Tuchtrechtelijke uitspraken mondzorg maart 2014
Soms is de scheidslijn dun. Wat is wel en niet geoorloofd? Bekijk de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van maart 2014 over collegialiteit van een beroepsgenoot.
Collegialiteit als basis voor tuchtklacht
Uitspraak 11 maart 2014, Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag (nr. c2012.444) (ECLI:NL:TGZCTG:2014:99)
Het komt niet vaak voor dat een tandarts zich wendt tot een Tuchtcollege op grond van de oncollegialiteit van een beroepsgenoot. Wat partijen ook in dit geval verdeeld hield, is of die oncollegialiteit voldoende basis biedt om de klager als ontvankelijk aan te merken.
Wat was het geval?
Klager (in de onderhavige procedure, A) was in een eerdere procedure beklaagde. Hij wendde zich tot zijn rechtsbijstandsverzekeraar, welke een tandartsadviseur (B, in de onderhavige procedure beklaagde) naar zijn zaak liet kijken. Deze tandartsadviseur was tevens juridisch adviseur en hoofdredacteur van een toonaangevend blad (welk blad blijkt niet uit de uitspraak). Nadat de tandartsadviseur (B) zijn zienswijze over de casus aan de rechtsbijstandsverzekeraar kenbaar had gemaakt (en nog voordat de tuchtrecht in die procedure een oordeel had geveld), plaatste hij een stuk van zijn eigen hand in het blad waaruit bleek dat hij van oordeel was dat de tandarts (A) klachtwaardig had gehandeld en een deemoedige houding diende aan te nemen, om zodoende het Tuchtcollege te overtuigen geen maatregelen tegen de tandarts (A) op te leggen. Het regionaal Tuchtcollege legde de tandarts (A) in die eerdere procedure echter wel een maatregel, namelijk die van een waarschuwing.
Vervolgens diende de gewaarschuwde tandarts (A) een klacht in tegen de tandartsadviseur (B), omdat volgens hem de tandarts (B) willens en wetens getracht had het eerste proces te verstoren door de zaak voorafgaand aan de tuchtrechtelijke procedure uitgebreid en herkenbaar in de vakliteratuur uit te meten en daarmee de goede uitoefening van het tuchtproces, en dus de uitoefening van de individuele gezondheidszorg, aan heeft getast. Daarnaast betichtte hij de tandarts (B) van (opzettelijk) ernstige oncollegiaal gedrag.
Het Centraal Tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam heeft klager niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege is met klager van oordeel dat het tuchtrecht mede dient als waarborg voor een zorgvuldige uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Dit impliceert dat een goede en onafhankelijke tuchtrechtspraak een belang is als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub B van de wet BIG.
Artikel 47: lid 1:
Degene die in één der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van:
A. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van:
- degene, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen;
- degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand behoeft;
- de naaste betrekkingen van de onder jº 1 en jº 2 bedoelde personen;
B. enig ander dan onder A bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dus dat een goede onafhankelijke tuchtrechtspraak onder het door artikel 47 lid 1 sub B van de wet BIG bedoelde belang valt. Het publiceren van een artikel over een bij een Tuchtcollege lopende zaak door een tandarts die als adviseur rechtstreeks bij die zaak betrokken is, op zodanige wijze dat duidelijk is dat het artikel die lopende zaak betreft, schept voor het Centraal Tuchtcollege het risico dat het (regionaal) Tuchtcollege door die publicatie wordt beïnvloed. Daarmee kan de onafhankelijkheid van het tuchtrecht in het geding komen, althans kan daarmee de schijn worden gewekt dat zulks het geval is. Hierdoor oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de klager ontvankelijk is in zijn klacht.
Wat daarnaast nog speelt, is of de tandarts (A) als belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder A van de wet BIG kan worden aangemerkt.
Artikel 65 lid 1:
Een zaak wordt in eerste aanleg bij het bevoegde Regionaal Tuchtcollege aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van:
A. een rechtstreeks belanghebbende;
Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat ook een collega als belanghebbende in de zin van de vermelde bepaling kan worden beschouwd, met name in geval van oncollegiaal gedrag wat van invloed is (of kan zijn) op de individuele gezondheidszorg (en de daaraan gerelateerde ontvankelijke tuchtrechtspraak). Dit maakt dat volgens het Centraal Tuchtcollege klager dus ook in dat opzicht ontvankelijk is in zijn klacht.
Het Centraal Tuchtcollege oordeelt vervolgens dat op basis van de in het verweer gebrachte stukken, en hetgeen ter zitting is gebleken, het gepubliceerde artikel geen invloed heeft gehad op de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Daardoor concludeert het Centraal Tuchtcollege dat de tandarts (B) geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub b van de wet BIG kan worden gemaakt, zodat de klacht ongegrond wordt verklaard.
Oncollegiaal gedrag
Los van de uitkomst, leert deze uitspraak dat oncollegiaal gedrag (gerelateerd aan de onafhankelijke tuchtrechtspraak) mee kan brengen dat een collega tandarts als direct belanghebbende kan worden aangemerkt, zodat die oncollegialiteit voldoende basis kan bieden voor het indienen van een tuchtklacht.
Bekijk hier de uitspraak
Door:
Sebastiaan van der Leer – Köster Advocaten N.V