeld. De orthodontist krijgt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

Bron:
Overheid.nl

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Tuchtrecht
Medicijnen, pillen

Tandpastatabletten: de voor- en nadelen op een rij

De meeste tandpastatubes zijn gemaakt van een combinatie van plastic en aluminium. Daarom zijn ze bijna onmogelijk te recyclen. Dat is slecht voor de natuur en het milieu. We moeten dus op zoek naar een oplossing. Aan de ene kan zijn er steeds meer tandpastamerken die tubes proberen te maken die wél recyclebaar zijn. Maar aan de andere kant is er ook een new kid on the block: tandpastatabletten.

Adviseer jij tandpastatabletten: vul de poll in

Wij zijn benieuwd: adviseer jij je patiënten over te stappen op tandpastatabletten? Vul de poll hier in

Is dit de toekomst?

Tandpastatabletten bieden een plasticvrij alternatief voor de ouderwetse tandpastatube. Goede tabletten bevatten precies dezelfde actieve ingrediënten als tandpasta, maar dan gedehydrateerd en samengeperst in een klein tabletje. Deze doe je in je mond, beetje water erbij, even kauwen, en je hebt een pasta om je tanden mee te poetsen.

Is dit de toekomst? En is het slim om patiënten tandpastatabletten aan te bevelen in plaats van tandpasta? Tijd om de voor- en nadelen op een rij te zetten.

De voordelen van tandpastatabletten

  • Minder verspilling ten opzichte van de tubes waar altijd een beetje tandpasta in blijft zitten
  • Plasticvrij en daarmee beter voor het milieu
  • Altijd de perfecte dosis, in plaats van die grote reclame-klodders tandpasta
  • Makkelijk mee te nemen
  • Bevatten alle belangrijke ingrediënten
  • Hygiënischer dan tubes, die soms open in een vieze badkamer liggen

De nadelen van tandpastatabletten

  • Een stuk duurder dan tandpasta
  • Volgens sommigen minder effectief in het verwijderen van tandplak
  • Vormen een verstikkingsgevaar voor kleine kinderen
  • Net als bij tandpasta uit de tube zijn er merken zonder fluoride
  • Nog weinig wetenschappelijk onderzoek, vooral naar de effecten op lange termijn
  • Minder effectief voor mensen met weinig speeksel

Tandpastatabletten in Nederland

In Nederland zijn er ondertussen meerdere merken tandpastatabletten op de markt. Merken zoals Smyle, Choose en Ben & Anna presenteren zich allemaal als hip, groen, natuurlijk alternatief voor de tandpastatube. Ze zijn te vinden in sommige supermarkten, waaronder de online supermarkt Pieter Pot. Maar je vind ze ook bij verzorgingswinkels zoals Holland & Barrett.

Adviseer jij tandpastatabletten: vul de poll in

De kans wordt daarmee ook groter dat patiënten zullen informeren naar de voor- en nadelen van deze tabletten. Wij zijn daarom benieuwd: adviseer jij je patiënten over te stappen op tandpastatabletten? Vul de poll hier in

 

 

Lees meer over: Duurzaamheid, Mondhygiëne, Ondernemen, Thema A-Z
Uw patiënt met een psychische stoornis

Grip op (psychisch) verzuim: signalen en tips

Volgens het CBS zijn psychische klachten de meest genoemde reden voor ziekteverzuim op het werk, na griep en verkoudheid. In 2022 zorgden psychische klachten zoals werkstress en burn-out voor 28% van het aantal verzuimdagen en zelfs voor 40% van het langdurig verzuim, blijkt uit onderzoek van ArboNed. Belangrijk te voorkomen dat in jouw praktijk mensen uitvallen door psychische klachten. Ons belangrijkste advies? Met medewerkers in gesprek gaan en blijven!

De oorzaak van psychisch verzuim verschilt per persoon en situatie. Bijna 520.000 werknemers van 15 tot 75 jaar noemden in 2021 werkdruk als belangrijkste reden voor hun laatste verzuim op het werk. 11 miljoen verzuimdagen waren gerelateerd aan werkstress. Deze groep werknemers was gemiddeld 38 werkdagen niet inzetbaar, terwijl de gemiddelde verzuimduur 17 werkdagen is.

Oorzaken van werkstress

Belangrijke oorzaken van werkstress zijn:

  • Een onduidelijke taakomschrijving
  • Te weinig tijd, middelen of mensen
  • Werk dat niet aansluit bij het opleidingsniveau of de werkervaring
  • Te zware verantwoordelijkheden
  • Conflicten op de werkvloer
  • Reorganisatie en baanonzekerheid
  • Veeleisende klant(en)
  • Weinig pauzes en vrije dagen (of te weinig tijd om ze te kunnen opnemen)
  • Het gevoel dat je tekortschiet of geen controle hebt

Persoonlijke kenmerken en omstandigheden

Naast werkdruk en -omstandigheden spelen persoonskenmerken een grote rol. Vaak wordt iemand die snel piekert, weinig zelfvertrouwen heeft en moeilijk nee kan zeggen in verband gebracht met stress. Of iemand die perfectionistisch is en de lat hoog legt. En natuurlijk kunnen privéomstandigheden voor stress zorgen. Bijvoorbeeld ziekte of overlijden van dierbaren, mantelzorgtaken, een scheiding, verhuizing, zwangerschap of geboorte, opvoedingsproblemen of geldzorgen. Extraverte mensen lijken minder risico te lopen op psychische klachten.

Toename psychisch verzuim

Veel mensen hebben momenteel zorgen door de inflatie, energiearmoede en de arbeidsmarktschaarste. Een tekort aan medewerkers zorgt voor meer werkdruk, met een groter risico op psychisch verzuim. Een ander belangrijk gegeven is dat stressklachten het meest voorkomen in de leeftijdsgroep 25 tot 35 jaar. In deze leeftijdsgroep steeg het percentage mensen met burn-outklachten tussen in 2014 en 2021 van 16,6 naar 23,4%. De meest voorkomende verzuimoorzaak is stress (15%) door onder andere prestatiedrang, een hoge werkdruk en psychische vermoeidheid door het werk.

Psychisch verzuim voorkomen

De gemiddelde duur van psychisch verzuim is 53 dagen en bij een depressie zelfs 200 (bij mannen) en 213 dagen (bij vrouwen). Een flinke kostenpost als je bedenkt dat een zieke medewerker gemiddeld 250 euro per dag kost. Hier komen de re-integratie- en eventuele vervangingskosten nog bij. Bovendien is er kans op herhaling met dezelfde psychische klachten. Naast goede verzuimbegeleiding dragen de werkomstandigheden en gesprekken met medewerker veel bij aan het voorkomen van verzuim en het verminderen van stress bij je team.

Tips om psychisch verzuim te voorkomen

  • Creëer een positieve werkomgeving waarin mensen zich gehoord en gewaardeerd voelen
  • Biedt medewerkers ruimte voor werkzaamheden waar zij energie van krijgen
  • Maak werkstress (regelmatig) bespreekbaar
  • Conflicten op de werkvloer? Los ze snel en goed op!
  • Stimuleer het inbouwen van rustmomenten en ontspanning
  • Zorg voor helderheid over het proces van en na ziekmelding en het ziektebeleid
  • Biedt de medewerkers een Preventief Medisch Onderzoek (PMO) aan om inzicht te krijgen in hun fysieke en mentale gezondheid
  • Toon belangstelling en medeleven naar mensen die door ziekte meer dan twee dagen verlof nodig hebben, bijvoorbeeld door te bellen of een kaartje namens het team te sturen
  • Stel niet medisch-verlof als optie voor als het privéleven en werk tijdelijk niet in balans zijn
  • Stimuleer sport, bewegen en een gezonde leefstijl
  • Biedt gezonde voedingsopties voor bijvoorbeeld de lunch en tussendoortjes
  • Biedt medewerkers met financiële stress de mogelijkheid om hun situatie te evalueren

Hoe herken je stresssymptomen?

Vaak is het mogelijk om de signalen vroegtijdig te herkennen. Dit zijn bijvoorbeeld:

  • Lichamelijke klachten zoals rugpijn
  • Gedragsveranderingen zoals ontevredenheid, stemmingswisselingen en sneller geïrriteerd zijn
  • Concentratieproblemen en vergeetachtigheid
  • Moeite met prioriteiten stellen en werk afronden
  • Vermoeidheid en matheid
  • Cynisme en moeite met veranderingen
  • Verminderd functioneren
  • Afwezigheid en regelmatig kortdurende ziekmeldingen

Veranderingen en problemen bespreekbaar maken

Een drukke periode op het werk wordt als minder belastend ervaren als er steun en begrip is vanuit de werkgever. Wees hier alert op, zeker ook in perioden waarin er veranderingen zijn in de praktijk. Een andere aandachtspunt is financiële stress. Volgens het Nibud heeft een substantiële groep mensen momenteel te maken met één of meer betalingsproblemen. Jongvolwassenen tot 35 jaar worden het hardst getroffen door de stijgende vaste lasten. Managers kunnen hierin helpen door het financiële uitdagingen bespreekbaar te maken, naar medewerkers te luisteren en te verwijzen naar hulp.

Praten over werkstress én gezondheid

Gezondheid van medewerkers gaat ook de werkgever aan. Het is de taak van de (praktijk)managers om erachter te komen waarom iemand ziek is. Het vragen naar het waarom en het tonen van belangstelling is enorm belangrijk. Als manager ben je geen arts of psycholoog, maar kan je medewerkers wel oplossingen voor problemen aanreiken. Volgens onderzoeksbureau Markteffect zegt 74% van de werkgevers dat zij het onderwerp fysieke gezondheid af en toe of regelmatig met hun werknemers bespreken. Dit strookt niet met de perceptie van werknemers: slechts 30% zegt de gezondheid met de werkgever te bespreken.

Tot slot

Blijf alert op stresssignalen. Dan kun je eerder een helpende hand bieden aan werknemers die psychische druk ervaren. Goede verzuimbegeleiding en -beheersing vereist investering in middelen en tijd. Bovendien vereist het specifieke kennis en kunde. Laat je goed adviseren en schakel een verzuimspecialist of HR-adviseur in om je te helpen.

Bronnen:

  • Trendrapport Ziekteverzuim & arbeidsongeschiktheid 2022 Nationale Nederlanden
  • ArboNed
  • Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van TNO en CBS
  • Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) van TNO

Door:
Wendy Sol, HR-adviseur Dental Care Professionals – Werving en selectie, praktijkbemiddeling, HR advies.

 

 

Lees meer over: Ondernemen, Personeel