Cariëspreventie: welke strategieën hebben we en welke kunnen we het beste inzetten? Dr. Annemarie Schuller, tandarts-epidemioloog bij TNO, gaf een uitleg tijdens het najaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Kindertandheelkunde op 8 oktober 2011.
Visuele inspectie
TNO heeft in 2009 in opdracht van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) de status van het gebit van de jongeren van 9, 15 en 21 jaar in kaart gebracht. Het project werd in samenwerking met het ACTA uitgevoerd. De jongeren waren woonachtig in Alphen aan den Rijn, Gouda, Breda en Den Bosch.
Het onderzoek bestond uit het invullen van een vragenlijst en een visuele inspectie van het gebit uitgevoerd door tandartsen in de onderzoeksbus van TNO. Er werden geen röntgenfotos gemaakt. Cariëservaring werd uitgedrukt met behulp van de DMF index (D=decayed, M=missing, F=filled). Een DMF score van nul is in dit project gedefinieerd als een gaaf gebit.
Sociaal-economische achtergrond
De resultaten konden worden vergeleken met de eerdere uitgevoerde projecten die in 1990, 1996 en in 2003 plaatsvonden. In de periode tot 2006 was het CVZ /Ziekenfondsraad vanuit haar missie vooral geïnteresseerd in de status van, en de trends in, de mondgezondheid en -verzorging van jongeren die in het Ziekenfonds waren verzekerd. Omdat in 2006 het onderscheid tussen het ziekenfonds en particuliere verzekeringen verviel, en er een basisverzekering voor iedereen kwam, betrof het onderzoek in 2009 jongeren ongeacht vroegere verzekeringsstatus. Om de vergelijkbaarheid met de voorgaande jaren mogelijk te maken, werden daarom de trends getoond naar sociaal-economische achtergrond (SES) van de jongeren.
Resultaten
Lage SES: Voor de 14- en 20-jarigen met een lage SES nam het percentage jongeren met een gaaf gebit in de periode 1990-2009 toe. Bij de 20-jarigen die wel cariëservaring hadden gehad, werd het gemiddelde aantal tandvlakken dat daardoor aangetast was, af.
Hoge SES: Voor de 20-jarigen met een hoge SES nam het percentage jongeren met een gaaf gebit toe. Het gemiddelde aantal tandvlakken dat door cariës was aangetast, nam alleen bij de 9-jarigen af.
Kortom: In de verschillende groepen zijn er óf geen óf positieve veranderingen geconstateerd.
Vervolgens rijzen de vragen: Vinden we de resultaten goed genoeg? Vinden we 15-23% van de 21-jarigen met gaaf gebit een acceptabel percentage (en dus 77-85% met een niet-gaaf gebit)? En: Zouden we de mondgezondheid op populatieniveau willen en kunnen verbeteren? Zo ja, hoe dan? Zetten we dan onze strategieën in op de risicogroepen of liever op de hele populatie?
Strategie
Verbetering kan op verschillende manieren worden aangepakt. Met de populatiestrategie wordt de interventie bij iedereen ingezet. Bijvoorbeeld: Alle ouders op het consultatiebureau krijgen het advies om de TNO-film Een Gezond Kindergebit te bekijken.
Met de risicostrategie worden alleen risicopatiënten aangepakt. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven: alleen ouders van kinderen waarbij cariës is gezien, krijgen dan de film aangeraden.
Schuller laat een rekenvoorbeeld zien. Om een zelfde gezondheidswinst op populatieniveau te behalen zal:
- Bij een populatiestrategie iedereen een klein beetje hoeven te verbeteren óf
- Bij een risicostrategie de risicogroep aanzienlijk moeten verbeteren.
Voor- en nadelen
De voordelen van een populatiestrategie:
- Het percentage verbetering per persoon wat nodig is om winst te behalen, is het laagst
- Iedereen krijgt het een beetje beter
- Het aantal personen met een gaaf gebit neemt toe
De nadelen van een populatiestrategie:
- Het verschil tussen de beste en slechtste blijft
- Het verschil tussen SES groepen blijft
Dus?
Volgens Schuller is het een politieke vraag of we kiezen voor de populatiestrategie of voor de risicostrategie. Wat willen we? Willen we de meeste gezondheidswinst of willen we de sociaal-economische verschillen verminderen? Uiteraard zal het resultaat afhangen van de verdeling van de prevalentie van cariës in de groep (hoeveel procent is die risicogroep?).
Pas als men daar meer inzicht in heeft, kan worden beslist welke strategie het meest gewenst is.
Bron:
Verslag van het najaarscongres van de NVvK
Door: Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist
Jan 2012