bot

Botregeneratie: de mogelijkheden van nu en in de toekomst

In de afgelopen 20 jaar is er vaker sprake van grotere  bot defecten en is de patiënt gemiddeld jonger geworden. Guided Bone Regeneration (GBR) kan worden toegepast middels verschillende membranen en verschillende materialen.  Deze worden geselecteerd op grond van persoonlijke voorkeur van de behandelaar en aan de hand van de beschikbare literatuur.

Bij GBR wordt gebruik gemaakt van autogeen materiaal en biomaterialen. Het feit dat materialen resorberen over tijd is een van de lange termijn problemen.

Recent is GBR herzien en er zijn verbetering gemaakt in de techniek:

– Verbeterde bot maturatie en mineralisatie met een membraan

– Verbeterde vascularisatie

Het is klinisch bewezen dat de botkwaliteit beter is geworden.

Micro dosering

Een nieuwe aanpak die recent is geïntroduceerd binnen GBR is ‘micro dosering’: minder dan 100 gr bot substitutie. Voorheen werd er geprobeerd om zoveel mogelijk bot te gebruiken, waardoor er te veel zwelling optreedt en de kosten hoger zijn. Met micro dosering wordt er een dun laagje bot onder het periost aangebracht.

Bot morfogeen eiwit

Naast de micro dosering is ook een bot morfogeen eiwit geïntroduceerd en hiermee is de kwaliteit van het bot toegenomen. Ook lijkt de heling sneller te gaan, dus dit is mogelijk waar de toekomst naartoe gaat.

Het heden

Bij GBR wordt gebruik gemaakt van autogeen bot met een mix van ABBM (anorganic bovine bone mineral) in een 50/50 mix. Uit onderzoek hiervan is gebleken dat materiaal tot goede lange termijn resultaten leidt, zowel op histologisch als op klinisch vlak.

GBR is het meest toegepast in de posterior mandibula.

Er zijn twee verschillende membranen die gebruikt worden, namelijk de oplosbare membranen (meestal collageen) en de niet-oplosbare membranen (dienen verwijderd te worden).

Wanneer een niet oplosbaar membraan verwijderd wordt, moet extra worden opgelet op de volgende weefsels:

  1. Native (aangeboren) weefsel: Type I rondom de nervus mentalis
  2. Fibrotische periost: Type II
  3. Littekenweefsel: Type III

Conclusie

Bot augmentatie met GBR is veilig en voorspelbaar. Behandelingen zijn eenvoudig, herhaalbaar en biologisch stabiel. Het zijn eenvoudige behandelstrategieën (voor een ervaren behandelaar) met weinig complicaties en het is voorspelbaar ten opzichte van 20 jaar geleden.

Discussie

Voor horizontale defecten gebruikt Dr. Urban collageen membranen omdat volgens hem een titanium membraan het gecompliceerder maakt. Doordat een titanium membraan een tweede ingreep nodig heeft (verwijdering van het membraan), heeft het een hoger risico op complicaties. Eenvoudigere defecten moeten eenvoudiger worden opgelost. In GBR zijn het chirurgische uitgangspunt en de materiaalkeuze even belangrijk voor een goed eindresultaat.

Dr. Urban teaches implant dentistry in the graduate program at Loma Linda University. He is licensed in the state of California (USA) and has a private practice in Budapest, Hungary. Dr. Urban received his PhD degree in Periodontlogy in 2012 at the University of Szeged, Hungary. He is currently an honorary professor at the University of Szeged. Dr. Urban has published scientific articles and text book chapters on bone regeneration and soft tissue reconstructive surgery around dental implants.

Verslag door Nika Koolwijk, tandarts, van de lezing van Dr. Urban tijdens de EuroPerio Series van de European Federation of Periodontology (EFP).

 

 

Lees meer over: Implantologie, Parodontologie, Thema A-Z
Kunnen-we-gepersonaliseerde-zorg-gebruiken

Kunnen we gepersonaliseerde zorg gebruiken bij de behandeling van parodontale problemen?

De traditionele manier om ziekte te behandelen is niet-gepersonaliseerd. Onze huidige methode is evidence based. Deze is gebaseerd op gerandomiseerde klinische onderzoeken. Gepersonaliseerde zorg is precies het tegenovergestelde van de evidence based methode. Prof. Mariano Sanz vertelde tijdens zijn online lezing over de vraag of we gepersonaliseerde zorg bij parodontale problemen kunnen inzetten.

De eerste vraag die we hiervoor moeten beantwoorden is: ‘Wat is de gepersonaliseerde zorg?’

De traditionele manier om ziekte te behandelen is niet-gepersonaliseerd. Onze huidige methode is evidence based. Deze is gebaseerd op gerandomiseerde klinische onderzoeken, waarbij gerandomiseerd al aangeeft dat het niet gepersonaliseerd is. Middels de randomisatie worden juist de verschillen binnen een populatie gemaskeerd. Binnen deze studies wordt gekeken naar de effectiviteit van een behandeling op de gehele groep. Waarbij er dus vanuit gegaan wordt dat de behandeling hetzelfde effect heeft op alle personen van deze groep.

Gepersonaliseerde zorg is precies het tegenovergestelde van de evidence based methode.

Preventie

Preventie kan ook gepersonaliseerd worden. Hierbij willen we in een vroeg stadium de personen opsporen die vatbaar zijn voor een aandoening, voordat er sprake is van enige ziekte. Risicofactoren kunnen helpen deze personen op te sporen.

Diagnose

Het tweede aspect is het stellen van de diagnose. Hierbij moet bepaald worden wat deze persoon uniek maakt. Hierop kan de behandeling aangepast worden. Het stellen van de diagnose en bepalen van de juiste behandeling is sterk met elkaar verbonden.

Etiologische factoren en risicofactoren

Voor het bepalen van etiologische factoren en risicofactoren, is het van belang om te begrijpen hoe parodontitis zich ontwikkelt. Één van de manieren om parodontitis gepersonaliseerd te benaderen is door de samenstelling het microbioom van een patiënt te analyseren en hierop de behandeling te baseren. Het probleem van het bestuderen van het microbioom is dat we heel veel verschillende bacteriën vinden in de mond, waarvan we de rol en etiologie nog niet volledig kennen. Het hele microbioom is veel complexer dan we vroeger dachten.

Er zijn een aantal genetische risicofactoren bekend. In 1997 vonden we een interleukine-1beta genotype wat het risico op het ontstaan van parodontitis leek te verhogen. Helaas was slechts één afwijkend genotype niet voldoende om de vatbaarheid voor parodontitis te verklaren. Tegenwoordig hebben we de technologie om naar het hele genoom te kijken om hierbinnen genetische risicofactoren op te sporen. In een recent onderzoek werden acht risicogenen geïdentificeerd met een suggestieve associatie met vatbaarheid voor parodontitis.

Er zijn andere ziektes, zoals borstkanker, waarbij er een hogere polygene risico score is. Deze is samengesteld uit zowel genetische markers als de familiegeschiedenis en de klinische historie. Bij borstkanker kunnen we aan de hand van genetisch informatie redelijk goed bepalen of iemand een groter risico heeft op het krijgen van borstkanker. Bij parodontitis hebben we nog niet zo’n score. Bij de pathogenese van parodontitis lijkt de heftigheid van de ontstekingsreactie belangrijker dan de samenstelling van de biofilm.
Biomarkers zijn veelbelovende stofjes die ons een aanwijzingen geven dat de ziekte aan het ontstaan is, voordat de klinische symptomen zichtbaar zijn. Voorbeelden van biomarkers zijn MMP-8, IL-1b, ICTP. Vandaag de dag hebben we nog niet voldoende informatie om een gepersonaliseerde aanpak te maken aan de hand van deze biomarkers. Het is nodig om een combinatie te maken tussen deze biomarkers. Hiervoor is waarschijnlijk een algoritme nodig om alle informatie te bundelen.

De nieuwe classificatie

We hebben recent een nieuwe classificatie gekregen voor de behandeling van parodontitis met daarbij een nieuw stapsgewijs behandelprotocol. Dit protocol is nog steeds evidence based.

Aan de hand van de classificatie proberen we de behandeling wel meer gepersonaliseerd te maken. Er is op dit moment geen bewijs dat biomarkers kunnen helpen een meer gepersonaliseerde aanpak te creëren. Daarom is de mate van progressie leidend geworden in het opdelen van de patiënten. Dit maakt het individualiseren makkelijker. In de toekomst kunnen we met behulp van ‘big data acquisition’ en algoritmes nog verder personaliseren. Hiervoor hebben we klinische en radiologische informatie nodig die we samen voegen. Een voorbeeld waarbij al in enige mate gepersonaliseerd wordt, is bij het bepalen van de nazorg termijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een hoog, gemiddeld en laag risico met de daarbij behorende nazorg periode.

Niet alleen onze manier van benaderen verandert, ook de patiënt verandert. Vroeger werd de patiënt met name door de professional van informatie voorzien, maar tegenwoordig zijn ze veel meer actief betrokken. Ze zoeken zelf informatie op het internet en zijn actief betrokken bij de behandeling.

Gepersonaliseerde zorg voor de behandeling van kanker

Tegenwoordig kunnen we zeer gerichte therapie voor kankercellen toepassen. Hierbij richt het medicijn zich op eiwitten op de celwand van de kankercel om ze op te sporen en te vernietigen. Helaas zijn deze eiwitten zijn soms ook aanwezig op de celwand van gezonde cellen. Er zullen hierbij dus ook eigen cellen aangevallen en opgeruimd worden met de daar bijbehorende bijwerkingen. Deze therapie is gepersonaliseerd: het is aangepast op het soort kankercel. Helaas is deze alleen niet precies genoeg, want ook onze eigen cellen worden vernietigd. Tegenwoordig is het mogelijk bij de behandeling van leukemie om de eigen cellen zo te modificeren dat zij het specifieke eiwit niet meer op hun celwand tot expressie brengen, waardoor de behandeling veel preciezer is en er minder bijwerkingen zijn.

Meer informatie nodig

Om goede algoritmes te maken voor gepersonaliseerde zorg is er meer informatie nodig. En niet zoals nu alleen informatie uit de universiteitsklinieken, maar juist ook informatie uit de reguliere praktijk.

Prof. Mariano Sanz is hoofd Parodontologie aan de Universiteit Complutense in Madrid. Ook is hij werkzaam bij de faculteit Odontologie aan de Universiteit van Oslo.

Verslag van de lezing van Prof dr. Mariano Sanz door Paulien Buijs, tandarts, tijdens de EuroPerio Series Single Session van de EFP.

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
Medicijnen, pillen

Medicijnen tegen brandend maagzuur zorgen mogelijk voor minder ernstige parodontitis

Protonpompremmers (proton pump inhibitors, PPI’s) die worden ingenomen voor zuurgerelateerde gastro-intestinale aandoeningen zoals brandend maagzuur kunnen mogelijk de ernst van parodontitis verminderen. Een studie die is gepubliceerd in Clinical and Experiment Dental Research concludeert dat na verder onderzoek PPi’s potentieel kunnen hebben als aanvulling op parodontale therapie.

Top 10 voorgeschreven medicijnen

Dergelijke medicijnen behoren tot de tien meest voorgeschreven medicijnen in de VS. Ze worden gebruikt voor de behandeling van aandoeningen zoals zure reflux, gastro-oesofageale refluxziekte (GERD), maagzweren en Barrett-slokdarm. PPI’s verminderen de maagzuursecretie en kunnen het darmmicrobioom veranderen en bot aantasten.

Ontsteking door microben

Parodontitis wordt gekenmerkt door microbe-geassocieerde gastheer-gemedieerde ontsteking die resulteert in het verlies van parodontale hechting. Omdat PPI’s het darmmicrobioom kunnen veranderen en bot kunnen beïnvloeden speculeerden onderzoekers van de School of Dental Medicine van de University at Buffalo dat deze medicijnen de ontwikkeling van tandvleesaandoeningen kunnen beïnvloeden.

Retrospectieve studie

Het doel van het onderzoek was om uit te vinden of er een relatie is tussen protonpompremmers en parodontitis. Hiervoor voerden ze een retrospectieve analyse uit met behulp van de patiëntendossiers van ongeveer 650 patiënten van een facultaire parodontale praktijk. De patiënten die in de uiteindelijke analyse waren opgenomen rookten niet en hadden geen diabetes of andere systemische aandoeningen zoals een niet-thyroïde auto-immuunziekte.

Sonderingsdiepten vergelijken

De onderzoekers vergeleken het aandeel verhoogde sonderingsdiepten tussen mensen die PPI’s gebruikten en degenen die dat niet deden. Het aandeel verhoogde sonderingsdiepten werd gebruikt om de ernst van parodontitis te meten. 28 personen gebruikten protonpumpremmers, 621 deden dit niet. Bij de PPI-groep had 14% van de tanden een sonderingsdiepte van 6 mm vergeleken met 24% voor de patiënten zonder deze medicatie. Wanneer naar een sonderingsdiepte van 5 mm werd gekeken waren deze percentages 27% voor PPI’ers en 40% voor niet-PPI’ers.

Verband tussen PPI en parodontitis

“De resultaten suggereren dat er minder tanden met verhoogde sonderingsdieptes voorkomen bij patiënten die PPI’s gebruiken, in vergelijking met patiënten die geen PPI’s gebruiken, wat de hypothese ondersteunt van een verband tussen PPI en parodontitis”, schreven de auteurs.

Geen gegevens over dosering

Beperkingen van de studie waren het retrospectieve ontwerp, een gebrek aan gegevens over de dosering van de medicijnen en het gebruik van zelfgerapporteerde informatie over de medicatie van patiënten.

Meer onderzoek gepland

Om de rol van protonpompremmers in de pathogenese van parodontitis op te helderen, zijn verschillende prospectieve studies, gerandomiseerde klinische onderzoeken en dierstudies in een laboratorium gepland of begonnen door de onderzoekers. Zo hopen ze erachter te komen waardoor PPI’s van invloed zijn op en mogelijk gebruikt kunnen worden bij de behandeling van parodontitis.

Potentiële aanvullende therapie

“Potentieel kan niet-chirurgische parodontale therapie in combinatie met kortdurend gebruik van PPI’s worden beschouwd als toekomstige aanvullende therapie die op een manier die vergelijkbaar is met het gebruik van NSAID’s [niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen] en lokale antimicrobiële toediening”, aldus de auteurs.

Bron:
Clinical and Experimental Dental Research

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Probiotica in de paropraktijk

Probiotica in de paropraktijk

Probiotica, je kan er tegenwoordig niet meer omheen: van de melkproducten voor een gezonde darmflora tot schoonheidsproducten. Ook in de tandheelkunde neemt de populariteit van probiotische producten toe. Maar bevorderen die probiotica nu echt de mondgezondheid van onze patiënten? Verslag van lezing van dr. Isabelle Laleman, parodontoloog en onderzoeker.

Uit een kleine peiling bij de aanwezigen in de zaal blijkt 25% probiotica in te zetten bij de behandeling tegen parodontitis terwijl bijna alle bezoekers wel eens antibiotica gebruiken als adjunct. De enige richtlijn die voor zover de spreker weet beschikbaar is over het gebruik van probiotica in de tandheelkunde, is de richtlijn van de European Federation of Periodontology. Deze richtlijn geeft echter aan dat er onvoldoende bewijs is om probiotica te gebruiken als adjunct bij de niet-chirurgische therapie van parodontitis. Deze richtlijn is gebaseerd op een systematische review die vijf studies includeerde. De heterogeniteit tussen deze individuele studies is zo groot (o.a. verschillende probiotische producten, verschillende behandelduur, …) dat we ons kunnen afvragen of we deze zo maar op één hoop kunnen gooien. Niet elk probiotisch product heeft immers hetzelfde effect.

L. reuteri Prodentis

In deze presentatie werd er dan ook gefocust op één probiotisch product: L. reuteri Prodentis. Bij onderzoek van deze probiotica trad na 3 maanden 0,5mm meer pocketreductie op in dan in de controlegroep. Dit is een significant verschil. Een gemiddelde pocketreductie zegt echter niet zoveel. Je kunt je afvragen wat dit nu betekent in de praktijk. Als men het vergelijkt met studies die het gebruik van systemisch antibiotica onderzoeken, blijkt dit effect vergelijkbaar. Studies van goede kwaliteit die een directe vergelijking maken tussen probiotica en antibiotica zijn echter niet beschikbaar op dit moment. Een voordeel van L. reuteri Prodentis is dat er geen bijwerkingen gekend zijn en dit product waarschijnlijk ook een goede bijdrage aan het immuunsysteem geeft in tegenstelling tot antibiotica.

Moment van probioticum gebruik

Naast het additionale effect dat probiotica hebben bij initiële niet-chirurgische behandeling, blijkt L. reuteri Prodentis ook een meerwaarde te hebben bij herinstrumentatie ten opzichte van placebo.

L. reuteri Prodentis blijkt dus een interessant adjunct voor de niet-chirurgische parodontale therapie. In de studies die dit product onderzochten, werden nooit belangrijke bijwerkingen gerapporteerd. Echter gebaseerd op studies met andere probiotica voor andere toepassingen, blijft voorzichtigheid geboden voor het gebruik van probiotica in immuungecompromiteerde patiënten en patiënten met aangeboren hartafwijkingen.

Dr. Isabelle Laleman is parodontoloog en onderzoeker, (België). Ze is gepassioneerd door tandvlees (problemen), halitose en innovaties in de mondzorg. Momenteel werkt ze parttime in een privépraktijk in Leuven en parttime als chef de clinique op de afdeling parodontologie in het universitair ziekenhuis in Luik, waar ze zich bezighoudt met onderzoek en onderwijs.

Verslag door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist, voor dental INFO van de lezing van dr. Isabelle Laleman tijdens het NVvP congres April Fools, daily rules.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
Poster Biomarkers voor parodontitis bij patiënten met diabetes mellitus type 2

Poster: Biomarkers voor parodontitis bij patiënten met diabetes mellitus type 2

Literatuuronderzoek waarbij een systematisch overzicht werd gemaakt van mogelijke biomarkers in speeksel en de gingivale creviculaire vloeistof voor het signaleren van parodontitis door niet-mondzorgprofessionals bij patiënten met diabetes mellitus type 2.

Onderzoeksmethode

Voor deze literatuurstudie werden in- en exclusiecriteria opgesteld en aan de hand hiervan is op systematische wijze gezocht in de databanken Dentistry & Oral Sciences (EBSCO) en Pubmed (MEDLINE). Daarnaast is de sneeuwbalmethode toegepast. De studies werden afzonderlijk door de onderzoekers gescreend op titel en abstract en op full tekst. De studies werden vervolgens beoordeeld op methodologische kwaliteit volgens de beoordelingsformulieren van het Joanna Briggs Institute. De resultaten van de geïncludeerde studies werden uiteengezet in een evidence-tabel en de studies werden beoordeeld op inhoud, homogeniteit en heterogeniteit. De geïncludeerde studies werden ingedeeld onder de subgroep biomarkers in speeksel en de subgroep biomarkers in GCF. Tot slot werden conclusies getrokken en werd de mate van bewijs vastgesteld.

Resultaten

Uit de zoekopdrachten werden 101 unieke studies geïdentificeerd, waarvan acht cross-sectionele en drie case control studies als potentiële studies overbleven na het screenen op titel en abstract en full tekst. Na het beoordelen op methodologische kwaliteit bleven er zes studies over die werden geïncludeerd in dit onderzoek. Vier studies hadden een cross-sectioneel onderzoeksdesign en kregen een mate van bewijs C toegekend. De overige twee studies waren cases control studies en werden beoordeeld met een mate van bewijs B.

Uit deze studies blijkt dat IL-1β, IL-6, MMP-8 en MiRNA-146a in speeksel en IL-34 en TNF-α in GCF een significant verhoging en sRAGE in GCF een significante verlaging presenteren tussen T2DM-patiënten met en zonder CP (P≤0.048).

Klik hier voor een vergrote versie van de poster

Conclusie

Het huidige onderzoek geeft aanwijzingen dat de biomarkers IL-1β, IL-6, MMP-8 en MiRNA-146a in speeksel en IL-34, sRAGE en TNF-α in GCF potentieel gebruikt kunnen worden om parodontitis te signaleren bij patiënten met T2DM. Omdat het afnemen van samples uit GCF complex is voor niet-mondzorgprofessionals, wordt de afname uit speeksel geadviseerd. Er is meer kwantitatief onderzoek nodig om na te gaan of sets van biomarkers de diagnostische accuratesse verhogen.

Poster ontwikkeld door:
Celeste Beerthuizen en Nadine Qualm, Hogeschool Utrecht.
Afstudeerbegeleider: dr. Liesbeth Haverkort

Bekijk ook andere posters ontwikkeld door studenten Mondzorgkunde
Deze posters werden beoordeeld met een cijfer 7 of hoger en zijn een selectie uit de gemaakte posters die interessant zijn voor werkzame mondhygiënisten.

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Mogelijk verband tussen ernstige parodontitis en verminderde longfunctie

Mogelijk verband tussen ernstige parodontitis en verminderde longfunctie

Een goede mondgezondheid is mogelijk niet alleen belangrijk voor de mond, maar ook de ademhaling. Volgens onderzoek dat werd gepresenteerd op EuroPerio10, het toonaangevende congres georganiseerd door de EFP, vermindert de longfunctie bij steeds ernstigere parodontitis.

Longfunctie en parodontitis

Een samenvatting van de studie werd op het congres gepresenteerd door Dr. Anders Røsland van de Universiteit van Bergen, Noorwegen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat tandreiniging, inclusief tandplakverwijdering, gepaard gaat met een vermindering van opflakkeringen van symptomen bij patiënten met chronische obstructieve longziekte. De onderzoekers van de gepresenteerde studie keken naar de associatie tussen longfunctie en parodontitis in de Malmö Offspring Dental Study.

Controle van gebit en longen

De studie omvatte 1.021 deelnemers, waarvan 513 mannen en 508 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van zo’n 45 jaar. Bij iedereen werd een long- en gebitscontrole uitgevoerd. De longfunctie werd beoordeeld met behulp van spirometrie, waarbij het volume van de uitgeademde lucht uit de longen en de stroomsnelheid van de lucht meet.
Vergelijken met voorspelde waarde
De onderzoekers maten het geforceerde expiratoire volume (FEV1) – het luchtvolume (in liters) dat een persoon kan uitademen gedurende één seconde na maximale inspiratie. Ook werd de geforceerde vitale capaciteit (FVC) gemeten, dit is de hoeveelheid lucht (in liters) die geforceerd wordt uitgeademd na zo diep mogelijk adem te halen. Zowel FEV1 als FVC werden uitgedrukt als een percentage van de voorspelde waarde voor gezonde mensen. De onderzoekers berekenden ook de verhouding van FEV1/FVC (%).

Gebitscontrole

De gebitscontrole omvatte het maken van röntgenfoto’s en een onderzoek van de tanden en het tandvlees. De ernst van parodontitis werd bepaald door de pocketdieptes rond de tanden en het verlies van hechting van de omliggende weefsels te meten. De mate van tandvleesontsteking werd bepaald aan de hand van het percentage plaatsen dat bloeding vertoonde bij sonderen.

Resultaten

Matige parodontitis werd gediagnosticeerd bij 28% van de deelnemers terwijl 7% ernstige parodontitis had. De overige mensen werden geclassificeerd als geen of milde parodontitis en fungeerden als vergelijkingsgroep. De gemiddelde leeftijd van de groep met ernstige parodontitis was met 55 jaar hoger dan die van de gehele groep. Daarnaast was 59% hiervan man en kwam roken significant vaker voor bij deze deelnemers.

Slechtere longfunctie bij ernstigere parodontitis

De onderzoekers ontdekten dat FEV1 en FVC en de verhouding FEV1/FVC afnamen met toenemende ernst van parodontitis. In analyses gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, roken, body mass index, diabetes en opleidingsniveau werden significante omgekeerde associaties waargenomen tussen longfunctie en ernstige parodontitis: vergeleken met de gezonde/milde groep hadden degenen met ernstige parodontitis 3,6% lagere FEV1 en 2.2 lagere FEV1/FVC. Dit duidt allebei op een verminderde longfunctie.
“Onze studie wijst op een verband tussen parodontitis en longfunctie, wat betekent dat een goede mondhygiëne zowel de mond- als de ademhalingsgezondheid ten goede kan komen”, zei studieauteur Dr. Røsland.

Mogelijk nieuwe behandelingen

“[…] Een achteruitgang van de longfunctie kan wijzen op een ontsteking van de luchtwegen, mogelijk afkomstig van ontstoken tandvlees en het inademen van tandplak, dat bacteriën bevat. Als dit verband tussen tandvleesaandoeningen en longfunctie wordt bevestigd, zou dit de reden kunnen zijn voor parodontale behandeling en mondhygiëneprogramma’s om de mond- en ademhalingsgezondheid te verbeteren,” zegt hij. Er is echter meer onderzoek nodig om de causaliteit en mogelijk gevolgen hiervan te evalueren.

Bronnen:
“The association between periodontitis and pulmonary function based on The Malmö Offspring Dental Study (MODS)”, gepresenteerd tijdens de sessie ““Periodontitis and systemic diseases – lungs, dementia, rheumatoid arthritis and fitness” tijdens EuroPerio10 op 17 juni 2022, door Dr. Anders Røsland.

International Journal of Chronic Obstructive Pulmonary Disease
European Respiratory journal 

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Mogelijk verband tussen parodontitis en prostaatkanker ontdekt

Mogelijk verband tussen parodontitis en prostaatkanker ontdekt

Onderzoekers hebben een significant verband ontdekt tussen parodontitis en een verhoogd risico op prostaatkanker. Er werd echter geen verhoogd risico waargenomen bij parodontitispatiënten die werden behandeld, volgens een studie gepubliceerd in het International Brazilian Journal of Urology.

Verband met systemische ziekten

Parodontitis wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op verschillende systemische ziekten, waaronder pancreas- en longkanker. De associatie met de meest voorkomende kanker bij mannen, prostaatkanker, is echter nog niet duidelijk. Prostaatkanker is de belangrijkste oorzaak van kankergerelateerde sterfgevallen wereldwijd. Ongeveer 164.690 nieuwe gevallen van prostaatkanker werden in 2019 gediagnosticeerd en leidden tot 29.430 sterfgevallen, schat de American Cancer Society.

Geen consensus over prostaatkanker

Verschillende studies spreken elkaar tegen over het verband tussen deze vorm van kanker en parodontitis. Aangezien een enkele epidemiologische studie mogelijk niet voldoende is om het effect van parodontitis op het risico op prostaatkanker te bepalen hebben de auteurs uit China een systematische review en meta-analyse uitgevoerd van negen cohortstudies uit vier medisch-wetenschappelijke databases.

Meta-analyse van cohortstudies

Voor de meta-analyse is in de medisch-wetenschappelijke databases MEDLINE, Embase, Web of Science en Cochrane Library gezocht naar geschikte studies die tot april 2020 zijn gepubliceerd. Negen studies met 3.353 gevallen van prostaatkanker en in totaal 440.911 deelnemers werden geïdentificeerd. De gegevens werden statistisch geëvalueerd en het 95%-betrouwbaarheidsinterval (95%-BI) van de hazard ratio (HR) werd bepaald.

1,4 keer groter risico op prostaatkanker

De onderzoekers vonden dat parodontitis het risico op prostaatkanker met een factor 1,40 verhoogde (HR: 1,40; 95%-BI: 1,16 – 1,70; p = 0,001) in vergelijking met patiënten zonder parodontitis. Interessant genoeg was er bij patiënten die een parodontitisbehandeling ondergingen geen significant verband (HR: 1,22; 95%-BI: 0,86–1,73; p=0,272). De gegevens varieerden echter afhankelijk van hoe parodontitis werd geregistreerd en waren met name consistent voor zelfgerapporteerde parodontitis door de patiënt.

Parodontale behandeling essentieel

Patiënten met parodontitis zouden onmiddellijk moeten worden behandeld met parodontale therapie, schrijven de auteurs. Ook zou er verder onderzoek moeten worden gedaan dat de onderliggende mechanismen die parodontitis en prostaatkanker met elkaar in verband brengen volledig moet onderzoeken. “Het bewustzijn en het belang voor het behoud van de mondgezondheid moet worden verbeterd”, concluderen de onderzoekers.

Bron:
Brazilian Journal of Urology

 

 

Lees meer over: Medisch | Tandheelkundig, Parodontologie, Thema A-Z
De behandeling van gecombineerde furcatie en intra-bony defecten

De behandeling van gecombineerde furcatie en intra-bony defecten

Meerwortelige elementen met een furcatiedefect worden gezien als een probleem. Het risico dat een element verloren gaat, is vele malen groter wanneer er sprake is van een furcatiedefect. Naast een probleem, zou je dit ook juist als een uitgelezen kans kunnen zien voor een regeneratieve behandeling. Op dit moment zijn er verschillende behandeltechnieken beschikbaar voor dit probleem, waarbij de levensduur van het element verlengd kan worden. Dit loopt uiteen van niet-chirurgisch tot conservatieve chirurgie of zelfs regeneratieve chirurgie.
Een element met furcatiegraad klasse II of III is juist een element dat behandeld moet worden middels parodontale therapie. Furcatiebetrokkenheid op zichzelf is absoluut geen reden voor extractie. De voorkeur voor therapiesoort is de parodontale regeneratie, zeker bij klasse II furcaties aan de buccale en linguale zijde.

Interradiculaire botdefecten

Interradiculaire botdefecten worden op twee manieren ingedeeld. De mate van horizontaal botverlies: van klasse I, II en III en de mate van verticaal botverlies in A, B en C. Waarbij I en A het minst aangedaan zijn. De prognose van een klasse II, A is veel beter dan van een klasse II, C.

Onderzoek molaar met furcatiedefect

Binnen het onderzoek van Tonetti uit 2017 werden 200 patiënten gevolgd met ten minste één molaar met een klasse II furcatie defect. Deze patiënten werden behandeld middels conservatieve therapie: een toegangsflap en debridement. Zij werden vervolgens 10 jaar vervolgd en opgedeeld in subklasse A, B en C. Na 10 jaar was 91% van de Klasse A nog aanwezig in de mond, 67% van B en maar 23% van klasse C. De conclusie die hieruit getrokken kan worden, is dat de waarschijnlijkheid dat een molaar verloren gaat, toeneemt bij een groter verticaal botdefect.

Regeneratieve therapie

Binnen klasse II furcaties zijn er verschillende uitingsvormen: de keyhole, de horizontale en de intrabony defecten. Hier gaan we in op de intrabony defecten en of we hier parodontale regeneratie kunnen toepassen.

Uit verschillende onderzoeken, komen verschillende methodes naar voren die hiervoor geschikt zijn: ondere andere de Modified Papilla Perservation Technique (MPPT) en de Minimal Invasive Surgical Technique (MIST). Bij deze technieken wordt een intrabody botdefect behandeld. Deze behandelmethode gaan we nu toepassen op furcatiedefecten bij molaren. Waarbij het doel is om een toename te krijgen van de verticale parodontale steunweefsels en daarbij ook een positief effect te hebben op de mate van furcatietoegankelijkheid. Het is hierbij van belang wat voorafgaande aan de behandeling de hoogte is van de interdentale botkam. Specifiek wil je weten of deze crest boven of onder de furcatieingang ligt. Wanneer de crest hoger ligt, is er potentie om de furcatie volledig te sluiten. Wanneer deze lager ligt, is volledig sluiting niet te verwachten.

Endodontische behandeling voor start parodontale regeneratieve therapie

Als het botdefect dusdanig diep is dat het mogelijk reikt tot aan de apex, is het ook noodzakelijk om een endodontische behandeling uit te voeren voor het starten van de parodontale regeneratieve therapie. Van te voren worden de pocketdieptes opgemeten en wordt op de röntgenfoto beoordeeld hoe hoog de botkammen zijn. Het is belangrijk om te weten waar de pockets zich bevinden voor het ontwerp van de flap. Als er linguaal geen pockets zijn, kan gekozen worden voor een zuiver buccale toegangsflap en omgekeerd.
Na de toegangsflap en debridement wordt EDTA en amelogenins aangebracht om de flap daarna primair te sluiten.

Onderzoek bij 49 meerwortelige elementen met furcatiedefect

Naar deze behandelmethode is onderzoek gedaan bij 49 meerwortelige elementen met een furcatiedefect klasse II tot III met diepe intrabony defecten. Er werd ofwel gebruik gemaakt van de MPPT of MIST benadering.
De elementen werden tussen drie en 16 jaar vervolgd. De meeste elementen bevonden zich in de subklasse C. Dit zijn element met vergevorderd parodontaal aanhechtingsverlies.
Na één jaar waren alle elementen in der mandibula nog aanwezig. In 24 gevallen trad verbetering van de furcatieclassificatie op en slechts bij twee elementen werd geen verandering gevonden. In bijna de helft van de gevallen was er sprake van volledige sluiting van de furcatie. Er trad geen verslechtering op. Gemiddeld was er aanhechtingswinst van 6,5 mm.

Bij de twee elementen waarbij regeneratie niet geslaagd is, lijkt de mobiliteit van het element de verstorende factor. Voor de behandeling hadden de elementen een hoge mobiliteitsgraad en het is niet gelukt dit voldoende onder controle te krijgen. Een andere complicerende factor kan de reiniging van de furcatie zelf zijn. Als de debridement hier onvoldoende is, kan hier ook geen volledige sluiting optreden. Dr. Cortellini gebruikt hiervoor micro-spiegels en tips gecoat met diamant.
Bij de maxilla was een vergelijkbaar beeld te zien. Alleen in de maxilla zijn er geen molaren verloren gegaan en was zelfs in meer dan de helft de furcatie volledig gesloten. Wat opvallend is, omdat het is het algemeen lastiger is om de mesiale en distale furcatie te sluiten dan de buccale of linguale.

Over het algemeen geldt dat bij klasse III furcatiedefecten is nog geen voorspelbare behandelmethode voor regeneratie bekend is, maar in bovenstaand onderzoek waren de uitkomsten bijzonder positief.

Dr. Pierpaolo Cortellini received his MD from the University of Florence (Italy) in 1980, and his DDS in 1984 from the University of Siena (Italy). Visiting Professor at KU Leuven (Be) Dept. of Oral Health Sciences, he is the founder of the reaserch non-profit organisations ATRO (Firenze, IT) and ERGOPerio (Berne, CH). He is Past President of the Italian Society of Periodontology and of the European Federation of Periodontology. Promoter and Coordinator of six “National Educational Projects” from SIdP, he was Scientific Chairman of Europerio 6 and of the 1st EFP Master Clinic. He runs a multidisciplinary private practice and a Private Educational Center in Florence (Italy). Dr. Cortellini is involved in clinical research in periodontology since 1982, with special emphasis for periodontal regeneration, mucogingival surgery and diagnosis. Dr. Cortellini lectures extensively on a national and international level; he is referee of the main scientific journals in the field of periodontology, and is the author of more than 150 original publications in scientific journals.

Door: Paulien Buijs, tandarts, verslag van de lezing van dr. Pierpaolo Cortellini tijdens de EuroPerio Series Single Session van de EFP.

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
Nieuwe richtlijn behandeling van parodontitis stage IV, van EFP

Nieuwe richtlijn behandeling van parodontitis stage IV, van EFP

Tijdens Europerio10 in Denemarken heeft de European Federation of Periodontology (EFP) een nieuwe richtlijn gelanceerd. Deze betreft de behandeling van parodontitis in stage IV. Dit is de meest voortgeschreden vorm. Hiermee worden de adviezen betreffende alle stages compleet.

Parodontitis Stage IV

Stage IV houdt in dat er in elk geval elementen verloren zijn gegaan waardoor er slechts nog 19 elementen of minder over zijn, dus minder dan 10 occluderende paren. Er is dus sprake van een bepaalde overbelasting dat vaak gepaard gaat met diastemen, migratie, protrusie en extrusie. De overgebleven elementen kunnen mobiliteit van 2 of meer vertonen.
Deze ernstige vorm van parodontitis kan veel gevolgen hebben, zoals kauwproblemen en verminderde esthetiek. Het kan doorwerken in de sociale contacten en heeft zo gevolgen voor de kwaliteit van leven. Ook kan het gevolgen hebben voor de algehele conditie en tevens in financiële zin.

Interprofessioneel samenwerken

Het managen van stage IV is volgens professor Herrera een uitdaging omdat enkel behandelen niet genoeg is. Er zal hierbij namelijk interprofessioneel samengewerkt moeten worden om de verloren functie te herstellen en de ziekte te bestrijden.
Dr Mario Aimetti en Dr Papageorgiou legden uit dat vaak een orthodontische benadering gevraagd is bij de behandeling van stage IV om migratie en de slechte occlusale belasting van de zijdelingse delen te ondervangen. Professor Zitzmann besprak spinttherapie of een behaalde vorm van beetverhoging bij spierdysfunctie, migratie en mobiliteit. Professor Gotfredsen haalde het belang van goede protheses aan en de diverse mogelijkheden hierbij.

Diagnostische paden

Er zijn vijf diagnostische paden:

  1. Evaluatie van het verlies aan ondersteunende weefsels in het parodontium, de evaluatie van de esthetiek en functie zoals kauwen en spreken.
  2. Tandvervanging.
  3. Prognose van de resterende dentitie.
  4. Assesment van alle factoren die retentie en/of implanteren zouden kunnen verhinderen.
  5. De algehele prognose van de patiënt zoals de waarschijnlijkheid van ziekteprogressie of terugkering waarbij risicofactoren zoals roken en diabetes worden meegenomen.

EFP-richtlijn-paro

Cases

Er zijn 4 beschreven cases:

  1. De patiënt met hypermobiliteit door secundair occlusaal trauma dat gecorrigeerd kan worden zonder tandvervanging.
    Tijdelijke splinttherapie kan tijdens stap 1 van de therapie ingezet worden om trauma en de impact van de mobiliteit op te vangen. Een oplossing voor de lange termijn kan na stap 2 en 3 bekeken worden.
  2.  De patiënt met pathologische migratie dat verholpen kan worden door een orthodontische benadering.
    Orthodontische therapie kan tijdens stap 2 (subgingivale reiniging) en in sommige gevallen tijdens stap 3 (opnieuw subgingivale instrumentatie en parodontale chirurgie) gepland worden maar niet worden geïmplementeerd voordat er een stabiele situatie is bereikt met slechts ondiepe pockets.
  3. Gedeeltelijke edentate patiënt waarbij een partiële prothetische voorziening geplaatst kan worden.
    Tijdelijke voorzieningen zullen niet voor stap 2 geplaatst kunnen worden. Liever na re-evaluatie van stap 2 en 3. Definitieve plaatsingen kunnen pas na een succesvolle complete parodontale therapie.
  4. Gedeeltelijke edentate patiënt waarbij een gehele kaak gerehabiliteerd zal moeten worden.
    Tijdelijke voorzieningen kunnen hierbij na succesvol afsluiten van stap 1 geplaatst worden. Stap 2 wordt dan uitgevoerd met de geplaatste voorziening op zijn plaats. Een definitieve restauratie volgt na succesvolle volledige parodontale behandeling waarbij ondiepe en rustige pockets zijn overgebleven.

Voor protheses op implantaten geldt dat de tanden geëxtraheerd kunnen worden en de implantaten geplaatst kunnen worden in een of beide kaken na succesvolle afronding van stap 1 als een kaak nog natuurlijke dentitie bevat.

Bekijk de gehele guideline op onlinelibrary.wiley.com

Bron:
EFP

Door Lieneke Steverink-Jorna, mondhygiënist

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Parodontale regeneratie en orthodontische behandeling

Parodontale regeneratie en orthodontische behandeling

Er is geen gouden standaard voor parodontale regeneratie en orthodontische behandeling. Een wetenschappelijk onderbouwd moment waarop orthodontie gestart moet worden na parodontale therapie ontbreekt. Lees het verslag van de lezing van Prof.dr. Søren Jepsen, hoofd afdeling Parodontologie van de University Medical Center Bonn, waarin hij ondanks het gelimiteerde bewijs aanbevelingen geeft.

Welke keuze bij parodontitis patiënten met stadium IV?

Behoud en parodontale behandeling of extractie en vervanging bij lokale parodontitis patiënten met stadium IV?

Indien behoud en behandeling:

  • Welke stappen zijn nodig in de parodontale behandeling?
  • Regeneratieve parodontale behandeling?
  • Type biomateriaal?
  • Timing van de orthodontische behandeling?

Gebrek aan gouden standaard

Er is een onderzoek gepubliceerd over orthodontische behandeling bij parodontitis patiënten: Orthodontic treatment in periodontal patients: The use of periodontal gold standards to overcome the ‘grey zone’. (Pino Prato & Chambrone 2019).

Conclusie van dit onderzoek: er is geen gouden standaard – een wetenschappelijk onderbouwd moment waarop orthodontie gestart moet worden na parodontale therapie. Dit onderzoek laat zien:

  1. Er blijft een grijs gebied van bewijs hiervoor.
  2. De kennis over de dynamiek van parodontale wondgenezing is mogelijk de beste ‘gouden standaard’ ofwel het biologische startpunt van orthodontische behandeling voor behandelde parodontitis patiënten.

Evidence from systematic review (Kloukos et al. 2021)

Effect of combined periodontal and orthodontic treatment of tilted molars and of teeth with intra-bony and furcation defects in stage-IV periodontitis patients: a systematic review.

Achtergrond:
Pathologische tandverplaatsing als gevolg van parodontitis en/of verlies van buurelementen heeft mogelijk nadelige gevolgen voor de kauwfunctie en bemoeilijkt de parodontale, orthodontische en prosthodontische behandeling.

Doel:
Het evalueren van het effect van gecombineerde parodontale en orthodontische behandeling bij een stadium IV parodontitis patiënt.

Vragen waarop de focus ligt

  1. Wat is het effect van orthodontie op de veranderingen in de pocket diepte (PD) en het aanhechtingslevel (CAL) bij een behandelde stadium IV parodontitis met gekantelde molaren versus geen orthodontische behandeling?
  2. Wat is het effect van orthodontie op de veranderingen in de PD en het CAL bij een behandelde stadium IV parodontitis met ‘intrabony’ defecten versus geen orthodontische behandeling?
  3. Wat is het effect van orthodontie op de veranderingen in de PD en het CAL bij een behandelde stadium IV parodontitis met furactie problematiek versus geen orthodontie?

Geen eenduidige conclusies

Er is zeer gelimiteerd bewijs beschikbaar waardoor er geen eenduidige conclusies getrokken kunnen worden over een gecombineerde orthodontische behandeling bij een stadium IV parodontitis met gekantelde molaren, intrabony defecten en furcatie problemen.

  • Updated of systematic review (Kloukos et al 2021)
  • Large practice based Cohort study (Tietmann et all. 2021)
  • International Multi center RCT (K. Jepsen et al 2021)

Samenvatting

Gebaseerd op het huidige gelimiteerde bewijs van stadium IV parodontitis patiënten die orthodontie nodig hebben als gevolg van pathologische tandverplaatsing:

  • Orthodontie kan veilig worden uitgevoerd nadat stap 1-3 in parodontale therapie is gevolgd inclusief regeneratieve chirurgie van elementen met intrabony defecten.
  • Orthodontische behandeling van elementen met intrabony defecten kan veilig worden gestart vanaf 4 weken na de regeneratieve chirurgie. Met vergelijkbare CAL verbetering en PD vermindering 12 maanden post-chirurgie.
  • Orthodontie bij intrabony defecten kan worden uitgevoerd, ook als plaatsing van membranen, glazuur matrix derivaten en bot derived grafts onderdeel is geweest van de regeneratieve chirurgie.
  • Een evidence based paro-ortho behandelinterval algoritme zal verder moeten worden ontwikkeld/aangepast.
  • Conventionele vaste orthodontische apparatuur (zoals brackets) kunnen efficiënt gebruikt worden voor de opmaatgemaakt individuele mechanotherapie, aangepast aan ieder zijn unieke biomechanische benodigdheden/eisen.

Prof. Dr. Med. Dr. med. dent. Søren Jepsen is professor en hoofd van de afdeling Parodontologie, operatieve en preventieve tandheelkunde aan de University Medical Center Bonn in Duitsland. Eerder was hij Assistant Professor Department of Prosthodontics aan de University of Hamburg en Associate Professor in the Dept. of Conservative Dentistry and Periodontology aan de University of Kiel. Hij geeft veel lezingen en heeft veel wetenschappelijke artikelen gepubliceerd. Ook ontving hij verschillende awards, in 2018 ontving hij de AAP Special Citation Award en de IADR/PRG Award in Regenerative Periodontal Medicine in 2019. Hij is Associate Editor van de Journal of Clinical Periodontology en Editorial board member van Clinical Oral Implants Research, the International Journal of Oral Implantology en the Chinese Journal of Dental Research.

Verslag door Nika Koolwijk, tandarts, van de lezing van prof.dr. Søren Jepsen tijdens de EuroPerio Series van de European Federation of Periodontology (EFP).

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
tandenknarsen

Casus: parodontitis apicalis ontstaan na ernstige bruxisme

Een intense periode van bruxisme bleek op basis van de anamnese uiteindelijk de oorzaak van parodontitis apicalis aan twee gave ondermolaren van een gezonde 28-jarige man. Volgens het casusverslag uit BMC Oral Health is dit het eerste klinische geval van parodontitis apicalis dat uitsluitend wordt veroorzaakt door bruxisme.

Veelvoorkomende aandoening

6-20% van de bevolking vertoont gedurende het leven bruxisme. Dit kan leiden tot tandfracturen, spierpijn, occlusaal trauma en zelfs beschadiging van de pulpa. Talloze factoren, waaronder stress, genetica, alcohol- en/of cafeïneconsumptie en drugsgebruik, kunnen een rol spelen bij het ontstaan van bruxisme. Eerdere literatuur beschreef al de gevolgen van occlusaal trauma voor de pulpa, maar nog nooit zo drastisch als in dit specifieke geval.

Onbekende oorzaak

Het casusrapport beschrijft een man met parodontitis apicalis parodontitis aan de elementen #36 en #46. Hij was door zijn primaire tandarts doorverwezen naar de tandheelkundekliniek van Saarland University in Duitsland. Hoewel de endodontische behandeling al was begonnen, nam volgens het verslag de periapicale botafbraak toe aan beide kiezen.
De primaire tandarts van de patiënt kon de oorzaak van de parodontitis apicalis niet vaststellen. De kiezen hadden geen vullingen of cariës, noch had de patiënt trauma of een ongeval meegemaakt. De tandarts constateerde wel een verhoogde tandmobiliteit en bifurcatie bij een sondeerdiepte van 4 mm. Bij de 36 en 46 werden pockets van 10mm gemeten, terwijl in de rest van de mond geen enkele sprake was van parodontale afbraak. Ook was er wat uitpuilende elastische zwelling bij het vestibulum. Andere testen en beeldvorming brachten geen problemen aan het licht.

Antibioticabehandelingen zonder diagnose

De man meldde dat hij anderhalf jaar voor het eerste bezoek de pijn voor het eerst had gevoeld aan de rechterkant ter hoogte van de 46. De pijn was uitstralend, trekkend , moeilijk te lokaliseren. en  kloppend bij het slapen gaan. Verder ervoer de man oorpijn en pijn in het kaakgewricht. Twee dagen voordat de pijn verdween was sprake van percussiepijn. De door zijn eigen tandarts uitgevoerde percussietest was negatief en sensibiliteitstest gaf een verminderde reactie. Na doorverwijzing naar een KNO-arts kreeg de patiënt zonder diagnose een week lang antibiotica voorgeschreven. De medicatie loste zijn pijn volledig op.
Zo’n anderhalve maand later ervoer de patiënt opnieuw dezelfde pijn. Na het maken van röntgenfoto’s kon de geraadpleegde spoedtandarts geen diagnose stellen. Een antibioticabehandeling loste het probleem echter weer op.

Diagnose van parodontitis apicalis

Toen twee en een halve maand later de pijn van de patiënt weer terugkeerde liet zijn eigen tandarts een nieuwe röntgenfoto maken. Deze tandarts stelde de parodontitis apicalis aan de 36 en de 46. De kiezen leken avitaal en de tandarts startte een endodontische behandeling.

Tandenknarsen

Toen de behandelend tandarts van het academisch ziekenhuis de patiënt expliciet vroeg hoe zijn leven was tijdens de periodes van pijn, meldde de patiënt veel stress te ervaren door het afronden van zijn studie en ‘s nachts te knarsetanden , aldus het verslag.
Gedurende een korte periode (1,5 jaar na de eerste aanval van pijn en 2 weken voor de endodontische behandeling) droeg de man een bijtspalk. Zijn eigen tandarts kon het bestaande bruxisme echter niet in verband brengen met de klachten van de patiënt over de kiezen #36 en #46. De diagnose parodontitis apicalis ten gevolge van occlusaal trauma werd gesteld door de behandelend tandarts van het academisch ziekenhuis.

Endodontische behandeling

Na de wortelkanaalbehandeling is de patiënt klachtenvrij gebleven en gebruikt hij regelmatig een splint. Een jaar na de wortelkanaalbehandeling zullen röntgenfoto’s worden gemaakt ter controle.

Het belang van medische geschiedenissen

Volgens de auteurs moeten tandartsen in gevallen van onbegrepen tandpijn denken aan bruxisme. Bovendien benadrukt deze casus het belang van afnemen van een volledige anamnese en van het routinematig maken van röntgenfoto’s bij patiënten, schreven ze. Door middel van een correcte anamnese kan mogelijk bruxisme aan het licht komen, in dit geval als mogelijke/waarschijnlijke oorzaak van parodontitis apicalis. Meer onderzoek is nodig om het verband tussen bruxisme en parodontitis apicalis definitief aan te tonen.

Diagnose van uitsluiting

In dit geval “werd de etiopathogenese van de parodontitis apicalis verklaard door een diagnose ‘bij uitsluiting’, aangezien geen van beide gebitselementen cariës, vullingen of trauma had ondergaan”, schreven de auteurs.

Bron:
BMC Oral Health

 

Lees meer over: Casus, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
vast, depressie, hersenen

Chronische gingivitis zorgt mogelijk voor verhoogd risico op toekomstige depressie

Een recente studie heeft een verband aangetoond tussen chronische gingivitis en daaropvolgende depressie. Patiënten met chronische gingivitis hadden bijna het dubbele risico op het ontwikkelen van een depressie vergeleken met mensen met gezond tandvlees, staat in het Journal of Psychiatric Research.

Omgekeerde associatie

Onderzoeken hebben al aangetoond dat depressie parodontitis beïnvloedt. Zo is het aangetoond dat geestelijke gezondheid een negatieve invloed kan hebben op de mondgezondheid en dat biologische componenten en gedragsmechanismen die verband houden met depressie een negatief effect kunnen hebben op parodontale gezondheid. Er is echter weinig bekend over de omgekeerde associatie.

Studie in het Verenigd Koninkrijk

Europese onderzoekers heeft daarom onderzocht of er een verband bestaat tussen chronische gingivitis en daaropvolgende depressie bij een groep patiënten uit het Verenigd Koninkrijk die gedurende tien jaar werd geobserveerd. Patiënten met andere soorten psychische aandoeningen waren uitgesloten van de studie.

Match tussen patiënten met en zonder gingivitis

6544 patiënten met chronische gingivitis werden gematcht met 6544 patiënten zonder tandvleesaandoeningen. Om de incidentie van depressie bij beide groepen te vergelijken, gebruikten de onderzoekers een database met informatie over medicijnvoorschriften en diagnoses en medische en demografische basisgegevens.

Twee keer zo veel depressies

Na 10 jaar follow-up had 16,3% van degenen met chronische gingivitis en 8,8% zonder chronische gingivitis een eerste diagnose van depressie. Over het algemeen was er een positieve en significante associatie tussen beide aandoeningen, met een hazard ratio van 1,82. De bevindingen waren waar voor zowel vrouwen als mannen voor alle leeftijdsgroepen jonger dan 65 jaar. De relatie was bijzonder sterk voor patiënten tussen de 21 en 50 jaar.

Immuno-inflammatoire reactie mogelijke trigger

Een immuno-inflammatoire reactie zou de trigger kunnen zijn tussen gingivitis en depressie. Ontsteking is gekoppeld aan neuro-inflammatie en verminderde serotoninesynthese. “Beperkingen in mondhygiëne en het dragen van prothesen, evenals pijn en halitose kunnen in verband worden gebracht met depressieve symptomen”, schrijven de auteurs.

Onderwerp verdient meer aandacht

De onderzoekers geloven dat dit de enige studie is die onderzoekt hoe gingivitis een risicofactor is voor depressie in het VK. Ze vinden dat het verband tussen beide onderwerpen meer aandacht van artsen verdient, en dat het belangrijk is om te beseffen dat beide elkaar kunnen beïnvloeden. Verdere studies zijn nodig om een beter begrip te krijgen van de relatie tussen tandaandoeningen en depressie.

Niet zonder beperkingen

Deze studie was niet zonder beperkingen. Als er meer informatie over de ernst van de aandoeningen van de patiënten en over gedrags- en sociale factoren beschikbaar was, hadden ze mogelijk een meer gedetailleerde analyse kunnen maken, schrijven de onderzoekers.

Bron:
Journal of Psychiatric Research

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Het effect van systemische antibiotica als aanvulling van de non-chirurgische parodontale therapie

Poster: Het effect van systemische antibiotica als aanvulling van de non-chirurgische parodontale therapie

Het doel van dit onderzoek was het verkrijgen van nieuwe inzichten over het effect van systemische antibiotica als toevoeging van de non-chirurgische parodontale therapie op de parodontale gezondheid van patiënten met parodontitis.

De aanleiding van dit onderzoek is tot stand gekomen door de veranderde visie op het ontstaan van parodontitis. Parodontitis wordt niet meer gezien als een infectieziekte, maar als een ontsteking waarbij de immuun-fitheid van de gastheer een belangrijke rol heeft ingenomen.

Methode

Er is een systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd door twee onafhankelijke onderzoekers. Onder systematische antibiotica werd verstaan: Systemische antibiotica metronidazol, amoxicilline, doxycycline, penicilline, ampicilline, clindamycine, ciprofloxacine en azithromycine.

Er is gezocht naar randomized controlled trials, clinical controlled trials en observationele studies gepubliceerd tussen november 2010 en november 2020 in de databanken Medline-Pubmed en Dentistry & Oral Sciences. Studies die het effect van systematische antibiotica bij rokers of bij mensen met systemische aandoeningen of met peri-implantitis hebben onderzocht, werden uitgesloten.

De methodologische kwaliteit van de studies is beoordeeld aan de hand van de beoordelingsformulieren van het Johanna Briggs Institute (2017). De volgende uitkomstkomstmaten werden geanalyseerd: de reductie van pocketdiepte (PD) en bloeding na sonderen (BOP). Ook is er gekeken naar het effect van antibiotica als aanvulling op de non-chirurgische therapie op de parodontale gezondheid op korte en lange termijn.

Resultaat

In totaal zijn er 230 studies gevonden. In totaal zijn er vijf randomized controlled trials geïncludeerd (mate van bewijs A2). In alle vijf de studies is aangetoond dat het effect van systemische antibiotica meer reductie van BOP geeft. In vier studies is deze reductie ook statistisch significant bevonden.

Uit de vijf geïncludeerde studies bleek dat er tegenstrijdige resultaten zijn gevonden wat betreft de reductie van de pocketdiepte. In een aantal studies zorgde systemische antibiotica voor een licht verhoogde reductie van de pocketdiepte en in twee van de vijf studies is er meer reductie bij de controlegroep (SRP + placebo) opgetreden.

Het effect van systemische antibiotica als aanvulling van de non-chirurgische parodontale therapie

Klik hier voor de vergrote versie

Conclusie

Systemische antibiotica als toevoeging van de non-chirurgische parodontale therapie hebben een positief effect op de klinische parameters zoals pocketdiepte en bloeding na sonderen tijdens de parodontale therapie. Maar het positieve effect is niet in alle studies statistisch significant bevonden.

Poster ontwikkeld door:

Sanne Donker & Laura Harrewijn, studenten mondzorgkunde, Hogeschool Utrecht

Bekijk ook andere posters ontwikkeld door studenten Mondzorgkunde

Deze posters werden beoordeeld met een cijfer 7 of hoger en zijn een selectie uit de gemaakte posters die interessant zijn voor werkzame mondhygiënisten.

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Vapen

Nieuw bewijs voor mogelijke rol van vapen bij tandvleesaandoeningen

Een onderzoek dat is gepubliceerd in mBio laat zien hoe e-sigaretten de mondgezondheid veranderen en mogelijk bijdragen aan tandvleesaandoeningen. Gebruikers van e-sigaretten blijken een uniek oraal microbioom te hebben dat minder gezond is dan niet-rokers, maar potentieel gezonder dan sigarettenrokers.

Roken bekende risicofactor

Tandvleesaandoeningen treffen bijna de helft van de Amerikaanse volwassenen ouder dan 30 jaar. Het roken van sigaretten is een bekende risicofactor voor het ontwikkelen van tandvleesaandoeningen. Hoewel er steeds meer onderzoek naar wordt gedaan is er minder bekend over de impact van e-sigaretten – die nicotine en andere chemicaliën verdampen – op de mondgezondheid, met name op de lange termijn.

Drie typen rokers

Onderzoekers van het New York University College of Dentistry bestudeerden daarom 84 volwassenen van 30 jaar of ouder in drie groepen: mensen die nooit hadden gerookt, sigarettenrokers en gebruikers van e-sigaretten.

Met behulp van tandplakmonsters analyseerden ze de aanwezige bacteriën om tandvleesaandoeningen te beoordelen. Er werden monsters genomen met een tussenpoos van zes maanden om meer tijd te geven voor ziekteprogressie. In totaal werden 168 monsters van 84 proefpersonen geanalyseerd in het laatste onderzoek.

Langetermijngevolgen

De studie toonde de langetermijngevolgen van het gebruik van e-sigaretten aan. Alle deelnemers hadden aan het begin van het onderzoek een tandvleesaandoening, waarbij sigarettenrokers de ernstigste ziekte hadden, gevolgd door gebruikers van e-sigaretten. Na zes maanden constateerden de onderzoekers dat tandvleesaandoeningen verergerd waren bij sommige deelnemers in elke groep, waaronder verschillende gebruikers van e-sigaretten.

Uniek oraal microbioom

Vervolgens analyseerden de onderzoekers de bacteriën die in de plaquemonsters werden aangetroffen. Er werd vastgesteld dat gebruikers van e-sigaretten een ander oraal microbioom hebben dan rokers en niet-rokers, en dat hun verschillende microbioom een sterke correlatie had met sommige maten van tandvleesaandoeningen.

Meer gemeen met sigarettenrokers

Hoewel alle groepen ongeveer een vijfde van de soorten bacteriën deelden, had de bacteriële samenstelling voor gebruikers van e-sigaretten opvallend meer gemeen met sigarettenrokers dan niet-rokers. Verschillende soorten bacteriën, waaronder Selenomonas, Leptotrichia en Saccharibacteria, waren dominant aanwezig in zowel rokers als vapers in vergelijking met niet-rokers. Andere bacteriën – waaronder Fusobacterium en Bacteroidales, waarvan bekend is dat ze geassocieerd zijn met tandvleesaandoeningen – waren bijzonder dominant in de monden van gebruikers van e-sigaretten.

Follow-up van zes maanden

Tijdens de follow-up zes maanden later vonden de onderzoekers een grotere diversiteit in bacteriën voor alle bestudeerde groepen. Elke groep behield echter zijn eigen specifieke microbioom.
De onderzoekers ontdekten ook dat het unieke microbioom van gebruikers van e-sigaretten gecorreleerd was met klinische metingen van tandvleesaandoeningen en veranderingen in de immuunomgeving van de gastheer.

Immuunregulerende cytokines

Vapers hadden verschillende niveaus van immuunregulerende cytokines – eiwitten die helpen bij het reguleren van het immuunsysteem. Bepaalde cytokines zijn gekoppeld aan een onbalans in orale bacteriën en kunnen tandvleesaandoeningen verergeren door mensen vatbaar te maken voor ontstekingen en infecties.

Gerelateerd aan ontsteking

Gebruikers van e-sigaretten hadden met name hogere niveaus van tumornecrosefactor-alfa (TNF-alfa), een cytokine gerelateerd aan ontsteking, en lagere niveaus van interleukine-4 (IL-4) en IL-1-beta, cytokines die de neiging hebben te verminderen bij mensen met onbehandelde tandvleesaandoeningen.

Vapen slecht voor mondgezondheid

De bevindingen suggereren dat de orale bacteriën bij gebruikers van e-sigaretten het immuunsysteem actief kunnen onderdrukken. Samen met klinische markers voor tandvleesaandoeningen illustreert dit hoe slecht vapen is voor de mondgezondheid.

Eerste longitudinale studie

“Voor zover wij weten, is dit de eerste longitudinale studie van de mondgezondheid en het gebruik van e-sigaretten. We beginnen nu te begrijpen hoe e-sigaretten en de chemicaliën die ze bevatten het orale microbioom veranderen en de balans van bacteriën verstoren”, zegt de hoofdauteur van het artikel.

Meer onderzoek nodig

“In tegenstelling tot roken, dat al tientallen jaren uitgebreid wordt bestudeerd, weten we weinig over de gevolgen voor de gezondheid van het gebruik van e-sigaretten en beginnen we net te begrijpen hoe het unieke microbioom dat door vapen wordt gepromoot de mondgezondheid en ziekte beïnvloedt”, aldus een van de auteurs. Meer toekomstig onderzoek naar de langetermijneffecten van vapen moet meer informatie hierover bieden.

Bron:
ScienceDaily

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Orthodontie bij parodontitis stadium IV patiënten hoe behandelen vanuit het perspectief van de orthodontist

Orthodontie bij parodontitis stadium IV patiënten: hoe behandelen vanuit het perspectief van de orthodontist?

Wat zijn de gevolgen van orthodontie bij parodontitis stadium IV patiënten? Wat zijn neveneffecten van een orthodontische behandeling en welke mondhygiëne is hierbij gewenst? Dit gezien vanuit het perspectief van de orthodontist. Verslag van de lezing van universitair hoofddocent dr. Papageorgiou Spyridon tijdens de EuroPerio Series van de EFP.

Door parodontitis kunnen elementen migreren en uitwaaieren, wat een ingezakte beet tot gevolg kan hebben. Factoren die hier ook aan bijdragen zijn:

– De leeftijd: er is een continue eruptie tijdens het ouder worden van het volwassen gebit met een piek tussen de 45 en 55 jaar.
– Dit is meer anterior dan posterior.
– De mesiale drift = tertiaire crowding.
– Dit is meer bij mannen dan bij vrouwen.
– Migratie is onafhankelijk van de verstandskiezen.

Gevolgen van orthodontie

– Er treden bacteriële veranderingen op na het plaatsen van een beugel. Veranderingen zijn zichtbaar in de subgingivale mucosa en ook zijn er meer bacteriën in de sulcus. De voornaamste veranderingen vinden plaats in de eerste maand van de plaatsing van de beugel. Zodra de dagelijkse hygiëne weer op peil is, verandert de flora weer terug naar ‘normaal’.
– De meeste bacteriële veranderingen (supra/subgingivaal) lijken van korte duur.
– Er is marginaal bot verlies door orthodontie.
– Hoe meer we de elementen protruderen des te groter het marginale botverlies. + 0.2 mm marginaal bot verlies voor elke 10 graden proclinatie.
– Het klinisch aanhechting level (CAL) verandert niet veel door verplaatsing van de tanden, dit is veel stabieler dan het botverlies > 0.011mm.
– Er is een toegenomen tendens voor recessies bij parodontitis patiënten na orthodontische behandeling. Met name als de protrusie buiten de ‘bony envelope’ plaatsvindt.

Etiologie van gingiva recessies

– Leeftijd
– Ectopische eruptie.
– Anatomie van de symfyse.
– Het gingiva biotype.
– Roken
– Trauma/parafunctie
– Zwangerschap
– Piercing(s)
– Beweging door het corticale bot.
– Proclinatie

Preventie van recessie kan door middel van gecontroleerd en mild gebruik van krachten.
Chirurgische techniek kan recessies voorkomen.

Er is een genetische variatie op het risico op gingiva recessies en aanhechtingsverlies:
– Dit heeft te maken met het verticale groeipatroon.
– Er is een lager risico als de schedelbreedte groter is.
– Er is een hoger risico als de kaken meer hyperdivergent zijn.

Wat is de invloed van de parodontale en orthodontische behandeling op de parodontium status van pathologisch gemigreerde elementen bij parodontitis patiënten?

– GTR niet consistent (?) geassocieerd met klinisch relevante voordelen.
– Gedeeltelijk paro plan (afgerond na ortho plan) is mogelijk gunstig.
– Een korte (1 maand) paro-ortho interval, vergeleken met een langere (6 maanden), geeft vergelijkbare resultaten.
– Vaste apparatuur is vaak beter dan aligners (verschil PD = 1.6mm).
– Aanvullend gebruik van laser is gunstig (verschil CAL = 21%, verschil PD = 12%).
– Aanvullende fiberotomie is gunstig (verschil MBL = 1.0mm; verschil CAL = 0.6mm).
MBL = Marginaal botverlies

Uit single trial onderzoek is gebleken dat er bij een stadium I-IV parodontitis

– Geen significant effect van orthodontie zichtbaar is op:
– Tandverlies
– Wortel resorptie
– Mobiliteit
– Pijn tijdens orthodontische behandeling.
– Ontstaan van recessies.
-Geen grote verschillen met laser, Bite Wafer, GTR en gedeeltelijke parodontale behandeling.

Gecombineerde parodontale/orthodontische behandeling

Dit geeft verbetering in:
– CAL (Klinisch aanhechtingslevel)
– PD (pocket diepte)
– Aantal locaties met diepe pockets

Orthodontische behandeling na parodontale behandeling heeft weinig effect op de parodontium status, maar het minimale effect is gunstig.

Neveneffecten orthodontische behandeling

Meest voorkomende neveneffecten van orthodontische behandeling:
– Marginaal botverlies (MBL)
– Lichte wortel resorptie

– Paro-ortho behandelinterval: Minder pocket reductie bij langere interval (-0.25mm/week).

– Duur van orthodontie: Minder pocket reductie bij langere behandelduur (-0.25mm/week).

– Nazorg/behandel follow-up: Toegenomen pocketdiepte bij langere follow up (+0.28mm/10 jaar) > fysiologisch.

Mondhygiëne tijdens orthodontische behandeling

– Regelmatige parodontale reinigingen zijn nodig tijdens orthodontische behandeling.
– Betere orthodontische resultaten indien er tussen de 1-3 maanden gereinigd wordt t.o.v. halfjaarlijkse reiniging.

Aanpassen van orthodontische behandeling

– Zelfde kracht, maar grotere beweging is minder gecontroleerd en dus niet wenselijk.
– Nadelige effecten op het botsupport indien geen goede mondhygiëne.
– Goede mondhygiëne zorgt voor een betere adaptatie van de tanden.

Aligners – vaste retainers

Met aligners kan niet altijd het gestreefde orthodontische eindresultaat behaald worden en deze zijn hierdoor minder voorspelbaar.

Volgens de huidige beschikbare literatuur zorgen orthodontische vaste retainers voor retentie en gaan deze goed samen met een goede parodontale gezondheid zonder grote nadelige effecten aan het parodontium (ML. Arn, K. Dritsas, N .Pandis, D. Kloukos).

Orthodontische vaste retainers hebben invloed op de dempende eigenschappen van het parodontaal ligament (mobiliteit). Van invloed zijn het aantal vastgezette elementen.

Gevolgen van parodontale relapse

– Tand ontsteking.
– Tand verplaatsing.
– Veranderingen in de occlusale relaties:
– Na gecombineerde orthodontische en parodontale behandeling: 15% relapse
– Na parodontale behandeling: 33% relapse

Take home message

– Een orthodontische behandeling bij een stadium IV parodontitis patiënt is mogelijk.
– Orthodontie heeft geen nadelig effect op parodontale gezondheid en mogelijk zelfs een positief effect.
– Initiële parodontale therapie
– Type parodontale behandeling niet duidelijk.
– GTR niet duidelijk.
– Wachttijd tussen parodontale en orthodontische behandeling is nog niet duidelijk.
– Selectie van geschikte orthodontische apparatuur is van belang.
– Aanpassing van het orthodontische behandelplan aan de biomechanische eigenschappen van het aanhechtingsverlies.
– Regelmatige controle/reiniging van het parodontium tijdens de orthodontische behandeling (met een interval van 1-3 maanden).
– Retentie/stabilisatie.

Wat moet er gedaan worden als er een parodontale relapse is als gevolg van complexe orthodontische bedrading?
Bekijk of dit kan worden aangepast door de orthodontist om beter reiniging mogelijk te maken. Voornaamste doel is parodontale gezondheid.

 

PD Dr. med. Dent. Papageorgiou Spyridon werkt op de faculteit bij de Clinic of Orthodontics and Pediatric Dentistry, Center of Dental Medicine of the University of Zurich in Zwitserland. Ook is hij hoofddocent bij King’s College London. Hij studeerde af aan de Dental School in the Aristotle University of Thessaloniki in Griekenland. Zijn orthodontiespecialisatie en promotie deed hij aan the University of Bonn in Duitsland. Hij heeft meer dan 130 wetenschappelijke artikelen gepubliceerd.

Verslag door Nika Koolwijk, tandarts, van de lezing van dr. Elena Figuero tijdens de EuroPerio Series van de European Federation of Periodontology (EFP).

 

 

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
Orthodontie bij parodontitis stadium IV patiënten

Orthodontie bij parodontitis stadium IV patiënten: hoe behandelen vanuit het perspectief van de parodontoloog?

Welke planning en implementatie is gewenst bij de behandeling van parodontitis stadium IV patiënten met orthodontische behandeling? Dit gezien vanuit het perspectief van de parodontoloog. Verslag van de lezing van universitair hoofddocent Parodontologie dr. Elena Figuero tijdens de EuroPerio Series van de EFP.

Er worden hierbij drie vragen gesteld:

1. Hoe weet de parodontoloog dat de patiënt orthodontische behandeling nodig heeft?

Omdat de casus wordt beschreven als stadium IV parodontitis als gevolg van een malocclusie (uitgewaaierde dentitie en een ingezakte beet). De orthodontist dient dit wel te bevestigen.

(Nieuwe) classificatie stadium IV parodontitis

Stadium IV parodontitis wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van diepe parodontale laesies die reiken tot het apicale deel van de apex en/of een voorgeschiedenis van meervoudig tandverlies. Het wordt vaak gecompromitteerd door hypermobiliteit van de tanden als gevolg van secundair occlusaal trauma en de gevolgen van tandverlies: posterior occlusale inzakking van de beet en ‘drifting’ van de tanden. Meestal is voor management van deze conditie stabilisatie en herstel van de kauwvermogen noodzakelijk.

Als je wilt weten of de patiënt orthodontie nodig heeft, dan dien je te weten of het een stadium IV parodontitis patiënt is. Onderscheid in de gradatie van de verschillende stadia wordt bepaald door de hoeveelheid botverlies en het aanhechtingslevel (CAL).


Bron: Nederlandse Vereniging voor Parodontologie

Bron: Nederlandse Vereniging voor Parodontologie

 

2. Welke parodontale behandeling is nodig bij een stadium IV parodontitis?

De EFP (European Federation of Periodontology) richtlijnen moeten worden opgevolgd:
stap 1, 2, 3 en Supportive/ondersteunende Parodontale Nazorg (SPC)) om het goede eindresultaat te behalen. Dit houdt in: geen pocketdiepte (PD) > 4mm met bloeding bij sonderen of PD>=6mm).

Wetenschappelijk bewijs moet worden opgevolgd. Stapsgewijze aanpak is nodig en er moet gestreefd worden naar een adequaat eindpunt van de behandeling.

  • Nadat de behandeling is afgerond wordt een stabiel parodontium gedefinieerd als een gezonde gingiva met een gereduceerd parodontium.
  • Bloeding na het sonderen (BOP) < 10% parodontium.
  • Oppervlakkige pocket diepte van 4mm of minder.
  • En geen 4mm pockets met BOP.
  • Als er na de parodontale behandeling voldaan kan worden aan deze criteria, maar er nog wel BOP is bij meer dan 10% van het parodontium, dan wordt de patiënt gediagnostiseerd als stabiele parodontitis patiënt met gingivitis.

Klinisch aanhechtingslevel (CAL)
(foto van lezing)

Stappenplan parodontale stabiliteit

Om een patiënt parodontaal stabiel te krijgen moeten de richtlijnen worden opgevolgd. Zie het stappenplan hieronder.

Interventie Stap 1

  • Controle over de supragingivale biofim.
  • Verbetering van de mondhygiëne (motivatie, instructies).
  • Aanvullende therapie voor gingivitis.
  • Professionele mechanische plaque verwijdering.
  • Reduceren en onder controle houden van risico factoren.

Stap 2

  • Reductie/verwijdering van de subgingivale biofilm en tandsteen (subgingivale instrumentatie). Aanvullende behandeling wordt mogelijk toegepast, zoals:
  • Gebruik van aanvullende chemische producten.
  • Gebruik van lokale of systemische producten om de host te kunnen moduleren.
  • Gebruik van subgingivale lokaal toepasbare antimicrobiële middelen.
  • Gebruik van systemische antimicrobiële middelen.

Her-evaluatie

  • Geen pockets meer dan 4mm met BOP.
  • Geen pockets van 6mm of meer zonder BOP.

Stap 3

  • Herhaaldelijke subgingivale instrumentatie met of zonder aanvullende behandelingen.
  • Parodontale flap chirurgie.
  • Resectieve parodontale chirurgie.
  • Regeneratieve parodontale chirurgie.

Er wordt per sextant beoordeeld wat de adequate therapie is voor de patiënt.

Her-evaluatie

  • Geen pockets meer dan 4mm met BOP.
  • Geen pockets van 6mm of meer zonder BOP.

Stap 4: Ondersteunende parodontale verzorging/interventie

Combinatie van preventie en therapeutische behandeling met verschillende tijdsintervallen. Het dient de volgende punten te includeren:
1. Monitoren van systemische en parodontale gezondheid.
2. Aansturen/verbeteren van mondhygiëne.
3. Patiëntmotivatie voor het onder controle houden van de risicofactoren.
4. Professioneel mechanische plaque verwijdering en lokale subgingivale instrumentatie van de ‘rest’ pockets.

3. Kan orthodontische behandeling veilig worden uitgevoerd bij parodontitis patiënten?

Ja, mits er minimale veranderingen zijn in het CAL (klinisch aanhechtingslevel) bij een stabiele parodontaal behandelde patiënt. Het is nog niet duidelijk met de huidige literatuur wat het optimale tijdsinterval is tussen de parodontale en orthodontische therapie.

Patiënten die al parodontaal behandeld zijn

Systematische review: Parodontitis patiënt vs. niet parodontitis patiënt die orthodontisch is behandeld. In deze studie zijn de niet-parodontaal behandelde patiënten vaak patiënten met al een gezond parodontium. De parodontitis patiënten hebben lokale angulaire botdefecten of gegeneraliseerde parodontitis.

Type parodontale therapie

  • Parodontaal gezonde deelnemers: professionele mechanische plaque verwijdering (PMPR) en mondhygiëne instructies (OHI) voorafgaand aan de orthodontische behandeling.
  • Parodontitis patiënten: Scaling en root planing (SRP) met of zonder OHI (stap 1 en stap 2) en chirurgie (stap 3).
  • Parodontaal onderhoud bestaande uit PMPR werd meestal tijdens orthodontische behandeling uitgevoerd (met een tijdsinterval tussen de 1-6 maanden).

Interval tussen de parodontale en orthodontische behandeling verschilt per studie: van direct, tot 1-2 weken, 1-2 maanden, of 3-6 maanden na de chirurgie.

Een Randomized Controlled Trial

Een Randomized Controlled Trial (RCT) includeerde stadium IV parodontitis patiënten met 1-2 angulaire bot defecten die zijn behandeld met regeneratieve chirurgie. Bij een groep werd vroeg (na 4 weken) orthodontie gestart en bij de andere groep werd gewacht tot na 6 maanden (Jepsen et al. 2021)

Andere RCT

In een RCT met gegeneraliseerde gevorderde parodontitis patiënten met pathologische tandmigratie werd een groep niet-chirurgisch parodontaal behandeld en een andere groep wel-chirurgisch parodontaal behandeld. Dit werd 3-6 maanden voor of tijdens de orthodontische behandeling uitgevoerd (zasciurinskiene et al 2019, 2019a, 2019b).

In alle geïncludeerde studies is er variatie in de initiële malocclusie en behandeling uitgebreidheid (subgroep analyse) en er is variatie in de behandeling. Vaste apparatuur en verankersystemen: skeletaal, conventioneel en gemixt.
De gemiddelde behandelduur lag tussen de 1 tot 33 maanden. De behandelduur was korter bij studies met parodontitis patiënten vergeleken met parodontaal gezonde patiënten.

Resultaten

De twee belangrijkste resultaten: klinisch aanhechtingslevel (CAL) en pocket diepte (PD).

Drie groepen die zijn geïdentificeerd:

  • Patiënten zonder parodontitis hadden minimale veranderingen in het parodontium gedurende de hele orthodontische behandeling.
  • Patiënten met behandelde parodontitis, waarbij de evaluatie direct voor de orthodontische behandeling werd uitgevoerd. Hierbij was geen significant verschil zichtbaar in BOP en CAL en er was vermindering in PD zichtbaar.
  • Patiënten waarbij voornamelijk regeneratieve chirurgie was uitgevoerd. Hierbij is een significante toename in CAL en een verminderde PD.

Samenvatting van Systematische review

  • De beschikbare literatuur over orthodontische behandelingen bij ernstige parodontitis is gelimiteerd en van slechte kwaliteit.
  • Orthodontie kan veilig worden toegepast, mits de patiënt parodontaal stabiel is.
  • Het optimale behandelprotocol betreft het tijdsinterval tussen de parodontale en orthodontische behandelingen is nog niet duidelijk. Nieuw bewijs suggereert dat langdurige heling tijd na parodontale behandeling mogelijk niet noodzakelijk is.
  • Orthodontie moet worden toegepast waar noodzakelijk. Het parodontium dient stabiel te zijn alvorens een orthodontische behandeling wordt gestart.

 

Dr. Elena Figuero is associate professor Parodontologie bij de University Complutense in Madrid, Spanje. Zij studeerde af in tandheelkunde in 2002 aan de University Complutense, waar zij in 2008 haar master parodontologie behaalde en haar PhD in tandheelkunde in 2009. Zij heeft ook een master behaald in biostatistics and research methodology aan de Autonomous University in Barcelona (2012).
Dr. Figuero is manager van de ETEP research group etiologie en therapie van parodontologie en directeur van de Spanish society of periodontology (SEPA), een programma over research methodologie tandheelkunde. Zij heeft 40 wetenschappelijke artikelen geschreven en geeft lezingen op verschillende (inter)nationale congressen.

Verslag door Nika Koolwijk, tandarts, van de lezing van dr. Elena Figuero tijdens de EuroPerio Series van de European Federation of Periodontology (EFP).

Lees meer over: Congresverslagen, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
Verder gezonde parodontitispatiënten hebben grotere kans op hoge bloeddruk

Verder gezonde parodontitispatiënten hebben grotere kans op hoge bloeddruk

Zelfs parodontitispatiënten die verder gezond zijn, hebben mogelijk een verhoogd risico op hypertensie. Uit een artikel gepubliceerd in Hypertension blijkt dat patiënten met parodontitis zonder andere ziektes een twee keer zo grote kans hebben op een hoge bloeddruk dan mensen met gezond tandvlees.

Case-controlonderzoek

Het patiënt-controleonderzoek was een samenwerking tussen het University College London Eastman Dental Institute en International University of Catalonia in Spanje. 250 volwassenen met ernstige parodontitis door het hele gebit werden gematcht met 250 controledeelnemers zonder tandvleesaandoeningen gebaseerd op geslacht, body mass index en leeftijd. Alle deelnemers waren gezond en hadden geen vastgestelde chronische gezondheidsaandoeningen als hart- en vaatziekten en hypertensie. De mediane leeftijd van het cohort was 35 jaar.

Twee keer zo grote kans

Uit de resultaten bleek dat patiënten met ernstige parodontitis een twee keer zo grote kans hadden op hoge systolische bloeddruk (140 mmHg). Ook hadden ze een 50% grotere kans op het hebben van een hoge diastolische bloeddruk, en een hogere bloeddruk was gerelateerd aan ernstigere parodontitis. Deze trends bleven hetzelfde nadat de auteurs de resultaten hadden gecorrigeerd voor algemene cardiovasculaire risicofactoren. Mensen met parodontitis hadden vergeleken met de controlegroep ook hogere waardes van witte bloedcellen, glucose, LDL (‘slechte’ cholesterol) en high-sensitivity C-reactive protein (hsCRP), allemaal markers van verhoogde ontsteking.

Veel patiënten onwetend

Veel mensen hebben niet door dat ze een hoge bloeddruk hebben, terwijl het wel problematisch kan zijn. In totaal had 17% van de parodontitisgevallen en 14% van de controlegroep hypertensie, afgaande van de Europese definitie. Deze percentages zijn 50% en 42% respectievelijk wanneer de Amerikaanse standaard van 130/80 mmHg wordt gebruikt.

Oorzakelijk verband parodontitis en hypertensie

De nieuwe studie draagt bij aan de groeiende hoeveelheid bewijs dat wijst op een oorzakelijk verband tussen parodontitis en hypertensie. De bevindingen suggereren dat parodontale bacteriën een ontstekingsreactie veroorzaken die bijdraagt aan de ontwikkeling van hypertensie. “Dit zou betekenen dat het verband tussen tandvleesaandoeningen en verhoogde bloeddruk optreedt lang voordat een patiënt een hoge bloeddruk ontwikkelt”, aldus een van de auteurs.

Tandheelkundigen moeten screenen op hoge bloeddruk

Gebaseerd op hun resultaten adviseren de auteurs onderzoekers om grotere gerandomiseerde klinische onderzoeken uit te voeren om de effecten van parodontale behandeling op de bloeddruk te testen. Ook zouden tandheelkundigen moeten screenen op hoge bloeddruk en medische professionals moeten uitkijken naar parodontitis.

Integratie van hypertensieonderzoek

“Integratie van hypertensieonderzoek door tandheelkundige professionals met verwijzingen naar eerstelijnszorgverleners en screening op parodontitis door medische professionals met verwijzingen naar parodontologen zou de detectie en behandeling van beide aandoeningen kunnen verbeteren om de mondgezondheid te verbeteren en de last van hypertensie en de complicaties ervan te verminderen”, zei een van de onderzoekers.

Bron:
Hypertension

 

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
gebit, tandvlees

MRI mogelijk geschikt voor vroege opsporing tandvleesproblemen

Magnetic resonance imaging (MRI) kan mogelijk helpen bij de vroege opsporing van tandvleesproblemen. Het kan parodontitis-gerelateerde veranderingen in de kaakbotten van patiënten aantonen voordat de botafwijkingen voorkomen, volgens een studie gepubliceerd in het Journal of Clinical Periodontology.

Huidige diagnostische methodes

Parodontitis wordt gediagnosticeerd gebaseerd op sonderen, het bloeden van tandvlees (bleeding on probing, BOP) en klinische bevindingen van een panoramische röntgenfoto. Daarnaast biedt cone-beam computed tomography (CBCT) een 3D-beeld van afwijkingen van tandondersteunend bot. Deze methodes kunnen echter niet processen van zachte weefsels visualiseren, zoals ontstekingsveranderingen gelinkt aan waterretentie in het bot. Daardoor kunnen ze geen vroege veranderingen binnen in het bot aantonen voor er botverlies door een ontsteking optreedt.

Eerder informatie botverlies

Een MRI-scan kan daarentegen gedetailleerde afbeeldingen creëren van pulpa, zenuwen en tandvlees. Wanneer patiënten een MRI-scan ondergaan kan dit eerder informatie opleveren over botverlies of de mate van parodontale aanhechting, waardoor het risico op tandverlies mogelijk wordt verkleind.

Tandvleesgezondheid

Wetenschappers uit München onderzochten de tandvleesgezondheid van 34 gezonde en 42 parodontitispatiënten. Geen van de deelnemers had de zes maanden ervoor een parodontale behandeling gehad, en allen verstrekten indien mogelijk een recente röntgenafbeelding.

Vaststelling parodontitis

Bij alle deelnemers werd hun pocketdiepte op zes plaatsen per tand bepaald en werd gekeken of hun tandvlees bloedde. Er werd parodontitis vastgesteld als er klinische parodontale-aanhechtingsverlies was op twee of meer interdentale plaatsen op niet aangrenzende tanden en/of een van meer dan 3 mm op orale of linguale plekken. Een neuroradioloog, tandarts en radioloog onderzochten de MRI-scans om veranderingen binnen het tandondersteunende alveolaire bot te vinden, wat wordt geassocieerd met parodontitis.

Verband tussen botoedeem en klinische testen

Er bleek een significant verband te zijn tussen botoedeem en klinische testen zoals pocketdiepte en BOP. Patiënten met een positieve test vertoonden een 2,5-voudige toename van het risico op het al hebben van botoedeem rondom die tand. Dit was zelfs zo bij degenen met een pocketdiepte van 3 mm of minder, wat als gezond wordt beschouwd.

Beeldvorming kan helpen bij eerdere diagnose

Ook toonden de MRI-scans botoedeem aan dat groter was dan de omvang van gedemineraliseerd bot, wat aangeeft dat deze vorm van beeldvorming kan helpen bij een eerdere diagnose van parodontitis, schreven de auteurs.

Duur en tijdrovend

Nadelen van MRI-diagnostiek zijn de hoge kosten en beperkte beschikbaarheid. Ook kunnen bepaalde restauratieve materialen artefacten in de beelden veroorzaken. Verder is het handmatig segmenteren een tijdrovend proces dat mogelijk geoptimaliseerd zou moeten worden.

Onderzoek naar histopathologie nodig

Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de histopathologie van oedeem. Dergelijk onderzoek zou waardevol zijn om de processen te begrijpen die plaatsvinden in bot voordat het demineraliseert.

Nieuwe opties

De auteurs concluderen dat “ossaal oedeem kan dienen als surrogaatmarker voor vroege stadia van parodontitis en MRI mogelijkheden kan bieden voor nieuwe opties voor detectie, besluitvorming en monitoring van parodontitis”.

Bron:
Journal of Clinical Periodontology

 

 

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z
Peri implantitis

De behandeling van peri-implantitis: wat is er nieuw?

Peri-implantitis is een relatief nieuw probleem, omdat er nog niet zo lang implantaten zijn. Pas sinds de jaren 80 verschenen de eerste artikelen over peri-implantitis.

Peri-implantitis

De naam peri-implantitis beschrijft twee problemen rondom implantaten:

  • Mucositis = gingivitis rondom implantaten
  • Peri-implantitis = parodontitis rondom implantaten

Bij beide problemen is er ontsteking rondom het implantaat aanwezig. Het verschil is dat er bij mucositis nog geen botverlies is en bij peri-implantitis wel.

Er zijn veel overeenkomsten tussen parodontitis en peri-implantitis, maar ook belangrijke verschillen. Deze verschillen zijn belangrijk omdat deze meespelen in de manier waarop je peri-implantitis behandelt.

De eerste onderzoeken over peri-implantitis, focusten zich met name op het botdefect rondom de implantaten en hoe dit botdefect weer opgevuld kon worden. Hierbij ging men voorbij aan het belangrijkste aspect, namelijk de oorzaak van het botverlies: de ontsteking. Deze ontsteking wordt veroorzaakt door bacteriën op het implantaatoppervlak en leidt uiteindelijk tot botafbraak.

Als je verder inzoomt op de verschillen tussen parodontitis en peri-implantitis valt het op dat peri-implantitis veel vroeger voorkomt dan parodontitis. De progressie van peri-implantitis gaat ook veel sneller. Uit onderzoek blijkt dat het oppervlak van de laesie bij peri-implantitis veel groter is ten opzichte van parodontitis en ook de samenstelling van de ontsteking is afwijkend. Bij peri-implantitis is het een combinatie van chronische- en acute ontsteking, waar het bij parodontitis veel meer gaat om een chronische ontsteking. Hierdoor gaat het inkapselen van de ontsteking minder gemakkelijk bij peri-implantitis.

Verslagen van drie lezingen

Lees hieronder de verslagen van de lezingen van Prof. Andreos Stavrapoulos, Dr Lisa Heitz-Mayfield en Dr. Jan Derks tijdens de EuroPerio Series Single Session van de EFP.

1. Algemene concepten voor behandeling van peri-implantitis

Lezing van: Prof. Andreos Stavrapoulos, Malmö University, Zweden

Helaas komen er met regelmaat biologische complicaties voor rondom implantaten. Uit een onderzoek uit 2015 blijkt dat er bij 22% van de patiënten enige problemen rondom implantaten aanwezig waren.

In 1992 werd een dierstudie uitgevoerd, waarbij het ontstekingsproces rondom implantaten werd vergeleken met het ontstekingsproces rondom molaren. De ontsteking werd opgewekt door het aanbrengen van een ligatuur en het uitblijven van enige reiniging. Na zes weken werden de ligaturen verwijderd en na 10 weken werden de resultaten vergeleken. In beide gevallen was er sprake van ontsteking en botverlies. Het was opvallend dat er veel meer aanhechtingsverlies aanwezig was rondom de implantaten dan rondom de natuurlijke elementen.

Vroeg ingrijpen bij peri-implantitis

Vroeg ingrijpen bij tekenen van peri-implantitis is daarom enorm belangrijk! Te lang wachten geeft een grotere kans dat het probleem niet meer te behandelen valt en het implantaat verloren gaat.

Het ontstaan van peri-implantitis begint bij de zachte weefsels: het tandvlees. Een goede behandeling van de ziekte zal zich dan ook moeten focussen op de biofilm die de problemen met de gingiva veroorzaakt.

De eerste afweging die gemaakt moet worden, voordat de behandeling ingezet wordt, is of het nog zinvol is om het implantaat te behandelen. Een van de factoren die hierbij het zwaarst weegt is de hoeveelheid botverlies die al opgetreden is. Indien er te veel botverlies opgetreden is, dan is het niet meer mogelijk om te behandelen. Ook de strategische positie van het implantaat speelt mee voor de gemaakte afweging. Indien een implantaat niet op een strategische positie staat, is het niet zinvol om de peri-implantitis te behandelen. Dan is explantatie een betere optie.

Dr. Heitz-Mayfield stelde een stappenplan op voor benadering van peri-implantitis op een gestructureerde manier. De volgende stappen zijn beschreven:

  • Het verlagen van de risicofactoren
  • De niet-chirurgische verstoring van de biofilm (non chirurgical debridement)
  • Evaluatie van bovenstaande benadering (early reassessment)
  • De chirurgische toegang
  • Decontaminatie van het implantaat
  • Regeneratieve of resective approach
  • Post-operatieve therapie tegen herinfectie: nazorg

Het verlagen van de risicofactoren van peri-implantitis

Er zijn verschillende soorten risicofactoren:

  • Patiëntgerelateerde risicofactoren
    Roken is één van de belangrijkste risicofactoren gerelateerd aan peri-implantitis. Uit een systematic review kon geconcludeerd worden dat bij elf van de dertien geïncludeerde onderzoeken roken een hoger risico op peri-implantitis gaf.
    Ook de aanwezigheid van parodontitis vergroot het risico op peri-implantitis. Hierbij is het risico ongeveer twee keer zo groot. Ook andere systemische ziektes zoals diabetes kunnen de kans op peri-implantitis vergroten.
  • Andere patiëntgerelateerde factoren zijn de motivatie en het niveau van de mondhygiëne.
    Factoren gerelateerd aan de supra-structuur. De supra-structuur moet goed reinigbaar zijn. Er moet geen overhang zijn en er moet voldoende ruimte zijn om onder de supra structuur te reinigen met bijvoorbeeld een rager

De niet-chirurgische verstoring van de biofilm (non-chirurgical debridement)

Hiervoor kunnen verschillende apparaten gebruikt worden: zoals de ultrasoon of de airflow.
Het lijkt erop dat er betere resultaten behaald worden met behulp van de airflow dan met de ultrasoon. Geen van beide is in staat om het implantaatoppervlak volledig te reinigen. Een combinatie van beide middelen is vaak noodzakelijk. Wanneer er tandsteen aanwezig is, dan zal dit eerst met ultrasoon verwijderd moeten worden. Daarna wordt de airflow gebruikt met de juiste tips die goed onder de mucosa kunnen komen. Er kan daarbij nog aanvullende systemische of lokale antibioticatherapie toegepast worden.

Uit de systematic review van dr. Ramanauskaite werd gevonden dat aanvullende therapie zoals de airflow of laser mogelijk een gunstig effect heeft op bloeding na sonderen. Ook systemische antibiotica lijkt een positief effect te hebben op zowel de pocketdiepte als bloeding na sonderen. Hier moet wel de kanttekening bij gemaakt worden dat er meerdere onderzoeken zijn die tegenstrijdige resultaten geven over het effect van systemische antibioticatherapie. Binnen deze systematic review was het totale slagingspercentage maar 14% tot 47%. Dat wil zeggen: afwezigheid van bloeding na sonderen en botverlies. De effectiviteit van deze behandeling is (met of zonder toevoeging van systemische antibiotica) erg laag.

Ondanks het lage slagingspercentage is de niet-chirurgische behandeling belangrijk om de weefsels rondom de implantaten gezonder te maken. De genezing na chirurgisch ingrijpen verbetert hierdoor.

Hoe vroeger peri-implantitis wordt gediagnosticeerd, hoe beter de uitkomst is met niet-chirurgisch ingrijpen. Helaas wordt de patiënt vaak pas in een later stadium verwezen.
Na de niet-chirurgische behandeling hangt het van verschillende factoren af hoe verder te gaan met de chirurgische behandeling. Hierbij moet rekening gehouden worden met de grootte en morfologie van het defect, de oppervlakte van het implantaat en de conditie van de zachte weefsels rond het implantaat.

2. Toegangsflap en onderhoud

Lezing van: Dr. Lisa Heitz-Mayfield van de Universities of Western Australia and Sydney, Australia

Een toegangsflap moet, zoals de naam al doet vermoeden, toegang bieden tot het implantaatoppervlak, zodat deze met direct zicht gereinigd kan worden (surface decontamination). Hierbij wordt een muco-periostale flap afgeschoven. Granulatieweefsel, biofilm en eventuele afzettingen op het implantaatoppervlak – zoals tandsteen – worden verwijderd. Vervolgens wordt de flap terug gehecht. Als er ook aanpassingen aan het bot gedaan worden, wordt dit een ‘resective approach’ genoemd.
Uit eigen onderzoek naar de chirurgische behandeling van peri-implantitis blijkt dan één jaar post-operatief 100% van de implantaten nog in de mond aanwezig is met een pocketdiepte van vijf mm of minder. Bij 47% van de implantaten was geen sprake van bloeding meer na sonderen en bij 92% was het marginale botniveau stabiel of was er zelfs sprake van toename van bothoogte. De patiënten werden vijf jaar vervolgd en minimaal twee keer per jaar gezien voor nazorg. Na vijf jaar was 17% van de implantaten verloren gegaan. Bij 63% was er sprake van succes: dit wil zeggen het volledig afwezig zijn van ontstekingskenmerken.

Het peri-operatieve protocol tijdens flap-operaties

Tijdens flap-operaties voor de behandeling van peri-implantitis dient men zowel lokaal als systemisch antimicrobiële middelen toe. Er is weinig bewijs voor de werkzaamheid van systemisch antibiotica. Er zijn maar twee randomized clinical trials (RCT) beschikbaar. Ook de nadelige effecten moeten meegewogen worden. Er werden weinig verschillen gevonden tussen wel of geen antibiotica in de RCT uitgevoerd door Hallström. Zij vonden een tijdelijke verlaging van de bacterial load, die snel weer terugkeerde naar normaal. Dit ondersteunt niet het gebruik van antibiotica. Uit een grotere RCT vond Caracuac ook geen significant verschil tussen gebruik van amoxicilline en de controle groep. Wanneer de groep die antibiotica toegediend kreeg opgedeeld werd in implantaten met een gemodificeerd of een niet-gemodificeerd oppervlak was er wel verschil zichtbaar. Binnen de groep met een gemodificeerd implantaat oppervlak was er na één jaar een significant verschil waarneembaar in de behandeluitkomst wanneer er systemische antibiotica werd toegediend. Na drie jaar was dit verschil niet meer aantoonbaar.
Samenvattend is er, ondanks dat er veel systemische antibiotica wordt voorgeschreven tijdens chirurgische behandeling van peri-implantitis, weinig bewijs uit de literatuur voor een betere behandeluitkomst.

Nazorg

Het belang van regelmatige nazorg na chirurgische behandeling van peri-implantititis moet niet onderschat worden. Er zijn helaas geen studies die de verschillende protocollen in de nazorg vergelijken.
Onderdeel van de nazorg moet zijn:

  • Het updaten van de medische anamnese met extra aandacht voor roken en andere risico factoren
  • Onderzoek naar de supra-structuur en reinigbaarheid
  • Onderzoek naar de peri-implantaire weefsels en gezondheid hiervan
  • Verwijderen van supra- en submucosale biofilm en tandsteen rondom het behandelde implantaat en alle overige elementen of implantaten
  • Geïndividualiseerde adviezen over de mondhygiëne
  • Het opnieuw plannen van de volgende nazorg afspraak

De effectiviteit van regelmatige nazorg na chirurgische behandeling van peri-implantitis

In een retrospectieve studie met follow-up van twee tot elf jaar werd iedere vier maanden nazorg uitgevoerd. Bij 60% van de implantaten vond men nog steeds bloeding na sonderen. Het botniveau was stabiel. Een belangrijke uitkomst van deze studie was dat een pocketdiepte minder dan 5 mm en afwezigheid van bloeding na sonderen sterke voorspellers zijn voor botbehoud.

Ook voor het voorkomen van peri-implantitis is regelmatige nazorg (minimaal twee keer per jaar) belangrijk. Binnen patiënt groepen is er onderscheid te maken in mate van compliance. Het blijkt dat roken geassocieerd is met een mindere mate van compliance voor de nazorg. Ook het net afronden van de behandeling zorgt tijdelijk voor minder compliance. Om voldoende compliance bij een patiënt te verkrijgen en behouden is het belangrijk om adequate informatie te verstrekken over de noodzaak hiervan.

De risicofactoren die meespelen bij het ontstaan van peri-implantitis zijn vergelijkbaar met het opnieuw optreden van peri-implantitis.
Er kan geconcludeerd worden dat bij de meeste patiënten een chirurgische behandeling van peri-implantitis gevold door regelmatige nazorg zorgt voor een succesvolle behandeluitkomst. Hierbij is een goede mondhygiëne noodzakelijk met weinig plak en bloeding na sonderen.

3. De reconstructieve benadering

Lezing van: Dr. Jan Derks, University of Gothenburg, Sweden

Het doel van de therapie voor de behandeling van peri-implantitis is het verlagen van de risicofactoren en hiermee de progressie van de ziekte te verminderen of zelfs te stoppen.

Een bekende risicofactor is de mate van infectie, die we uitdrukken in bloeding na sonderen. Vooral wanneer er meerdere locaties zijn met bloeding na sonderen rondom een implantaat, hebben we een hoger risico. Het na te streven doel, is de afwezigheid van bloeding na sonderen.

Het tweede doel is het verminderen van de pocketdiepte. Het risico dat er opnieuw peri-implantitis optreedt, is vele malen hoger wanneer er na behandeling pockets van meer dan 6 mm overblijven.

Is het voordelig om gebruik te maken van botsubstituten en membranen om tot bovenstaande doelstellingen te komen?

Doordat de behandeling van peri-implantitis nog niet zo lang plaats vindt, is er een beperkte hoeveelheid literatuur beschikbaar om antwoord te geven op deze vraag. Er zijn maar vijf studies met 200 patiënten bruikbaar. De uitkomsten van deze onderzoeken komen overeen: de ontstekingsparameters rondom de implantaten zijn significant verlaagd. Echter als deze reconstructieve benadering vergeleken wordt met de chirurgische dan wordt er geen verschil gevonden.

Esthetiek kan een reden zijn om wel te kiezen voor de reconstructieve benadering. De mate van recessie die in sommige gevallen optreedt na chirurgische behandeling is met name een probleem in de esthetische zone. In de literatuur is helaas ook geen significant verschil te vinden in de esthetische uitkomst tussen beide methodes.

De conclusie is dat we te weinig bewijs hebben om de vraag te kunnen beantwoorden. Men spreekt van een opinion-based en geen evidence-based aanpak. Hierbij kan de kennis uit de parodontologie gebruikt worden. We weten uit de parodontologie dat, wanneer het botniveau bij de buurelementen minimaal of niet verlaagd is, na behandeling minimaal of geen recessie zal optreden. In dit geval zullen geen of minimale esthetische problemen te verwachten zijn. Een chirurgische benadering zal voldoende zijn.

Bij de afwezigheid van een buurelementen of bij een uitgebreid botdefect kan het toevoegen van de botsubstituten en membranen wel minder recessie geven en daarmee een verbetering van de esthetische uitkomst.

Op dit moment wordt gewerkt aan een grote klinische studie waarbij een vergelijking wordt uitgevoerd tussen alleen een chirurgische benadering met behulp van een flap en een aanvullende xenograft procedure.

4. Implantaat oppervlak decontaminatie

Lezing van: Dr. Frank Schwarz, Goethe University, Frankfurt, Duitsland

Hier wordt de effectiviteit van de verschillende decontaminatie protocollen vergeleken.

De methodes zijn op de delen in subgroepen:

  • Open debridement
  • Resective
  • Reconstructive
  • Gecombineerd: resective en reconstructive
  • Implantoplasty

De grote uitdaging bij de decontaminatie is dat er veel verschillende implantaatoppervlakken zijn. De toegang tot het te reinigen oppervlak wordt vergemakkelijkt door de chirurgische benadering. De biofilm die vast zit aan het implantaat oppervlak wordt eerst mechanisch verminderd en vervolgens chemisch zo veel mogelijk geïnactiveerd.

De ‘open debridement’ is een gecombineerde behandeling van mechanische debridement en lokale antibacteriële middelen. De lokale anti-septische middelen worden vaak met behulp van gedrenkte watjes rondom het implantaat aangebracht. Er zijn drie verschillende RCT’s beschikbaar die de effectiviteit van chloorhexidine onderzoeken. Er is geen bewijs te vinden dat de combinatie van mechanische debridement gecombineerd met chemische van toegevoegde waarde is.

Laserapplicatie zou kunnen ondersteunen in de debridement. Er zijn maar weinig golflengtes waarin een laser in staat is om biofilm en/of tandsteen te verwijderen. Ook voor laserapplicatie is in de beschikbare literatuur geen significant effect te vinden.

Tegenwoordig worden ook veel titaniumborstels gebruikt. In een RCT waarbij deze vergeleken werden met plastic curettes werd een significant verschil gevonden in het voordeel van de titaniumborstels. Het totale succes van de behandeling was echter laag.

Implantoplasty is het glad maken van het blootliggende implantaat oppervlak. Ten opzichte van de mechanische debridement wordt echter niet tot nauwelijks verbeterde uitkomsten gevonden in de literatuur.

Samenvattend:
Decontaminatie van het implantaatoppervlak is cruciaal en noodzakelijk bij iedere chirurgische procedure. Het juiste protocol is lastig te vinden door gebrek aan literatuur. Bij het kiezen van een protocol moet naast de effectiviteit ook de kosten/baten- en risicoanalyse meegenomen worden en het gemak van de klinische toepassing.

Verslag van de lezingen van:
Prof. Andreas Stavropoulos, Malmö University, Zweden
Dr. Lisa Heitz-Mayfield van de Universities van Western Australia, en Sydney, Australia
Dr. Jan Derks, from the University of Gothenburg, Zweden
Dr. Frank Schwarz, Goethe University, Frankfurt, Duitsland

Door Paulien Buijs, tandarts, tijdens de EuroPerio Series Single Session van de EFP.

Lees meer over: Congresverslagen, Implantologie, Kennis, Parodontologie, Thema A-Z
De ervaring van mondhygiënisten met de PPS als vervanger van de DPSI

Poster: De ervaring van mondhygiënisten met de PPS als vervanger van de DPSI

 Een grote populatie in Nederland lijdt aan tandvleesontsteking. Om deze aandoening vroegtijdig op te sporen is het regelmatig screenen van het tandvlees relevant. In 2020 is de richtlijn parodontologie uit 1998 vernieuwd. Binnen de nieuwe richtlijn parodontologie wordt per 1 januari 2021 gebruik gemaakt van de PPS, in plaats van de DPSI.

Het doel van dit onderzoek was om kennis en inzicht te verkrijgen in hoe de mondhygiënisten de PPS als vervanger van de DPSI ervaren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kunnen de ervaringen van de participanten gedeeld worden met mondhygiënisten en mogelijk andere mondzorgprofessionals.

Materiaal en methode

In dit kwalitatieve onderzoek zijn een focusgroep-interview en vijf individuele semigestructureerde interviews uitgevoerd.  De deelnemers zijn geworven volgens een gemakssteekproef in het netwerk van de onderzoekers. De steekproef bestond uit vijf afgestudeerde mondhygiënisten.

De deelnemers hebben de PPS twaalf dagen toegepast tijdens hun werk als mondhygiënist. Na de twaalf dagen zijn de participanten individueel geïnterviewd. Aan de hand van de vooraf opgestelde topiclijsten en de interviewguides hebben de onderzoekers de interviews uitgevoerd.

De interviews zijn woordelijk getranscribeerd, vervolgens is zijn deze open, axiaal en selectief gecodeerd en thematisch geanalyseerd met aspecten van de Grounded Theory. Het onderzoek was een cyclisch-iteratief proces waarbij dataverzameling en data-analyse elkaar afwisselden.  De transparantie en geldigheid van het onderzoek zijn verhoogd door triangulatie, een observator en de membercheck in te zetten

Resultaten

Gevonden hoofdthema’s in het onderzoek waren: moeilijkheidsgraad PPS, bereidheid consistent gebruik, haalbaarheid in tijd, kennis en/of vaardigheid na gebruik, voordelen en nadelen, verschillen ten opzichte van de DPSI en verbeterpunten.

De participanten vonden dat zij over voldoende kennis en/of vaardigheid beschikken en voelen zich hierdoor bekwaam om de PPS te gebruiken. De deelnemers geven aan dat de PPS sneller en eenvoudiger is in gebruik dan de DPSI. Zij ervaren de PPS als een geschikt meetinstrument.

Opvallend is dat een aantal deelnemers de PPS als te globaal ervaren, waardoor het screeningsinstrument volgens hen voor een vertekend beeld kan zorgen. Deze participanten zien daarom nog mogelijke verbeterpunten voor de PPS.

De ervaring van mondhygiënisten met de PPS als vervanger van de DPSI
Klik hier voor een vergrote versie

Conclusie

Uit dit kwalitatieve onderzoek kan voorzichtig geconcludeerd worden dat de mondhygiënisten de PPS ervaren als een geschikt screeningsinstrument.

Poster ontwikkeld door:

Viktória Pap en Suzanne Nisan, studenten mondzorgkunde, Hogeschool Utrecht

Bekijk ook andere posters ontwikkeld door studenten Mondzorgkunde

Deze posters werden beoordeeld met een cijfer 7 of hoger en zijn een selectie uit de gemaakte posters die interessant zijn voor werkzame mondhygiënisten.

Lees meer over: Parodontologie, Thema A-Z